dinsdag 31 december 2019

EEN EINDEJAARSGEDICHT VAN EPICTETUS


Hoofdstuk 53 van het Handboekje van Epictetus

De volgende dichtregels moet je altijd en overal bij de hand hebben:

‘Zeus en Noodlot voer me,
naar de bestemming die je voor me in gedachten hebt.
Ik zal zonder aarzelen volgen. En als ik zo dom ben dat ik dat niet wil,
dan moet ik toch volgen.
Wie zich vrijwillig schikt in zijn Lot
geldt voor ons als wijs en een kenner van de wil van de goden.
‘Maar Crito als de goden het zo willen, laat het dan zo gebeuren.
Natuurlijk, Anytus en Meletus kunnen me wel doden, maar ze kunnen me geen kwaad doen’.

Het is gelukt een jaar lang alle hoofdstukjes van het Handboekje van Epictetus vertaald en van commentaar voorzien. Ik had nooit verwacht dat ik het zou volhouden en ik had al helemaal niet verwacht dat u als trouwe lezer mijn wekelijks gekrabbel zou willen blijven lezen. Gelukkig heeft u dat wel gedaan. Zonder de steun van mijn lezers zou ik de moed algauw opgegeven hebben. Hiervoor dan ook mijn oprechte dank. En dan heb ik u bij het begin van deze serie nog een beetje om de tuin geleid ook. Het Handboekje heeft weliswaar 52 echte hoofdstukjes, maar sluit af met een gedichtje van de stoïcijnse filosoof Cleanthes.

In dit laatste hoofdstukje van het Encheiridion citeert Epictetus dus een paar regels uit een gedicht van Cleanthes. Het gaat om een ander gedicht dan de bekendere ‘Hymne aan Zeus’. Sommige geleerden denken weliswaar dat het om een verdraaid citaat uit de ‘Hymne’ gaat, maar in brief 107 van zijn brieven aan Lucilius citeert ook Seneca uit dit gedicht. Het lijkt er dus op dat het echt een ander stukje poëzie van Cleanthes was. Cleanthes was de opvolger van Zeno. Daarmee was deze voormalig Olympisch bokser de tweede scholarch, het tweede schoolhoofd, van de stoïcijnen in Athene. Van hem wordt verteld dat hij ’s nachts als waterdrager werkte om overdag de filosofielessen van Zeno te kunnen volgen. Het stadsbestuur van Athene vond het verdacht dat hij zonder enige merkbare bron van inkomsten al zijn tijd aan filosofie leek te besteedden en daagden hem voor de rechter. Toen hij echter kon bewijzen dat hij ’s nachts werkte om overdag te kunnen studeren, waren ze daar zo van onder de indruk dat hem een studiebeurs werd aangeboden. Een beurs die hij trouwens, volledig in lijn met zijn filosofie, weigerde te accepteren.

Met Cleanthes kreeg de nog jonge stoïcijnse filosofie een meer religieuze draai. Hij was de eerste die de materie, in tegenstelling tot wat in die tijd gebruikelijk was, niet langer zag als een dode inerte substantie, maar als iets waar krachten in leefden. In zijn ogen maakten die krachten dat materie een zeker bewustzijn had. In zekere zin herenigt hij de logos, de ziel of het bewustzijn van het universum, met de tot dan toe dode materie. Hoe complexere de materie, hoe sterker dat bewustzijn werd, met als ultiem uitvloeisel dat al het bestaande, de volledige kosmos een zelfbewust wezen was. Een wezen dat hij vereenzelvigde met de oppergod Zeus. Ook zijn bekendere ‘Hymne aan Zeus’ lijkt religieus geïnspireerd. Dit quasi religieuze gedicht maakt hem echter nog niet tot een ware gelovige. In één van de weinige fragmenten die verder nog van hem bekend zijn noemt hij de goden mythische figuren die de hemellichamen en natuurkrachten verbeelden. Met Zeus bedoelde hij dus niet de Griekse god die boven op de Olympus met bliksemschichten speelde, maar de natuur, de gehele kosmos al het bestaande. Om niet als goddeloze atheïst te worden bestempeld gaf hij dit wezen de gebruikelijke naam van de Griekse oppergod.

Deze stoïcijnse god bepaalt de loop van de gebeurtenissen. Het is het noodlot waar niemand aan kan ontkomen. Het heeft dan ook geen enkele zin om je te verzetten en je druk te maken over de dingen waar je toch niets aan kan doen. Het is vergeefse moeite en nog dom ook. Je kunt je energie beter in de dingen steken waar je wel invloed op hebt: je verlangens, oordelen en bedoelingen. Als je dat begrijpt en je innerlijke wereld onder controle hebt weten te krijgen ben je in stoïcijnse ogen een wijze. Iemand die zich klagend en scheldend tegen zijn lot probeert te verzetten is een dwaas. Volgens de stoïcijnen zijn we trouwens allemaal dwazen. De enige die dat niet is, de stoïcijnse wijze, is net zo zeldzaam als de Ethiopische feniks. En ook Epictetus wist wel dat een dergelijk fabeldier niet bestond. Klinkt niet zo bemoedigend, maar gelukkig vertelden onze stoïcijnse helden er ook bij dat alleen al de poging om een klein beetje wijzer te worden het leven een stuk dragelijker kon maken.

Het is niet toevallig dat het Handboekje met Socrates eindigt. Socrates was misschien wel de grootste filosofische held van Epictetus. De laatste twee zinnen van het gedicht zijn een stukje uit de Crito van Plato. Dit boek gaat over de veroordeling en terechtstelling van Socrates. Anytus en Meletus waren de aanklagers van Socrates die voor zijn terdoodveroordeling verantwoordelijk waren. In zijn laatste woorden zegt Socrates dat deze twee er dan in geslaagd mogen zijn om hem te doden, maar dat ze heb geen echte schade hebben kunnen toebrengen. Socrates zegt hier, net als later de stoïcijnen, dat de dood iets onbelangrijks is dat geen rol speelt bij een gelukkig en virtuoos leven. Het gaat om de manier waarop je leeft en sterft die bepaalt of je een goed leven leidt. Het gaat om de kwaliteit van leven niet om de kwantiteit. Met deze laatste goede raadgeving van Epictetus en Socrates sluit ik het Handboekje af en wens ik u een heel virtuoos 2020.


vrijdag 27 december 2019

PRAKTIJK BOVEN THEORIE


Hoofdstuk 52 van het Handboekje van Epictetus

Het eerste en belangrijkste onderwerp van de filosofie is het in de praktijk brengen van levenswaarden, neem bijvoorbeeld het principe dat je niet mag liegen. Het tweede onderwerp van de filosofie gaat over de bewijzen, dus hoe je kunt bewijzen dat je niet mag liegen. Het derde onderwerp gaat over het vaststellen en beargumenteren van die bewijzen: Wat maakt dit een bewijs? Wat is dat eigenlijk, een bewijs, een conclusie, een tegenstelling, waarheid, onwaarheid?
Het derde onderwerp is dus nodig voor het tweede en het tweede voor het eerste. Maar het belangrijkste onderwerp, waar je dan ook alle tijd voor moet nemen, is het eerste. Wij doen het echter precies andersom, we richten al onze aandacht op het derde punt en verwaarlozen het eerste punt. Zo komt het dat we liegen terwijl we wel perfect kunnen bewijzen waarom we niet zouden mogen liegen.

Het lijkt er een beetje op maar toch is dit een andere indeling dan de in de inleiding behandelde drie ‘topoi’ van Epictetus’ filosofie. Het eerste onderwerp zou onder de ‘topos’ van het juiste handelen of de ethiek kunnen worden geschoven, het tweede en derde onderwerp uit dit hoofdstukje zouden dan onder de ‘topos’ van het juiste oordeel of de logica vallen. Epictetus wijst hier op de logische redeneringen die overal aan de stoïcijnse filosofie ten grondslag liggen. Je moet tenslotte eerst weten wat concepten als bewijs en waarheid inhouden voordat je er mee kunt beginnen om iets te bewijzen. Pas op het moment dat je iets kunt bewijzen kun je ook echt geldende levensprincipes voor jezelf opstellen.

Epictetus waarschuwt hier weer eens tegen de ivorentoren waar je als filosoof maar al te makkelijk in terecht kan komen. Hij wist dat het voor veel van zijn leerlingen heel verleidelijk was om zich te verliezen in complexe redeneringen en retorische hoogstandjes. De meeste filosofiescholen besteden hun tijd voornamelijk aan de formele kant van hun leer. Ze zijn tot in den treure bezig met het perfectioneren van hun redeneringen en het voeren van eindeloze theoretische discussies, maar ze vergeten daarbij waar het uiteindelijk allemaal om draait: de levenspraktijk. Het gaat Epictetus om het in het hier en nu, midden in de hectiek van de maatschappij, naleven van filosofische levenswaarden en veel minder om de theorie die daar achter ligt. Een theorie die bij de stoïcijnen trouwens wel prima doortimmerd was. De stoïcijnse logica wordt pas in de twintigste eeuw geëvenaard door onze moderne logica. Dat neemt echter niet weg dat voor stoïcijnen de nadruk altijd op de levenspraktijk is blijven liggen.

vrijdag 20 december 2019

NIET MORGEN MAAR NU



Hoofdstuk 51 van het Handboekje van Epictetus

Hoe lang wil je er nog mee wachten om je verstand te gebruiken en voor jezelf te kiezen? De boeken heb je gelezen. Je hebt de leraren gehad die je nodig had. Waar wacht je nog op? Je bent geen kind meer, maar volwassen. Als je nu lui bent en luchthartig en uitstel op uitstel blijft stapelen op zoek naar het juiste moment om voor jezelf te kiezen dan zal je leven ongemerkt voorbij gaan en zal je er bij je dood achter komen dat je niets bereikt hebt.
Er is geen uitstel mogelijk. Nu is het moment om je leven op te eisen en als een volwassene te kiezen voor de goede weg. De goede principes waar mee je ingestemd hebt moeten nu een wet zijn die je niet meer overtreedt. Als het moeilijk wordt en je tegenslag ontmoet, plezierige dingen, roem of hoon bedenk dan dat de wedstrijd nu plaatsvindt, de trainingen zijn voorbij de Olympische Spelen zijn al begonnen. Eén nederlaag één moment van verslapping kan betekenen dat al je vorderingen verloren gaan. Zo werd Socrates de persoon die hij was, door zich onder alle omstandigheden te richten op virtuositeit. En al ben jij dan nog geen Socrates, je moet wel leven alsof je Socrates zou willen zijn.


Nu het Encheiridion zijn einde nadert komt er ook aan de schooltijd van de studenten van Epictetus een einde. Hij roept ze nog één keer op om nu ze de theorie geleerd hebben, het geleerde ook echt in de praktijk te gaan brengen. De tijd van oefenen is voorbij, de leerlingen zijn geen kinderen meer, ze zijn inmiddels oud en wijs genoeg geworden om op eigen benen te staan. Het wordt nu tijd voor actie, in het echte leven buiten de bescherming van de schoolmuren.

Met het behalen van hun ‘diploma’ is de scholing echter nog niet voltooid. Het worden van een stoïcijns filosoof is een levenswerk, waar nooit een einde aan komt. Hoewel het waarschijnlijk onmogelijk is een echte wijze te worden, is het toch iets waar je altijd naar moet blijven streven. Epictetus is hier trouwens wel heel streng, hij zegt dat één enkel foutje, één moment van zwakte al tot een totale nederlaag kan leiden. Dat klopt natuurlijk niet, en dat zegt hij zelf ook. In de Colleges vertelt hij zijn studenten herhaaldelijk dat ze iedere keer nadat ze gevallen zijn weer op kunnen krabbelen en opnieuw kunnen beginnen. Hij is hier zo streng om zijn leerlingen nog een laatste keer op hun hart te drukken dat ze extreem voorzichtig moeten zijn. Ze moeten zichzelf permanent in de gaten houden. Het is ondoenlijk om nooit de fout in te gaan. Op het moment dat je geen fouten meer zou maken, ben je al een wijze.

De schooltijd is voorbij en het leven wordt de volgende leerschool voor de studenten. Volgens Epictetus is dat leven datgene wat er om je heen gebeurt, terwijl je met andere dingen bezig bent. De wedstrijd is al begonnen, je moet oefenen en leren terwijl de strijd om je heen in volle gang is. Je leert en leeft midden in een veldslag die in alle hevigheid gaande is. Epictetus weet dat zijn leerlingen het zwaar gaan krijgen. Het leven van een Romeinse aristocraat, want dat waren zijn studenten, was nauwelijks minder stressvol dan het moderne leven. Er stond hen zonder uitzondering een drukke en verantwoordelijke baan in de keizerlijke hiërarchie te wachten. Het stoïcisme was hun beste kans om de veldslag van het leven op een prettige manier door te komen. En het is in deze hectische tijden ook uw beste kans om een zinvol en gelukkig leven te leiden.

zaterdag 14 december 2019

EENS EEN STOÏCIJN ALTIJD EEN STOÏCIJN


Hoofdstuk 50 van het Handboekje van Epictetus
Wat je je voorneemt om te doen, daar moet je je aan houden als was het een wet, alsof het een doodzonde zou zijn wanneer je die wet zou overtreden. Maak je daarbij niet druk over wat anderen daarvan vinden, daar heb je niets mee te maken.

Epictetus vindt dat zijn leerlingen een duidelijke en bewuste keuze moeten maken om de stoïcijnse principes in hun leven te gaan toepassen. Tijdens hun studie leren ze de theorie van het stoïcisme en krijgen ze inzicht in de consequenties die die theorie voor hun manier van leven zou moeten hebben. Ze weten dat het stoïcisme geen strenge of dogmatische levensleer is en dat het flexibel genoeg is om zich aan veranderende inzichten aan te passen. Maar ze weten ook dat het geen vrijblijvende filosofie is en dat het van zijn aanhangers verlangt dat ze het beste uit zich zelf halen. Op basis van die kennis moeten Epictetus’ studenten op een gegeven moment een weloverwogen keuze maken het stoïcisme als hun levensfilosofie te aanvaarden. Dat ze door hun ouders naar zijn school zijn gestuurd betekent voor Epictetus nog niet dat zijn leerlingen ook automatisch zouden moeten kiezen voor het stoïcisme als levensleer. Ze zijn vrij om hun eigen richting te kiezen en hij stimuleerde zijn leerlingen zelfs om ook eens een kijkje bij concurrerende scholen te nemen. Als ze er uiteindelijk toch voor kiezen om stoïcijns filosoof te worden dan moeten ze dat weloverwogen en met heel hun hart doen. Ze moeten zich dan ook echt voornemen om zich aan de stoïcijnse principes te gaan houden.

De toekomstige stoïcijnen worden dus geacht zich aan hun keuzes te houden. Een keuze voor het stoïcisme is een keuze voor het leven. Ergens anders vergelijkt Epictetus amateurfilosofen die voor de lol een beetje liefhebberen in de filosofie, met kleine kinderen. Het ene moment spelen ze soldaatje of gladiator en even later zijn het toneelspelers of spelen ze met een bal. Stoïcijnen zijn geen kleine kinderen. Als je er echt voor kiest om een stoïcijn te worden dan houd je je daar ook aan. Je kunt niet zodra het een beetje moeilijk wordt van gedachten veranderen en opeens weer hedonist worden.

Epictetus waarschuwt er nog wel voor dat dat waarschijnlijk betekent dat heel wat mensen hen zullen bespotten. Het is zelfs mogelijk dat een aantal van hun oude vrienden en kennissen zich van hen zullen afwenden. In hun ogen zijn het opeens saaie heilige boontjes geworden of rare alternatievelingen. Aan de andere kant lopen ze het risico in de problemen te raken. Stoïcijnen hebben de neiging regelmatig op de lange tenen van machtige personen te gaan staan en die zijn daar maar zelden blij mee. In dit hoofdstukje drukt Epictetus zijn leerlingen op het hart dat de reactie van anderen een stoïcijns filosoof koud moet laten. Hij moet doen wat hij denkt dat goed is om te doen, ongeacht wat anderen daar van vinden.

Epictetus vertelt zijn leerlingen dat de oprechte keuze om stoïcijn te worden niet zonder consequenties zal blijven. Het zal hoe dan ook je leven op zijn kop zetten. Je zult sommige dingen een stuk serieuzer gaan nemen dan vroeger en andere dingen die eerst heel belangrijk leken zullen je voortaan koud laten. Het zijn van stoïcijn heeft dus ook sociale gevolgen. Mensen zullen je een rare snuiter gaan vinden en de kans is groot dat op z’n minst een deel van je ‘vrienden’ zich van je af zal keren. Klinkt misschien allemaal nogal vervelend, maar daar staat dan wel tegenover dat het stoïcisme je een geslaagd en prettig leven kan bezorgen.


vrijdag 6 december 2019

WORD GEEN KAMERGELEERDE


Hoofdstuk 49 van het Handboekje van Epictetus
Als iemand er trots op is dat hij de boeken van Chrysippus begrijpt en kan uitleggen zeg dan tegen jezelf: Als Chrysippus niet zo moeilijk had geschreven dan had die man niets gehad om over op te scheppen. Maar wat wil ik nu eigenlijk? Ik wil de natuur begrijpen en in harmonie met de natuur leven. Ik zoek dus iemand die me de weg kan wijzen en ik hoor dat ik daarvoor bij Chrysippus moet zijn, dus wend ik me tot hem. Maar ik begrijp zijn boeken niet, dus zoek ik iemand die ze voor me kan uitleggen. Zover is er nog niets om trots op te zijn. Wanneer ik iemand gevonden heb die me die boeken kan uitleggen dan moet ik ze nog wel in de praktijk brengen: pas als ik dat doe heb ik echt iets om trots op te zijn. Maar als ik alleen maar bewondering heb voor de uitleg dan ben ik een kamergeleerde geworden en geen filosoof. Het maakt dan niet uit of ik Chrysippus uitleg of Homerus. Als iemand me dus vraagt: ‘Wil je me die tekst van Chrysippus eens uitleggen’? Dan schaam ik me als ik alleen met woorden maar niet met daden in staat ben te laten zien dat ik hem begrepen heb.

Epictetus noemt hier Chrysippus (280-207 v.Chr.), de derde scholarch (schooldirecteur) van de stoïcijnse school in Athene. Hij wordt wel de tweede grondlegger van de stoa genoemd. De biograaf Diogenes Laërtius vertelt dat hij op zeer hoge leeftijd aan een lachbui is overleden. Hij is de grondlegger van de stoïcijnse kennistheorie en logica en schijnt, nog al brutaal, tegen zijn leraar Cleanthes (330-232 v.Chr) gezegd te hebben dat die hem alleen maar de uitkomst van de stoïcijnse theorie hoefde te vertellen. De argumenten zou hij er dan zelf wel bij zoeken.

De stoïcijnse logica en taalfilosofie die met Chrysippus begon is tot op de dag van vandaag vermaard. Er zijn zelfs delen van de stoïcijnse propositielogica die tweeduizend jaar vergeten en onbegrepen zijn gebleven. Pas toen deze vorm van logica in de vorige eeuw door moderne logici weer opnieuw werd uitgevonden, begreep men hoe geavanceerd de stoïcijnse logica eigenlijk was geweest. Zijn redeneringen liggen aan de basis van het goed onderbouwde stoïcijnse systeem. Er woedde in zijn tijd een heftige concurrentie strijd tussen zijn stoïcijnse school en de, op dat moment, sceptische door Plato gestichte Academie. Een strijd die hij uiteindelijk glansrijk wist te winnen. In de Oudheid werd, waarschijnlijk terecht, gezegd dat er zonder Chrysippus geen stoa zou hebben bestaan. Hij wordt dan ook wel eens de tweede oprichter van de stoïcijnse filosofie genoemd.

Chrysippus heeft volgens Diogenes Laërtius meer dan 700 boeken geschreven over de meest uiteenlopende onderwerpen. Hij stond bekend als een groot geleerde en schreef naast boeken over kennistheorie, logica, politiek en ethiek ook boeken over seks en erotiek. Net als bij de meeste stoïcijnse filosofen hebben geen van zijn boeken de Middeleeuwen overleefd. Zijn boeken schijnen geen makkelijke kost te zijn geweest. Zonder hulp van een leraar was er voor een beginnend student nauwelijks uit te komen. Saaie geschriften met redeneringen die door de briljante logicus Chrysippus op een rigoureuze manier kloppend werden gemaakt.

Deze moeilijke boeken van Chrysippus waren verplichte kost voor Epictetus’ leerlingen en waren volgens hem dus zeker nodig voor een goed begrip van de stoïcijnse theorie. Epictetus waarschuwt zijn studenten in dit hoofdstukje echter wel voor de ivorentoren van de kamergeleerde. Het onderzoeken van dit soort teksten heeft een eigen aantrekkingskracht. Intellectueel ingestelde studenten hebben de neiging om helemaal op te gaan in het ontleden van de logica en stijl van de gevoerde redeneringen. Het is verleidelijk om zo een echte theoreticus weggekropen in zijn ivoren toren te worden. Maar het stoïcisme mag dan een ingewikkelde en logisch kloppende theorie hebben, het is toch vooral een praktische filosofie. Een filosofie die bedoeld is om te worden toegepast in het dagelijkse leven. Het beheersen en kunnen uitleggen van de stoïcijnse theorie alleen is niet voldoende. Een stoïcijns filosoof is geen kamergeleerede. Volgens Epictetus is theoretische kennis eigenlijk pas het begin. Het gaat erom die theorie ook echt in de praktijk te brengen. Het stoïcisme is in de eerste plaats een filosofie die geleefd moet worden.


vrijdag 29 november 2019

JE BENT ZELF JE GROOTSTE VIJAND


Hoofdstuk 48 van het Handboekje van Epictetus

De toestand en het karakter van een leek: goede en slechte dingen komen volgens hem van buiten. De toestand en het karakter van een filosoof: goede en slechte dingen komen uitsluitend uit hemzelf.

Aanwijzingen dat iemand vooruitgang boekt: hij beschuldigt en prijst niemand en hij ziet zichzelf niet als iemand die iets voorstelt of iets weet. Als iets hem dwars zit of als iemand hem hindert, geeft hij alleen zichzelf de schuld. Als iemand hem prijst lacht hij in zichzelf over degene die dat doet. Als iemand hem beschimpt verdedigt hij zich niet. Hij loopt rond als iemand die net hersteld is van een ziekte, voorzichtig om te voorkomen dat hij weer ziek wordt voor hij helemaal genezen is. Hij heeft afstand gedaan van al zijn verlangens en verwachtingen, en hij probeert alleen nog maar de onnatuurlijke dingen die hij niet in zijn macht heeft te ontlopen. Hij is overal matig in. Het kan hem niet schelen of hij dom en onnozel overkomt. Kortom; hij is op zijn hoede voor zichzelf als voor een vijand die in een hinderlaag ligt.

Epictetus maakt een onderscheid tussen leken: niet opgeleide mensen die door de stoïcijnen ook wel de dwazen of idioten worden genoemd, en filosofen: mensen die bezig zijn met hun filosofiestudie en vooruitgang boeken, maar in stoïcijnse ogen nog steeds dwaas zijn. Epictetus en de andere stoïcijnse filosofen rekenen zichzelf tot deze categorie. Dat betekent dat ze zich zelf nog steeds als dwazen beschouwen, maar dan wel dwazen die tenminste van zichzelf weten dat ze niet helemaal goed bij hun hoofd zijn. Dat maakt ze niet minder gestoord, de stoïcijnen zeggen dat het niet uitmaakt of je maar twee centimeter onder water ligt of tweehonderd meter, verdrinken doe je toch wel. Tenslotte heb je nog de categorie van de wijzen: mensen die in de oosterse traditie als verlichten worden gezien. Onfeilbaar in hun verlangen, oordelen en handelen. Volgens de stoïcijnen zijn dit soort mensen net zo zeldzaam als de Ethiopische feniks, zelfs Socrates voldeed niet aan de criteria.

Leken maken de fout dat ze menen dat alle goede en slechte dingen van buiten komen. Dingen als geld, gezondheid, een mooie partner en populariteit zijn in hun ogen onontbeerlijk voor een goed en gelukkig leven. En het ontbreken van dit soort externe zaken leidt volgens een leek onvermijdelijk tot een slecht en ongelukkig leven. Ze leveren zo hun leven met huid en haar over aan het noodlot en het handelen van andere mensen. Als de wereld en anderen zich niet aan hun wensen willen aanpassen voelen ze zich ellendig en verongelijkt. Volgens Epicetus zijn leken hierdoor gedoemd ongelukkig te worden.

Filosofen weten dat de criteria voor goed en kwaad in hen zelf liggen. Ze proberen zo veel mogelijk de stoïcijnse principes in hun dagelijks leven toe te passen en leiden daardoor een wat prettiger leven dan de gemiddelde leek. Ze beseffen dat hun geluk helemaal niet afhankelijk is van externe dingen en gebeurtenissen, maar dat hun geluk afhangt van de wijze waarop ze met al die externe zaken omgaan. En de manier waarop ze daarmee omgaan is weer het gevolg van hun karakter en zelfbewustzijn. En daar hebben ze in principe de volledig controle over. Door dat te weten zullen ze het noodlot dat hen treft niet vervloeken en zullen ze andere mensen geen verwijten maken. Ze weten dat alleen hun eigen persoonlijke kijk op het leven bepaalt hoe ze zich voelen. Ze zullen anderen er dan ook nooit de schuld van geven als ze zich rot voelen, maar alleen zich zelf.

Beledigingen en standjes laten een filosoof net zo koud als complimentjes. Ook kan het hen niets schelen als anderen hen dom of raar vinden. Ze weten dat dit soort oordelen externe zaken betreffen en dus onbelangrijk zijn voor een goed en gelukkig leven. Ze zijn gestopt dingen te wensen of ergens op te hopen. Ook zijn ze gestopt ergens bang voor te zijn. Dit omdat ze weten dat de wereld zich toch niets van hun verlangens zal aantrekken. Ze willen en verlangen niets anders dan dat er gebeurt wat er gebeurt. Volgens de stoïcijnen kan je pas echt met leven beginnen op het moment dat je alle hoop hebt opgegeven. Een heel raar standpunt in een wereld waar iedereen je maar blijft vertellen dat je de hoop nooit mag opgeven.

Epictetus weet ook wel dat dat allemaal niet vanzelf gaat. Zijn leerlingen zullen niet zo maar ophouden dingen te wensen en vrezen. Sterker nog hij besefte dat ze, net als hijzelf trouwens, regelmatig aan allerlei verlangens en angsten zou bloot staan. Hij maant ze dan ook voorzichtig te zijn als een patiënt die nog bezig is te herstellen van een ernstige ziekte. Het is onvermijdelijk dat ze zo nu en dan een terugslag zullen ervaren en zich weer even rot zullen voelen. Maar door consequent aan hun geestelijke gezondheid te werken en door zichzelf in de gaten te houden als een vijand die altijd ergens op de loer ligt kunnen ze toch stapje voor stapje gezonder worden. In de ogen van Epictetus ben je dus zelf je grootste vijand.


vrijdag 22 november 2019

ONTSPULLEN ALS EEN STOÏCIJN


Hoofdstuk 47 van het Handboekje van Epictetus
Wanneer je jezelf een eenvoudige levensstijl hebt aangewend, moet je er geen show van maken. Als je alleen water drinkt laat dan niet steeds merken dat je dat doet. En als je een oefening wilt doen om je te harden ga dan niet in het openbaar een standbeeld omarmen. Maar neem als je dorst hebt een slok water en spuug die dan weer uit, zonder het aan iemand te laten merken.

Stoïcijnen streven een simpele levensstijl na. Niet omdat ze ascetisch willen zijn en hun huidige bestaan willen wegcijferen voor een betere toekomst in één of ander hiernamaals, maar omdat het gewoon een prettigere manier van leven is. Al die bezittingen en luxe, al die feesten en verre vakanties zijn als het puntje bij het paaltje komt vooral bronnen van stress en ongemak. Epictetus zou de huidige trend van het ontspullen wel hebben zien zitten. Veel bezittingen staan garant voor veel zorgen. Verre vakanties en een druk sociaal leven met al zijn verplichtingen van dien zijn ook niet bepaald ontspannend. Epictetus weet dat een eenvoudig leven vaak heel wat spanningen en zorgen kan voorkomen. En beveelt zijn leerlingen een dergelijke levensstijl dan ook van harte aan.

Er zijn echter mensen die zich er op voor staan een eenvoudig en ascetisch leven te leiden. Epictetus waarschuwt zijn studenten voor een dergelijke houding. Sommige mensen schieten door in hun drang naar eenvoud. In Rome waren er fanatiekelingen die in de winter en hun blootje standbeelden gingen omarmen om te laten zien hoe stoer ze wel niet waren. Epictetus vond dit soort uitsloverij veel te extreem. In zijn ogen was het vooral dom en onzinnig. Zeker de stoïcijnen kenden bepaalde oefeningen waarin ze zich trainden in het ondergaan van allerlei ontberingen, maar dat was bedoeld om de angst voor vervelende gebeurtenissen te verminderen. Als je weet dat je goed in staat bent om honger en kou te doorstaan dan zal je allicht minder bang zijn om je baan te verliezen en in armoede te leven. Dat een stoïcijn dergelijke oefeningen doet betekent echter nog niet dat ze ook zo zouden moeten leven. Helemaal niet. Een geriefelijk en prettig leven is absoluut niet in strijd met het stoïcisme. Het is weldegelijk in strijd met het stoïcisme om in een soort misplaatste trots te laten zien dat je een simpel leven leidt. Je doet het tenslotte niet om stoer en gehard over te komen, maar alleen omdat een dergelijk leven gewoon prettiger is.

vrijdag 15 november 2019

STOÏCIJNEN ZIJN LOSERS


Hoofdstuk 46 van het Handboekje van Epictetus
Noem jezelf nooit een filosoof en praat niet te veel met leken over je filosofie, doe liever de dingen die je filosofie je voorschrijven. Zo moet je bijvoorbeeld tijdens een diner ook niet de etiquetteregels gaan uitleggen, maar eten op de manier zoals dat hoort. Socrates was zo vrij van eigendunk dat hij mensen die hem naar een filosofieleraar vroegen naar één van zijn concurrenten toebracht. Zo weinig kon het hem schelen dat hij over het hoofd werd gezien.
Als je met niet-filosofen praat en het gesprek op filosofie komt, kun je beter je mond houden. Het risico is namelijk groot dat je dingen begint uit te braken die je zelf nog niet verteerd hebt. Zodra je niet meer beledigd bent als iemand je een dombo noemt ben je op de goede weg. Schapen braken ook geen gras uit om de herder te laten zien hoeveel ze wel niet hebben gegeten. Door het te verteren en wol en melk te produceren laten ze zien wat ze gedaan hebben. Ook jij moet aan leken niet laten zien wat je allemaal wel niet bestudeerd hebt, maar je moet door je gedrag laten zien dat je de theorie verteerd en begrepen hebt.

Filosofische kennis is niet iets waar je tijdens een feestje mee kunt pochen om interessant over te komen. Het is een manier van leven dat in je gedrag naar voren komt. Voor Epictetus is filosofie iets wat je toepast en niet iets waar je eindeloos over blijft door praten. Hij verbiedt zijn leerlingen niet om over filosofie te praten. Zelfs niet met leken. Maar hij waarschuwt ze er wel voor om niet van alles te beweren dat ze zelf niet waar kunnen maken. Hij vergelijkt het bestuderen van filosofie met schapen die gras eten. De schapen verteren het gras en geven wol en melk. Zo moeten ook filosofiestudenten de bestudeerde theorie verwerken en omzetten in gedrag. Het gaat Epictetus niet om een intellectueel begrip van de theorie, maar om een karakterverandering. Studie en begrip van de stof alleen zijn niet voldoende, het is de praktijk waar het allemaal om draait.

Het is volgens hem dan ook nergens voor nodig om je er op voor te staan dat je een filosoof bent. Voel je dan ook niet tekortgedaan als mensen je een dombo noemen of laten merken dat je een loser bent. Als filosoof vind je nu eenmaal niet dezelfde dingen belangrijk die de mensen in je omgeving zo bezighouden. De taoïstische filosoof Zhuang Zi zei het zo: ‘Alleen zij, die dat, waarover de mensen van de wereld zich druk maken op hun gemak doen, mogen zich druk maken over hetgeen de mensen van de wereld op hun gemak doen’. In de ogen van de meeste mensen zullen stoïcijnen wel als losers worden gezien, maar het kan ze geen barst schelen. Zelfs de grote filosoof Socrates was helemaal niet beledigd op het moment dat mensen hem vroegen om hen naar een filosofieleraar toe te brengen. Het is juist een teken van vooruitgang als het je lukt om rustig te blijven op het moment dat mensen je filosofie belachelijk maken en je een loser noemen.


vrijdag 8 november 2019

STICK TO THE FACTS


Hoofdstuk 45 van het Handboekje van Epictetus
Iemand baadt snel, zeg dan niet dat hij zich slecht wast, maar dat hij zich snel wast. Iemand drinkt veel wijn, zeg dan niet dat hij te veel drinkt, maar dat hij veel wijn drinkt. Want hoe kun je voordat je iemands motieven kent weten of het slecht is wat hij doet? Zo kun je voorkomen dat je feiten en meningen door elkaar haalt.

Epictetus wil dat zijn leerlingen zich zo veel mogelijk aan de feiten houden en hun meningen laten voor wat ze zijn. Hij wist dat mensen de aangeboren neiging hebben om aan alles wat hen overkomt meteen een waardeoordeel te verbinden. Als je op een zebrapad staat en er een vrachtwagen in volle vaart op je af komt denderen dan is het waardeoordeel dat er iets bijzonder onaangenaams staat te gebeuren als je niet maakt dat je weg komt zeker op zijn plaats. Maar over het algemeen heeft het weinig zin om overal een mening over te hebben. Zeker als het over het gedrag van andere mensen gaat.

Het gedrag van anderen is een feitelijke gebeurtenis en het is nergens voor nodig om daar ook nog eens een oordeel over te vellen. Zeker als het geen betrekking op jou heeft is het voldoende om het voor kennisgeving aan te nemen. Pas op het moment dat je de redenen weet waarom iemand iets doet zou je iets kunnen zeggen over het goede of slechte van de onderhavige handeling. Maar waarom zou je je eigenlijk druk maken om het gedrag van anderen? Je hebt tenslotte al genoeg aan je zelf. Het is immers al moeilijk genoeg om je eigen gedrag en je eigen gevoelens een beetje onder controle te houden. Voor veel mensen is het misschien een geliefd tijdverdrijf om anderen de maat te nemen, maar een stoïcijn heeft daar geen tijd en energie voor. Het is bovendien nutteloos. Je gaat je misschien wel beter en boven anderen verheven voelen als je samen met gelijkgestemden over het falen van anderen debatteert maar wat schiet je daar nu eigenlijk mee op. Word je er zelf echt een beter en gelukkiger mens van? Volgens Epictetus in elk geval niet. Houdt je bij de feiten en als je ergens dan toch een mening over moet hebben, zorg dan in elk geval dat je alle redenen en motivaties goed op een rijtje hebt.


vrijdag 1 november 2019

WE LEVEN IN EEN SCHIJNWERELD


Hoofdstuk 44 van het Handboekje van Epictetus
De volgende uitspraken zijn fout: ‘Ik ben rijker dus ik ben beter dan jij.’ ‘Ik ben een vlottere prater dus ik ben beter dan jij.’ Deze uitspraken zijn wel goed: ‘Ik ben rijker dus ik heb meer geld dan jij.’ ‘Ik ben een vlottere prater dus ik ben welsprekender dan jij.’ Je bent tenslotte noch je bezit, noch je welsprekendheid

Net als in de Oudheid omringen mensen zich tegenwoordig met de nieuwste, duurste en aantrekkelijkste consumptiegoederen om naar de buitenwereld uit te stralen dat ze rijk, succesvol en in het leven geslaagd zijn. Hebt u een vlotte babbel en bent u een zogenaamde ‘snelle jongen’ dan staat u in het centrum van de belangstelling. U bent populair en hebt status. De moderne wereld is daardoor steeds meer op een schijnvertoning gaan lijken, waarin uiterlijkheden het maatschappelijk verkeer bepalen. De kleding die u draag de gadgets waarover u beschikt, de auto waarin u rondrijdt, het huis waarin u woont bepalen uw sociale status. Ook in de Romeinse tijd was dat al het geval, maar voor een stoïcijn is dat natuurlijk de groots mogelijke onzin.

Al die zogenaamde rijkdom, die schijnwereld van de social media, die reizen naar exotische bestemmingen en andere protserige praalzucht is niet meer dan het schitterende omhulsel van een lege geest. Epictetus’ leerlingen waren zich er goed van bewust dat de waarde van een persoon in zijn karakter ligt en niet in zijn bezittingen en toevallige talenten. Het is natuurlijk prettig om rijk en welsprekend te zijn. Dat zou Epictetus zeker niet ontkennen. Maar het gaat niet om geld en eloquentie, maar om wat je er mee doet. Het gebruik dat je maakt van je bezittingen en talenten weerspiegelt je karakter en daar kun je de ware waarde van een persoon aan aflezen.

In dit hoofdstukje wijst Epictetus er ook maar weer eens op dat je als stoïcijn moet leren je tot de feiten te beperken. Rijkdom en welvaart zeggen niets over iemands karakter. Beroemdheid en populariteit doen dat al evenmin. Dat betekent natuurlijk niet dat iemand die arm en onbekend is opeens beter zou zijn dan zijn rijkere medemens en wel een hoogstaand karakter zou hebben. Stoïcisme is iets anders dan socialisme. Het gaat een stoïcijn om de persoon die u bent, om de dingen die u in uw leven doet. De rest is onbelangrijk en speelt geen enkele rol.


vrijdag 25 oktober 2019

EEN CONTROLEKWESTIE


Hoofdstuk 43 van het Handboekje van Epictetus

Alles kan op twee manieren worden aangepakt: de ene manier maakt het dragelijk, de andere niet. Als je broer je slecht behandelt denk dan niet dat je onrecht wordt aangedaan, want dat is de manier waarop het ondragelijk wordt. Pak het liever op de andere manier aan. Bedenk dat hij je broer is, dat je samen bent opgegroeid. Dan pak je het op de manier aan waarmee het dragelijk wordt en je er wel goed mee om kunt gaan.

Ook hier wil Epictetus weer dat zijn leerlingen een vervelende situatie op een andere manier gaan bekijken. Een manier die bij de meeste mensen vreemd en ongewoon over zal komen. De gebruikelijke reactie zou zijn: mijn broer heeft me oneerlijk behandeld, hij heeft me pijn gedaan. Ik voel me kwaad en beledigd. Ik ben woedend en ga hem eens goed de waarheid vertellen. Misschien heel begrijpelijk en invoelbaar, maar volgens Epictetus is dat de verkeerde manier om het aan te pakken. Want wat heeft hij nu eigenlijk gedaan? Hij heeft iets wat van jou was van je afgepakt of kapot gemaakt, of hij heeft je voor gek gezet en zo je status bij je vrienden aangetast. Maar dat zijn allemaal externe dingen, waar je toch al geen controle over had. Het gedrag van je broer ligt buiten jouw sfeer van invloed. Het is iets waar alleen hij verantwoordelijk voor is. Het heeft niets met jou als persoon te maken en zegt dus niets over jou. Je broer heeft hooguit zich zelf beschadigd door zich niet op een broederlijke manier te gedragen. Hij is dus degene die verwondt is, niet jij.

Zolang je goed in de gaten houdt dat het om dingen gaat die buiten je controle liggen en die je niet echt aangaan houdt je de ruimte om een passende reactie te geven. Ook een broer die je slecht behandelt blijft je broer. Net als alle andere mensen die je onheus bejegenen moet je ook hem op een milde en vriendelijke manier tegemoet treden. Epictetus adviseert je niet om een agressor bij een aanval of belediging de andere wang toe te keren. Je mag jezelf heus wel verdedigen, maar je mag daarbij je waardigheid en gemoedsrust niet verliezen. Het heeft immers geen enkele zin om je druk te maken over het gedrag van iemand die je toch niet kunt beïnvloeden. Als je dat maar lang genoeg weet vol te houden kun je je leven een heel stuk dragelijker maken.

vrijdag 18 oktober 2019

TOLERANTIE EN SCHELDPARTIJEN


Hoofdstuk 42 van het Handboekje van Epictetus
Als iemand je kwaad doet of kwaad over je spreekt bedenk dan dat hij dat doet omdat hij denkt dat het ook echt klopt. Waarom zou hij er net zo over moeten denken als jij, hij doet alleen maar wat hij denkt dat goed is. Als hij het bij het verkeerde eind heeft dan is hij degene die daar last van heeft. Wanneer iemand van iets waars denkt dat het onwaar is, verandert dat niets aan de werkelijkheid. Alleen degene met het foute oordeel heeft er last van. Als je daarvan uit gaat kun je rustig en vriendelijk blijven tegenover iemand die je uitscheldt. Je moet dan bij jezelf zeggen: ‘In zijn ogen is dit wat hij moet doen’.

Epictetus adviseert zijn leerlingen hier over de wijze waarop ze het best met kwaadwillende personen kunnen omgaan. Waarom doet iemand vervelend? Waarom beledigt en bedreigt hij anderen? Epictetus zegt dat hij dat doet omdat hij denkt dat er een goede reden voor bestaat. Hij denkt dat hij gelijk heeft en de ander ongelijk, of hij denkt dat iemand hem tegenwerkt, of op de één of andere manier slecht voor hem is. Het ligt in de menselijke aard, en dus ook in de aard van lastpakken, domkoppen en kwelgeesten, om de dingen te doen die hen goed en voordelig lijken. Niemand doet vrijwillig iets waarvan hij denkt dat het slecht en nadelig voor hem is. De mensen handelen op een manier waarvan ze denken dat het hen helpt.

Epictetus zegt dat zijn studenten dus niet verbaasd moeten zijn dat mensen doen wat mensen nu eenmaal doen. Ze doen wat zij denken dat in de gegeven situatie het beste is om te doen. En dat kan betekenen dat ze iemand dwarszitten, discrimineren, uitschelden of zelfs een klap verkopen. Dat is heel vervelend voor de adressant, maar eigenlijk nog veel vervelender voor de agressieve persoon zelf. In de ogen van een stoïcijn is niet de uitgedeelde klap slecht, maar het oordeel dat er gevochten moet worden. De persoon die kwaad wil maakt een fout. De meesten menen nu eenmaal dat status, geld, hun groep en pleziertjes de belangrijkste dingen in het leven zijn. Er is geen reden om verbaasd of verongelijkt te zijn als ze daar dan ook naar handelen.

Dergelijke mensen vergissen zich ze maken een serieuze fout. De dingen waarvan zij menen dat ze goed voor hen zijn, zijn dat helemaal niet. De verkeerde en soms zelfs ronduit slechte dingen die ze doen, doen ze vooral uit onwetendheid. Ze worden daardoor echter niet zelf ook meteen slecht of kwaadaardig. Ze zien de wereld verkeerd en begrijpen niet wat echt belangrijk is. Ze beseffen niet dat ze door hun gedrag uiteindelijk alleen maar nog ongelukkiger worden. Het kan zijn dat ze daardoor verkeerde en soms zelfs afschuwelijke dingen doen, maar dat maakt het niet anders. Het zijn net kinderen die nog niet goed weten wat wel en niet mag. Epictetus adviseert zijn studenten om ze dan ook zo tegemoet te treden: met mildheid en geduld.


zaterdag 12 oktober 2019

SAUNA EN SPORTSCHOOL


Hoofdstuk 41 van het Handboekje van Epictetus
Het getuigt van een gebrek aan wellevendheid als je teveel aandacht besteedt aan de dingen van het lichaam, zoals trainen, eten, drinken, persoonlijke verzorging en seks. Dat zijn maar bijkomstigheden. Je aandacht moet vooral gericht zijn op de ontwikkeling van je geest.

Epictetus wil hier niet mee zeggen dat zijn leerlingen het badhuis en de sportschool links moeten laten liggen. Evenmin bedoelt hij dat ze op een dieet van droog brood en bonen moeten overstappen en hun vriendinnetje of vriendje aan de kant moeten schuiven. Een stoïcijn zorgt goed voor zijn lichaam en mag daar ook best plezier aan beleven. Een bezoekje aan de sauna en de sportschool, het badhuis was in die tijd twee voor de prijs van één, hoorde daar zeker bij. En ook een romantisch dinertje en het daar uit voortvloeiend minnespel waren zeker niet verboden. Epictetus wil echter voorkomen dat zijn studenten gaan denken dat de zorg voor hun lichaam ook echt belangrijk is. Ze mogen niet de indruk gaan krijgen dat het hebben van een strak en afgetraind lijf, of het aan de haak slaan van weer een nieuwe bedpartner een doel op zich is.

Hij blijft zijn leerlingen op het hart drukken dat hun lichaam en alle ongemakken en geneugten die daar bij horen één van die dingen is waar ze geen absolute en directe controle over kunnen uitoefenen. Alleen datgene waar ze wel een volledige en directe controle over hebben is van wezenlijk belang voor een gelukkig leven. Hun geest is het enige dat ze, in principe, volkomen in hun macht kunnen krijgen. Hun geest is daarmee ook het enige dat hen onder alle omstandigheden gelukkig kan maken. Ook als je zwak, ziek en smerig bent kun je een gelukkig leven leiden. Ook als je vriendinnetje je de bons geeft kun je gelukkig zijn. Alle fysiek prettige zaken vallen weliswaar te prefereren, maar zijn voor een goed leven niet persé noodzakelijk. Epictetus waarschuwt zijn leerlingen dan ook om op te passen dat ze niet te veel waarde gaan hechten aan het belang van lichamelijke gebreken en geneugten. Hun aandacht moet in de eerste plaats gericht zijn op het leren beheersen van hun geest. Alleen op die manier is duurzaam geluk mogelijk.

vrijdag 4 oktober 2019

STOÏCIJNSE SEKS EN EMANCIPATIE


Hoofdstuk 40 van het Handboekje van Epictetus
Vrouwen worden vanaf hun veertiende jaar met mevrouw aangesproken. Ze gaan dan algauw denken dat er voor hen niets hogers te bereiken valt dan als sekspeeltje voor een man te fungeren. Ze gaan zich opmaken en sexy kleden en richten al hun hoop op het verleiden van een man. Maar we moeten ze juist laten beseffen dat hun waarde niet in sexappeal maar in zelfrespect en het ontwikkelen van hun karakter ligt.

In de Oudheid werden vrouwen doorgaans als minderwaardig aan de man beschouwd. Ze waren het bezit van hun echtgenoot en waren niet meer dan een seksspeeltje dat ook nog eens geacht werd het huishouden te bestieren. Het volgen van een opleiding of het stimuleren van de persoonlijke ontwikkeling van een meisje was absoluut niet aan de orde.

De Stoa ziet wel verschillen, maar maakt geen onderscheid tussen mannen en vrouwen; beiden zijn gelijk qua intelligentie en karakter. De Stoïcijnse school was dus één van de weinige filosofiescholen voor wie vrouwen gelijkwaardig aan de man waren. Vooral de leraar van Epictetus, Musonius Rufus, hamert er regelmatig op dat ook vrouwen onderwezen zouden moeten worden. Hij vond het een gemis dat er geen vrouwelijke filosofen waren. Ondanks dat ze zeker welkom zouden zijn geweest zullen er maar weinig ouders het hebben aangedurfd om hun dochters naar een stoïcijnse school te sturen. Epictetus roept zijn leerlingen hier op om hun vrouwen en dochters er van te doordringen dat er meer in het leven is dan onderdanigheid en dienstbaarheid aan een echtgenoot. Ook vrouwen moeten hun intellect en karakter ten volle kunnen ontplooien.

Dat betekent niet dat stoïcijnen liefde en seksualiteit afwezen. Ze zien het immers als hun hoogste doel om in overeenstemming met de natuur te leven en daaronder valt ook hun eigen natuur als menselijk en seksueel wezen. Een stoïcijn zal het lichamelijke aspect van de liefde dan ook niet afkeuren, maar het zien als een 'te prefereren maar minder belangrijke activiteit'. Hij zal dit niet 'tegen elke prijs' nastreven: door van een ander te houden, zal hij zijn geestelijke onverstoorbaarheid nooit opgeven. Daar komt bij dat de lichamelijke liefde duidelijk van ondergeschikt belang wordt geacht: de ontwikkeling van de virtuositeit van de geliefde is van veel grotere waarde dan een tijdelijk fysiek plezier. Toch wordt seksualiteit als zodanig niet afgewezen. Het kan zelfs een rol spelen om het doel van een virtuoze vriendschap te bereiken, maar ook dan kan het seksuele aspect gewoon blijven bestaan.

vrijdag 27 september 2019

DE JUISTE MAAT


Hoofdstuk 39 van het Handboekje van Epictetus
Zoals de lengte van je voet bepaalt welke schoenmaat je nodig hebt, bepaalt je lichaam welke bezittingen je nodig hebt. Als je je daar aan houdt zal je altijd de juiste maat in acht houden. Overschrijdt je je maat dan breng je jezelf onvermijdelijk in de problemen. Neem het voorbeeld van je schoenen: als je verder gaat dan wat je voet nodig heeft, dan heb je eerst een vergulde schoen, daarna een purperen schoen en tenslotte een geborduurde schoen. Als je eenmaal de juiste maat overschreden hebt dan is er geen houden meer aan.

Net als vandaag de dag werden mensen in de tijd van Epictetus vooral beoordeeld aan de hand van hun bezittingen. Wie rijk en beroemd was werd benijd en iedereen was bang voor een leven in armoede en vergetelheid. Epictetus herinnert zijn leerlingen er regelmatig aan dat ze eigenlijk helemaal niets bezitten. Alle spulletjes die ze als hun persoonlijke eigendommen beschouwen hebben ze alleen maar even te leen. Ze mogen het een poosje gebruiken tot de eigenaar, de natuur, het weer van hen terugvraagt. Net zo min als je lichaam en je reputatie kun je je huis, spulletjes en vermogen als volledig jouw eigendom claimen. Het enige dat echt helemaal van jou is en wat niemand ooit van je kan afpakken is je persoonlijkheid. Je zelfbewustzijn, intellect en karakter vormen het wezen van wat je bent, niet de dingen die je toevallig in bruikleen zijn gegeven.

Epictetus weet ook wel dat de meeste van zijn leerlingen behoorlijk gefortuneerd zijn en dat ze tijdens hun carrière vermoedelijk nog heel wat meer bezittingen bij elkaar zullen gaan garen. Hij weet ook dat ze een deel van die bezittingen nodig zullen hebben om te kunnen leven en hun rol in de maatschappij te kunnen spelen. Hij wil ze er echter voor waarschuwen om voorzichtig te zijn met het alsmaar vergroten van hun rijkdom. Er is een grens aan wat je nodig hebt om een goed en comfortabel leven te leiden. Een stevige goed zittende schoen is belangrijk en zelfs noodzakelijk om te kunnen lopen. Maar waarom zou het een hippe modieuze schoen moeten zijn? Het gaat er om dat de schoen goed functioneert en geschikt is om mee te lopen. De schoen is niet bedoeld om mee te pronken en te laten zien hoe hip of rijk je wel niet bent.

Stoïcijnen zijn voorstanders van een eenvoudige en sobere levensstijl. Bezittingen moeten functioneel en degelijk zijn. Epictetus’ studenten moeten de maat van hun eigendommen goed in de gaten houden. Op het moment dat ze het belangrijk gaan vinden dat hun spullen in de mode en kostbaar zijn lopen ze een groot gevaar. Het gevaar van het mee willen doen aan de heersende mode en het gevaar dat je je eigenwaarde en de waarde van anderen gaat afmeten aan jouw en hun bezittingen. Iemand die niet mee doet aan de mode ziet er niet uit en moet dan wel een saai en vervelend figuur zijn. Iemand waar je maar beter geen contact mee kunt hebben. Als je zelf niet oppast en per ongeluk de laatste trend mist, loop je het gevaar dat je ‘vrienden’ je niet langer serieus nemen. Wat een stress en wat een hoogmoed.

Epictetus wil dat zijn leerlingen mensen beoordelen op wie ze zijn en niet op wat ze hebben. Hij wil dat hun zelfrespect niet afhankelijk is van hun rijkdom, maar van hun karakter. En hij wil ze beschermen tegen de onrust die een modieus, luxueus en hip leven met zich meebrengt. Een eenvoudig en sober leven is niet alleen veel makkelijker, maar vaak ook een stuk prettiger. Dat betekent niet dat zijn leerlingen zich voortaan opeens alleen maar met functionele maar grauwe en lelijke spullen mogen omringen. Nee, de dingen die ze echt nodig hebben mogen best elegant en mooi zijn, maar ze moeten vooral functioneel en degelijk zijn. Overdaad, modieuze aankopen en ander kuddegedrag moet vermeden worden. De juiste maat mag niet uit het oog worden verloren.

vrijdag 20 september 2019

LET OP!


Hoofdstuk 38 van het Handboekje van Epictetus
Net zo als je er bij een wandeling op let dat je niet in een spijker trapt of je enkel verzwikt, moet je in je dagelijks leven er op passen dat je je rationele verstand niet verwondt. Door dit bij alles wat we doen goed in de gaten te houden zullen we minder gevaar lopen.

Iedereen is er van nature op gericht om te voorkomen dat hun lichaam beschadigd raakt. Zo let je er tijdens een wandeling op dat je niet in een spijker trapt of je enkel verzwikt. Dat spreekt vanzelf. Het is echter heel wat minder vanzelfsprekend om je bezig te houden met de conditie van je geestesgesteldheid. Toch is dat voor een stoïcijn minstens even belangrijk als het in de gaten houden van je gezondheidstoestand.

Voor een stoïcijn vormt die geestesgesteldheid het wezen van je persoon. Het je bewustzijn van je omgeving en je vermogen om daar rationeel over na te denken en oordelen over te geven is wat je bent. Niets meer en niets minder. Dat is het enige waarmee je je bewust kunt zijn van je omgeving en je eigen bestaan. En daarmee is het ook het enige vermogen waarmee je gelukkig en virtuoos kunt worden.

Epictetus wil dan ook niet alleen dat zijn studenten goed opletten waar ze hun voeten neerzetten, maar hij wil ook dat ze in de gaten houden hoe ze zich voelen. Ze moeten er regelmatig even bij stilstaan of ze zich opgejaagd, zenuwachtig, blij of angstig voelen. Het gaat daarbij om bijna onbewuste oordelen over de situatie waarin je verkeerd. Oordelen die door je hersenen automatisch worden ingekleurd met een bijbehorende, vaak vervelende, emotie. Veel van die onbewuste oordelen zijn bij nadere beschouwing gewoon een beetje dom en eigenlijk gewoon fout. Door heel even stil te staan bij de (ir)rationaliteit van hun oordelen kunnen de studenten van Epictetus zich heel wat onnodige gevoelens van ongenoegen besparen. En dat was in de ogen van hun leraar minstens net zo belangrijk als het voorkomen van een verzwikte enkel. Hun geestelijke gezondheid is immers doorslaggevend voor hun geluk en virtuositeit.


zaterdag 14 september 2019

KEN JE BEPERKINGEN


Hoofdstuk 37 van het Handboekje van Epictetus
Als je een rol op je neemt die je krachten te boven gaat, dan faal je twee keer: je slaagt er niet in de rol te spelen die je op je genomen hebt, en je hebt de rol laten lopen die je wel had kunnen spelen.

Epictetus wil dat zijn studenten zich regelmatig aan een grondig zelfonderzoek onderwerpen. Ze moeten van zichzelf weten waar hun sterke en zwakke punten liggen en ze moeten zich er van bewust zijn dat hun sterke en zwakke kanten aan verandering onderhevig kunnen zijn. Epictetus was zich er van bewust dat, in tegentelling tot wat bepaalde managementgoeroes en pseudopsychologen je tegenwoordig willen doen geloven, ieder mens bepaalde beperkingen en tekortkomingen heeft. Er zijn nu eenmaal bepaalde dingen waar je niet zo goed in bent en nooit echt goed in zult worden. Tegenwoordig wordt er echter van je verwacht dat je overal goed in bent. Je moet keihard werken, keihard spelen, digitaal bekwaam zijn en bovendien ook nog eens assertief en concurrerend je plek zien te veroveren. De oude stoïcijnen zouden meewarig hun hoofd geschud hebben bij zoveel zinloze ambitie. Door alles te willen zul je uiteindelijk niets echt goed doen en zal je je daar ook nog eens behoorlijk ellendig bij voelen
.
Epictetus wil dat zijn leerlingen weten waar hun kracht ligt en wat hun beperkingen zijn. Dit moet voorkomen dat ze hun energie gaan verspillen aan projecten die ze toch nooit tot een goed einde zullen weten te brengen. Door zich te storten op een onrealistische droom verspillen ze niet alleen hun energie, maar staat hen alleen maar een enorme teleurstelling te wachten. Ze lopen niet alleen hun droom mis, maar laten bovendien een project schieten dat ze wel hadden kunnen voltooien. En wie weet hoeveel plezier ze wel niet hadden kunnen beleven aan het succesvol uitvoeren van iets dat wel binnen hun vermogen lag. Ken je beperkingen en gedraag je daar ook naar. Dat zal je heel wat ellende besparen en je leven er een stuk prettiger op maken.


maandag 9 september 2019

WAAROM MOEILIJK ALS HET MAKKELIJK KAN?

De stoïcijnen zeggen dat we om gelukkig te worden moeten leren ons alleen druk te maken over de dingen die echt belangrijk zijn. Ze zeggen dat de wereld van het menselijk geluk valt in te delen in een intern en een extern deel. De meeste mensen houden zich vooral bezig met het externe deel, met de buitenwereld. De wereld van auto’s, huizen, stoelen en tafels, werk, vrienden en familie. Ze denken gelukkig te kunnen worden door zo veel mogelijk personen en spullen uit de externe wereld om zich heen te verzamelen. De gemiddelde mens zal u zeggen dat u om gelukkig te worden aan het werk moet, u moet studeren, een baan zoeken, carrière maken, om salarisverhoging vragen en een mooie partner veroveren. Uiteindelijk zult u dan dat voorbeeld gezinnetje, dat droomhuis, die prachtige auto, vakanties naar exotische oorden en die 3D-tv hebben die u gelukkig zullen maken.

De stoïcijnen geloven daar niet in. Ze zien te veel voorbeelden van rijke, succesvolle mensen die in wezen diep ongelukkig zijn. Het klinkt als tegeltjeswijsheid maar het klopt wel: succes in de wereld biedt geen enkele garantie voor geluk. Het kost bovendien heel wat moeite om succesvol te worden en stoïcijnen zijn niet zo van het moderne keiharde werken. Soms zijn ze zelfs een beetje lui. Zij vinden dat u het zich zelf niet te moeilijk moet maken, u moet u gaan concentreren op de dingen die binnen handbereik liggen. Ze zeggen dan ook dat u moet leren alleen die dingen te willen die makkelijk te verkrijgen zijn. Dingen die volledig vrij zijn die niemand u kan afpakken. U moet uw geluk niet in de externe wereld zoeken, maar juist in uzelf. Daar bevindt zich een wereld waar u altijd bij kunt en waar u de volledige controle over hebt. Een stoïcijn zoekt virtuositeit en geluk daarom in zijn interne wereld. In wat hij zijn innerlijke kasteel noemt. Daar zetelt een wereld die vrij en altijd toegankelijk is.

‘Van al het bestaande hebben wij over sommige dingen controle en over andere niet. Controle hebben wij over onze meningen, onze wil, onze verlangens en angsten. Al deze dingen zijn eigen aan ons wezen.
Over ons lichaam hebben wij geen controle. Ook niet over bezit of over reputatie en carrière. Kortom, alles wat niet eigen is aan ons wezen. Bedenk, dat de dingen waar we controle over hebben van nature vrij zijn. Zij kunnen niet gehinderd of belemmerd worden. Maar de dingen waar we geen controle over hebben, zijn krachteloos, onderworpen, vol belemmeringen en vreemd aan ons wezen.’ (Epictetus, Handboek 1).


Zo begint het Handboekje (het Encheiridion in het Grieks) van Epictetus. Hij zegt hier eigenlijk dat feiten als feiten niet te veranderen zijn, dat is nu eenmaal hun realiteit. Het weer, de politiek, andere mensen, de economie, onze carrière, zelfs ons eigen lichaam vallen buiten onze directe controle. Wat we wel volledig kunnen beheersen zijn onze meningen over die feiten en onze wijze van observeren. Deze paar zinnetjes van Epictetus zijn enorm belangrijk. Ze vormen de kern van de stoïcijnse filosofie en gaan dan ook helemaal terug tot de grondlegger van deze levensleer, Zeno. Het wordt echter nergens zo duidelijk en kort weergegeven als in deze eerste paragraaf van het ‘Handboekje’.

De werkelijkheid wordt door de stoïcijnen dus in twee categorieën opgedeeld: dat deel waar we wel volledige controle over hebben en dat deel waar we geen of slechts een heel beperkte controle over kunnen uitoefenen. Een simpele tweedeling die, mits echt doorleeft, uw leven volledig op zijn kop kan zetten. Alleen de dingen die u werkelijk zelf kunt beheersen zijn nodig om een virtuoos leven te leiden. Al het andere is daarvoor overbodig, misschien wel leuk en misschien ook wel rationeel om na te streven, maar voor een goed en gelukkig leven uiteindelijk niet noodzakelijk. Als u zich nu eens alleen maar druk zou maken over de dingen waar u echt invloed op hebt dan zou het leven er een stuk makkelijker op worden. Waarom moeilijk doen als er ook een makkelijke weg bestaat?

vrijdag 6 september 2019

ETIQUETTE EN LOGICA


Hoofdstuk 36 van het Handboekje van Epictetus
Proposities als ‘het is dag’ en ‘het is nacht’ kunnen gebruikt worden bij een disjunctieve, maar niet bij een conjunctieve redenering. Zo is het voor je lichaam misschien wel het beste om bij een diner de grootste portie op te scheppen, maar tegenover je tafelgenoten is dat niet erg netjes. Denk als je met iemand aan het eten bent dus niet alleen aan wat goed is voor je lichaam, maar denk ook aan wat gepast gedrag is tegenover je tafelgenoten.

Het Handboekje gaat vooral over ethiek, over de manier waarop je je moet gedragen. Maar Epictetus gaf ook les in de andere filosofievakken. Dit is een voorbeeld uit de logica. Zijn leerlingen zullen geen enkel probleem hebben gehad met deze voor ons misschien wat raadselachtige opmerking. Toch is het vrij eenvoudig. Epictetus zegt hier niets anders dan dat de disjunctieve bewering ‘het is dag of het is nacht’ altijd waar is, maar dat de conjunctieve bewering ‘het is dag en het is nacht’ onmogelijk waar kan zijn. Het is immers per definitie onmogelijk dat het tegelijkertijd zowel dag als nacht is. Het is immers of dag of nacht. Alle twee kan niet.

Zo gaat het er volgens Epictetus bij een etentje niet om je lichaam van voedingsstoffen te voorzien. Dat zal ook wel gebeuren, maar het is niet het eigenlijke doel van een etentje. Het gaat om het onderhouden en verbeteren van de sociale relatie met je gastheer en andere disgenoten. Als je van de verkeerde vooronderstelling uitgaat dat je en de grootste portie kan pakken en als een gezellige en leuke vriend kunt worden beschouwd dan kom je van een koude kermis thuis. Je vrienden zullen je op zijn best een schrokop vinden, maar het is waarschijnlijker dat je als een onbeschofte vlegel zult worden aangemerkt.

Epictetus wil dat zijn leerlingen zich bij alles wat ze ondernemen goed realiseren waar het nu eigenlijk om draait bij de dingen die ze doen. Door zich de wezenlijke betekenis van wat ze doen goed voor ogen te houden zullen ze minder snel verkeerde en ongepaste beslissingen nemen. Of dat nu tijdens een etentje met vrienden of bij wat voor andere gelegenheid dan ook is.


vrijdag 30 augustus 2019

‘A STOIC’S GOT TO DO WHAT A STOIC’S GOT TO DO’


Hoofdstuk 35 van het Handboekje van Epictetus
Wanneer je besloten hebt om iets echt te gaan doen omdat je vindt dat je het moet doen, doe het dan niet in het geniep. Ook niet als je weet dat anderen het niet eens zullen zijn met wat je gaat doen. Als het niet goed is wat je wilt doen, doe het dan gewoon niet en als het wel goed is waarom zou je je dan druk maken om mensen die je ten onrechte verwijten willen maken?

Met dit hoofdstukje bedoelt Epictetus niet te zeggen dat zijn studenten maar moeten doen wat hen goed dunkt en waar ze zin in hebben. Dat zou immers ook betekenen dat ze zijn eigen lessen naast zich neer zouden kunnen leggen. Nee, hij wil juist dat ze goed voor ogen houden wat belangrijk voor hen is. Ze moeten bij iedere handeling nadenken over de vraag of het om iets gaat dat binnen hun filosofie en binnen hun persoonlijke bedoelingen past. Als dat zo is dan mogen ze zich er niet uit angst voor de opinie van anderen van laten weerhouden om te doen wat ze van plan zijn te doen.

Epictetus bedoelt met dit hoofdstukje trouwens ook niet dat zijn leerlingen iedere kritiek onmiddellijk naast zich neer moeten leggen. Ze moeten ervan doordrongen zijn dat ze nog lang geen wijzen zijn en dat het heel goed mogelijk is dat de argumenten voor hun handelingen niet deugen. Ze moeten dus weldegelijk goed luisteren naar de mening van andere mensen. Zeker naar de mening van hun mede-stoïcijnen. Maar als ook die hen niet weten te overtuigen van de onjuistheid van hun bedoelingen dan is er geen enkele reden meer om hun plannen niet uit te voeren. Dat dat de afkeuring, spot en misschien zelfs agressie van de anderen zou kunnen opwekken hoort dan niets uit te maken. Wat de moeite waard is om gedaan te worden kan gewoon in het openbaar worden gedaan. Er is geen enkele reden om daarbij de lange tenen van de anderen te vermijden. Epictetus wil hier dus eigenlijk gewoon zeggen: ‘A stoic’s got to do what a stoic’s gat to do’.


vrijdag 23 augustus 2019

WEERSTA DE VERLEIDING, OF TOCH MAAR NIET?


Hoofdstuk 34 van het Handboekje van Epictetus
Wanneer je ergens zin in krijgt, pas er dan, zoals altijd, voor op dat je je niet meteen laat meeslepen door je verlangen. Bekijk rustig waar het om gaat en geef je zelf even de tijd. Denk dan aan deze twee momenten: het moment dat je geniet en het moment dat je er spijt van hebt en het jezelf verwijt. Stel daar dan tegenover hoe blij je zult zijn en hoe je jezelf zult prijzen als je niet hebt toegegeven aan je verlangen. Als je besluit dat het nu een geschikt moment is om aan je verlangen toe te geven, pas er dan wel voor op dat de verleiding en het genot je niet de baas worden. Wees je er bewust van hoe belangrijk het voor je is om boven je verlangens te staan.

Epictetus wil dat zijn leerlingen gelukkig worden. Daarom wil hij dat zijn studenten twee keer nadenken voordat ze zich halsoverkop in de bevrediging van één of ander verlangen storten. Hij denkt daarbij in de eerste plaats aan lichamelijke verlangens naar lekker eten en drinken en natuurlijk seks. Zijn leerlingen waren allemaal jonge mannen ver van huis in een vreemde stad, erg ontvankelijk voor de geneugten des levens. De bevrediging van die verlangens lijken op het eerste gezicht vooral positieve emoties met zich mee te brengen, maar door even stil te staan bij de mogelijke gevolgen, overgewicht, dronkenschap en een moordlustige echtgenoot bijvoorbeeld, wordt die positiviteit opeens een stuk twijfelachtiger.

In tegenstelling tot de meeste andere mensen beschouwen stoïcijnen genot lang niet altijd als een goede en prettige emotie. Het wordt naast angst, pijn en begeerte zelfs aangemerkt als één van de vier zoveel mogelijk te vermijden onplezierige emoties. Voor Epictetus is een emotie pas iets goeds op het moment dat die emotie onder de gegeven omstandigheden rationeel is. Genot is lang niet altijd rationeel. Het nuttigen van dat tweede gebakje mag dan lekker zijn en een prettig gevoel met zich meebrengen, de consequenties voor een toch al te zwaar lichaam zijn alles behalve gunstig. Misschien is het dus toch verstandiger om de verleiding te weerstaan.

Het lijkt er misschien een beetje op maar Epictetus verbiedt zijn studenten niet om te genieten van de goede dingen van het leven. Je moet je alleen heel bewust zijn van de gevolgen die het kiezen voor een moment van genot kan hebben. Als het een geschikt moment en dus rationeel is om ergens van te genieten dan mag je van Epictetus best aan je verlangens toegeven. Hij wil echter niet dat je dat ondoordacht doet. Je moet even pauzeren om na te denken en bij jezelf na te gaan of het nu wel zo verstandig is om aan dit specifieke verlangen toe te geven. En als je dan toegeeft doe dat dan wel bewust en gecontroleerd. Sla dat gebakje dus niet onnadenkend en ongemerkt achterover, maar zorg er vooral voor dat je er echt van geniet. Hij wijst zijn studenten er ook nog op dat ook het weerstaan van een begeerte een zeker genot met zich mee kan brengen. Het is tenslotte best een prettig gevoel om te weten dat je de verleiding van dat gebakje hebt weten te weerstaan.


vrijdag 16 augustus 2019

WORD EEN ARISTOCRAAT


Hoofdstuk 33 van het Handboekje van Epictetus
Leg voor jezelf een houding en levensstijl vast waar je je aan houdt zowel als je alleen bent als wanneer je in gezelschap verkeert.
Houd in gezelschap liever je mond en zeg alleen het hoogst noodzakelijke. Praat alleen als de situatie het eist, maar dan niet over ditjes en datjes: niet over gladiatorengevechten, paardenrennen, sporters, eten en drinken of één van de andere dingen waar mensen zo graag over praten. Roddel niet over anderen ook niet om ze te prijzen. Probeer het gesprek indien mogelijk op zinnigere onderwerpen te brengen. Als mensen het niet met je eens zijn, val ze dan niet aan en houd je mond.
Lach niet steeds om alles en lach niet al te uitbundig.
Vermijd, zo mogelijk, het doen van beloften. Doe alleen een belofte als je er echt niet omheen kunt.
Sla uitnodigingen voor feestjes af zowel van mensen die je niet kent als van mensen die je wel kent maar die niets van filosofie af weten. En als je er toch een keer naar toe moet, pas dan op dat je je niet net zo gaat gedragen als zij. Ook al ben je zelf gezond als je vrienden besmet zijn is het onmogelijk om niet ook besmet te raken op het moment dat je bij hen bent.
Voor je lichaam moet je slechts zorgen voor zover dat noodzakelijk is. Dat geldt voor voedsel, drank, kleding, huisvesting, personeel enzovoort. Zie af van alles wat niet meer dan uiterlijk vertoon of overbodige luxe is.
Onthoud je zoveel mogelijk van ongeoorloofde seks. Zorg in elk geval dat het met wederzijdse instemming is. Veroordeel het seksuele gedrag van anderen niet en val hen daar niet over lastig. Poch niet over je eigen seksuele doen en laten.
Als je verteld wordt dat iemand kwaad over je spreekt, moet je jezelf daar niet tegen verdedigen. Zeg liever: ‘Al mijn andere fouten kent hij zeker niet, want anders had hij het niet alleen hierover gehad.’
Het is nergens voor nodig om naar sportwedstrijden of festivals te gaan. Als je daar toch eens terecht komt, wek dan niet de indruk dat je een favoriet hebt. Dat betekent dat je gewoon wilt dat er gebeurt wat er gebeurt en dat alleen de winnaar wint. Dat zal je heel wat onnodige frustraties schelen. Joel niet en lach niemand uit. Doe niet mee met al dat opgewonden gedoe van de supporters en fans. Praat niet de hele tijd over wat er in de wedstrijd is gebeurd. Doe je dat wel dan wek je de indruk dat je ook een supporter of fan bent.
Ga niet zomaar, zonder na te denken, naar een lezing of verkiezingsbijeenkomst. Als je het wel doet bewaar dan je rust en waardigheid en geef anderen geen aanleiding tot ergernis.
Als je iemand met een hoge positie moet ontmoeten, bedenk dan hoe Socrates of Zeno zich in die situatie zouden hebben gedragen. Dan zal je er geen moeite meer mee hebben om de juiste houding aan te nemen.
Wanneer je een afspraak met zo’n ‘belangrijk’ persoon hebt moet je er rekening mee houden dat hij er misschien niet is, dat hij geen tijd voor je heeft, dat de deur voor je neus wordt dichtgeslagen of dat hij je zal negeren. Als je er echt niet omheen kunt om toch naar hem toe te gaan doe dat dan met dit in je achterhoofd. Als het je niet lukt tot hem door te dringen zeg dan niet tegen jezelf: ‘het was toch de moeite al niet waard.’ Dat is het gedrag van iemand die geen filosoof is en zich ergert aan dingen waar hij geen controle over heeft.
In een gesprek moet je niet steeds over je werk en je ziektes praten. Dat jij het prettig vindt om het daar over te hebben betekent nog niet dat anderen geïnteresseerd zijn in de dingen die jou overkomen zijn. Probeer ook niet steeds om iedereen aan het lachen te brengen. Dan verval je al snel tot een filosoof onwaardig gedrag en verlies je de achting die anderen voor je hebben.
Maak anderen niet zwart. Als er toch op het gedrag van anderen gescholden wordt laat dan, als de kans zich voordoet, met een terechtwijzing of door te zwijgen, blozen of te fronzen merken dat je er aan ergert.

In dit hoofdstuk geeft Epictetus voorbeelden van de houding die zijn leerlingen in het openbare leven zouden moeten aannemen. Het is duidelijk geen complete lijst. Het geeft een indicatie van de manier waarop een stoïcijn in opleiding zich hoort te gedragen. Op het eerste gezicht lijkt het er vooral op neer te komen dat de leerling sociale contacten zo veel mogelijk moet zien te vermijden. Vooral niet in filosofie geïnteresseerde personen moeten worden ontlopen en als de leerling dan toch met dergelijke ‘domme’ mensen in contact komt kan hij maar beter zoveel mogelijk zijn mond houden.

Domme en irritante mensen zijn nu eenmaal een onderdeel van onze werkelijkheid. Jammer genoeg weten we vaak niet van te voren wanneer we met een exemplaar van deze categorie te maken hebben. Epictetus wil dat zijn leerlingen een manier ontwikkelen om met mensen van wat voor categorie dan ook om te kunnen gaan. Hij raadde zijn leerlingen daarom aan om zichzelf een bepaalde vaste houding tegenover andere mensen aan te wennen. Hij wil dat ze vriendelijk en beleefd tegen anderen zijn. Tegen iedereen zelfs tegen domme mensen en mensen waar ze eigenlijk een hekel aan hebben. Ze worden geacht een beetje afstand te houden, niemand tegen te spreken, zelfs niet als ze zeker weten dat ze het bij het verkeerde eind hebben. Dat betekent niet dat Epictetus wil dat zijn leerlingen over zich heen laten lopen, het betekent dat hij wil dat de mening van ‘domme’ mensen hen koud laat. Als onbelangrijke en oninteressante onderwerpen, voetbal, auto’s, roddels, seks, vakanties en dergelijken, besproken worden kunnen ze zich beter stil houden of hooguit zo nu en dan met een geïnteresseerde blik doen alsof ze het besprokene interessant vindt. Er is tenslotte geen enkele reden om onvriendelijk te worden en anderen te beledigen.

Voor de buitenwereld spelen ze een rol en lijken ze binnen de groep te passen, maar het is ondertussen wel de bedoeling dat de leerlingen zich steeds minder gaan aantrekken van wat anderen over ze denken. Ze leven ten slotte niet om applaus te krijgen voor wat ze doen en al helemaal niet om de afkeuring van anderen te ontwijken. Stoïcijnen zullen altijd proberen zo min mogelijk op te vallen en houden zich ogenschijnlijk dus zo veel als mogelijk aan de normen en zeden van de samenleving waar ze in leven. Maar het is onvermijdelijk dat ze toch met enige regelmaat dingen zullen doen of zeggen die hun gemiddelde medemens niet aanstaan. Epictetus weet dat het niet makkelijk is om dingen te doen die de groep afkeurt, maar hij wil dat zijn leerlingen er aan wennen dat zij het zelf zijn die uiteindelijk bepalen wat ze wel en niet willen doen. Om dat makkelijker te maken moeten ze zich van hem een vriendelijke, aristocratische, maar wel wat afstandelijke houding tegenover hun medemensen aanleren.


zaterdag 10 augustus 2019

HET ORAKEL VAN DELPHI


Hoofdstuk 32 van het Handboekje van Epictetus
Je gaat naar een waarzegger om er achter te komen wat de toekomst je brengt. Wanneer je als een stoïcijns filosoof naar een waarzegger gaat dan weet je echter al hoe je toekomst er in grote lijnen uit komt te zien. Wanneer toekomstige gebeurtenissen behoren tot de dingen waar we geen controle over hebben dan weten we zeker dat ze noch goed, noch slecht zijn. Stel de waarzegger dan ook geen vragen over wat je wilt bereiken of ontlopen (als je dat wel doet ga je bevend van angst naar hem toe). Ga naar de waarzegger toe in het besef dat wat de toekomst je brengt onbelangrijk is en je niet raakt. Je weet hoe je er mee om moet gaan en niemand kan je dat ontnemen. Ga dus vol goede moed naar de goden als raadgevers. Wat je ook te horen krijgt, wees je er van bewust welke raadgevers het zijn en wiens adviezen je in de wind slaat als je niet naar ze luistert.
Ga naar waarzeggers op de manier waarop Socrates dat deed, dat wil zeggen alleen wanneer je echt de afloop wilt weten en er geen andere manieren zijn om daar achter te komen, noch door redeneringen, noch door de kwestie wetenschappelijk te onderzoeken. Wanneer je je dus voor een vriend of je land in gevaar moet begeven vraag dan niet of je het wel moet doen. Want als de waarzegger je vertelt dat de voortekenen ongunstig zijn dan vrees je dat dood, verminking of ballingschap je te wachten staan. Maar de rede verlangt nog steeds van je dat je je voor je vriend of vaderland in gevaar begeeft. Denk daarom aan de reactie van de grootste waarzegster van allemaal, de Pythische Apollo, die een man die zijn vriend niet te hulp kwam toen die vermoord werd haar tempel uit joeg.

Waarzeggerij was heel gewoon in de tijd van Epictetus. Zonder enige twijfel hadden de meeste van zijn leerlingen voor ze de lange reis naar zijn school ondernamen een orakel of andere waarzegger bezocht. Ook in staatsaangelegenheden werden de officiële orakels altijd geraadpleegd. Zelfs de stoïcijnen waren overtuigd van het nut van orakels. Zoals we in hoofdstuk 18 al gezien hebben geloofden ze dat alles met alles verbonden was in een enorm web van oorzaak en gevolg. Bepaalde mensen met een bijzonder talent waren volgens hen beter dan anderen in staat om uit minieme aanwijzingen een zinnige toekomstvoorspelling op te stellen. Er waren echter wel een paar stoïcijnse filosofen, Panaetius bijvoorbeeld, die zo hun bedenkingen hadden bij de relatie tussen de ingewanden van een vis of de vlucht van een paar kraaien en het succes van een voorgenomen veldtocht.

Maar daar ging het Epictetus in dit hoofdstukje niet om. Hij zegt hier tegen zijn studenten dat een stoïcijn zich niet laat beïnvloeden door de uitkomst van een voorspelling. Het is je rede, je verstand, die moet bepalen of je iets wel of niet onderneemt. Je rede bepaalt of het goed is om iets te doen. De voorspelde uitkomst doet er helemaal niet toe. Je mag een voorspelling hooguit gebruiken om je beter voor te bereiden op wat je te wachten staat. Het mag je keuze nooit beïnvloeden. Als je je vriend te hulp moet komen dan mag een ongunstig voorteken je daar niet van weerhouden. De uitkomst van je handelingen is tenslotte iets waar je geen volledige controle over hebt. Over de intentie waarmee je iets onderneemt heb je daarentegen wel een totale controle.

Epictetus illustreert dit nog met het destijds bekende verhaal van drie vrienden die op weg naar het orakel van Apollo in Delphi door rovers werden overvallen. Eén van de drie sloeg op de vlucht. De andere twee wisten de rovers te verjagen, maar daarbij doodde één van hen, per ongeluk, zijn metgezel. Toen de twee overgebleven vrienden in Delphi aankwamen werd de gevluchte man door de priesteres de tempel uitgejaagd, terwijl de ander die dacht bezoedeld te zijn doordat hij zijn vriend had gedood, werd vergeven. De priesteres vertelde hem dat hij door zijn goede intenties in de ogen van Apollo juist een beter mens was geworden. Met dit verhaal wilde Epictetus nog maar weer eens benadrukken dat de intentie waarmee je iets doet veel belangrijker is dan de uitkomst. Wat de uitkomst van een voorspelling ook moge zijn, je moet je door je verstand laten leiden bij de beslissing van wat je gaat doen.


zaterdag 3 augustus 2019

STOÏCIJNSE HEILIGE BOONTJES


Hoofdstuk 31 van het Handboekje van Epictetus
Je dient de goden het best door je goed te realiseren wat ze zijn (dat ze bestaan en dat ze het universum goed besturen), door je vrijwillig te schikken in alles wat er gebeurt en door te beseffen dat het niet anders had kunnen zijn. Zo zal je de goden nooit verwijten maken en beschuldigen dat ze je in de steek laten.
Dat kan je alleen maar doen door de wereld van goed en kwaad te verplaatsen naar het domein van de dingen waar je totale controle over hebt. Want als er iets gebeurt dat je als slecht beschouwt en niet krijg wat je wilt dan verwijt en haat je degenen die je daar schuldig aan acht. Ieder wezen is immers van nature geneigd om wat hij als slecht beschouwt en wat kwaad veroorzaakt te verachten en uit de weg te gaan, en wat hij als goed beschouwt en wat goed veroorzaakt te bewonderen en na te jagen. Het is dan dus ondenkbaar dat iemand die denkt dat hij geschaad wordt blij is met datgene wat volgens hem die schade heeft veroorzaakt. Net zo onmogelijk wordt het dan om blij te zijn met die schade zelf. Daarom scheldt een zoon zijn vader uit als hij niet krijgt wat hij wil. Het feit dat ze het koningschap als iets goeds zagen maakte ook de broers Eteocles en Polyneices tot elkaars vijanden. Daarom schelden ook een boer, een zeeman en een handelaar op de goden. Daarom schelden mensen op de goden als hun vrouw of kinderen sterven. Zo zijn mensen vooral toegewijd aan wat hen voordelig lijkt. Wie echter alleen nastreeft en vermijdt wat in zijn macht ligt, zorgt er ook voor dat hij vroom is.
Iedereen hoort de voorvaderlijke tradities na te leven en te plengen, offeren en eerstelingen aan de goden te geven. Oprecht en met aandacht, niet krenterig maar ook niet meer dan je je kunt veroorloven.

Hier spoort Epictetus zijn leerlingen aan om vroom en devoot te zijn. Ze moeten de oude Griekse goden op de juiste manier aanbidden en offers aan ze brengen. In de laatste paragraaf zegt hij dat ze moeten plengen, van ieder glas dat ze drinken een druppeltje wijn melk of water aan de goden geven en eerstelingen moeten offeren. Een eersteling offeren is het aan de goden weiden van een klein beetje van de eerste oogst die van de velden komt.

Zo op het eerste gezicht zou de stoïcijnse vroomheid niet anders zijn dan die van de gemiddelde Griekse of Romeinse burger. Toch hielden de stoïcijnen en Epictetus er een nogal afwijkend godsbeeld op na. Voor de vorm hielden ze zich aan de gebruikelijke riten maar de achterliggende gedachten zouden door een ware gelovige op zijn minst als vreemd en waarschijnlijk zelfs als godslasterig worden beschouwd. Zo hadden ze het de ene keer over god, de goden of Zeus, een andere keer over de natuur, het universum, of het bestaande en dan weer over de rede, logos of ratio. De doorsnee gelovigen verlangden vooral dat de goden hun wensen voor ze in vervulling zouden doen gaan. Ze brachten offers en deden smeekbeden in de hoop en verwachting dat de goden de wereldorde in hun voordeel zouden aanpassen.

Religieuze stoïcijnen geloven in iets heel anders dan de traditionele mannen en vrouwen op de Acropolis. God is voor een stoïcijn dat wat bestaat. De werkelijkheid, het universum, de kosmos, de natuur en de regelmatigheid waarmee alles lijkt te verlopen, kortom: gewoon alles wat er is. Voor de stoïcijnen is dus ook het slechte en het bedrog deel van de godheid: alles valt ermee samen. De stoïcijnse god staat daarbij niet naast het universum als een soort richtingaanwijzer en vervuller van wensen. De god van de stoïcijnen is niets meer en niets minder dan het hele universum. Iedereen en alles wat er is en alles wat er gebeurt maakt volgens de stoa deel uit van één samenhangend goddelijk wezen. In de filosofie word dit ook wel pantheïsme genoemd.

De stoïcijnse godheid is dan ook door en door materieel. Hij is geen transcendente ziel of geest, maar iets werkelijks. Namelijk het allesomvattende. Epictetus zag god niet als iets dat buiten het universum stond. Sterker nog hij leerde zelfs dat ook de mens zelf een deel van god was. Het menselijk oordeelsvermogen, zijn ratio, is een onderdeel van god. Hij bedoelt daarmee niet dat de mens over eenzelfde soort intellect beschikt als god. Nee hij bedoelt letterlijk dat het menselijk bewustzijn een deel van het goddelijke bewustzijn is.

Deze stoïcijnse god kan je volgens Epictetus alleen aanbidden door je volledig te richten op je oordeelsvermogen. Je moet al je aandacht, al je waarde richten op dat stukje van de wereld waar je een complete controle over hebt. Wat er verder in die wereld gebeurt is de verantwoordelijkheid van de goden of de natuur. Hoe je het noemde maakte Epictetus niet uit. Het ging erom dat je de gebeurtenissen in de externe wereld accepteerde als onvermijdelijk en aan de goddelijke natuurwetten onderworpen.

Traditionele gelovigen die goden zien als wensenmachines zijn gedoemd om teleurgesteld te worden. Als ze niet krijgen wat ze verlangen zullen ze kwaad worden en de goden vervloeken. Een zinloze woede. De wereldgeschiedenis verloopt volgens vaste natuurwetten waar smeekbeden en woedeaanvallen geen verandering in kunnen aanbrengen. Epictetus geeft hier de broers Eteocles en Polyneices als voorbeeld. Dit waren de zonen van de koning van Thebe: Oedipus. Zonen die, onwetend, door Oedipus bij zijn eigen moeder verwekt waren nadat hij, al even onwetend, zijn vader had gedood. Toen hij er toch achter kwam ging hij in ballingschap waarna zijn twee zoons elkaar doodden in een oorlog om de troon van Thebe. Een bekende mythe en inspiratiebron voor heel wat tragediedichters die zijn leerlingen duidelijk moest maken dat ze hun noodlot toch niet konden ontlopen. Het enige wat je als vroom stoïcijn kunt doen is aanvaarden wat je overkomt en je richten op die dingen waar je een complete controle over hebt.


zaterdag 27 juli 2019

EEN STOÏCIJNS ROLLENSPEL


Hoofdstuk 30 van het Handboekje van Epictetus
Wat je moet doen en laten wordt bepaald door de rollen die je moet spelen. Neem bijvoorbeeld je vader: het is je taak om voor hem te zorgen, hem gelijk te geven, zijn gescheld en klappen te accepteren. ‘Maar hij is een slechte vader.’ Dat kan wel wezen, maar de natuur heeft je niet een goede vader gegeven, maar een vader. Behandelt je broer je slecht? Dat verandert niets aan de situatie. Kijk niet naar wat hij doet, maar naar wat jij moet doen om je op een natuurlijke en virtuoze manier te gedragen. Zolang je dat niet wilt kan iemand anders je onmogelijk kwaad doen. Iemand kan je alleen kwaad doen wanneer je zelf denkt dat je geschaad wordt. Als je je er aan went naar je sociale rollen te kijken ontdek je vanzelf wat er van je verwacht wordt of je nu de rol speelt van een burger, buurman of generaal.

Epictetus vertelt zijn studenten dat je handelen afhankelijk hoort te zijn van de sociale relaties die je hebt. Het zijn deze relaties met de anderen die bepalen wat je moet doen en laten. Zijn leerlingen moesten er natuurlijk vooral van doordrongen zijn dat ze in de eerste plaats stoïcijns filosoof zijn, maar dat betekent niet dat je als stoïcijn niet allerlei maatschappelijke rollen hebt te spelen. Een aantal van die rollen worden je door de natuur opgelegd. Je bent een kind en onderhoudt dus een relatie met je ouders en eventuele broers, zussen en andere familieleden. Deze natuurlijke relaties brengen bepaalde rollen met zich mee: de rol van kind, broer, zus, neef, nicht enzovoort. Veel keuze vrijheid heb je hier niet bij. Andere types relaties bieden wat meer ruimte. Je kiest een levenspartner en neemt al dan niet kinderen. Je volgt een studie, krijgt een baan, wordt lid van een sportclub of politieke partij. Al die relaties brengen verschillende rollen met zich mee, die je moet spelen. Elke rol stelt weer andere eisen aan de speler. Je bent echtgenoot, ouder, student, werknemer, fan of wat dan ook.

Epictetus vertelt zijn studenten hier dat er van een stoïcijn verwacht wordt dat hij al die rollen naar beste kunnen zal vervullen. Het doet er daarbij niet toe wat de wederpartij van je sociale relatie doet of wie hij is. Het is de rol die bepaalt hoe je je moet gedragen. Epictetus neemt hierbij de rol van kind en broer als voorbeeld. Je kunt de pech hebben met een slechte vader die je slaat en misbruikt opgescheept te zitten, of je hebt een oudere broer die je besodemietert of je vriendinnetje van je afpikt. Dat is pech, maar het zijn allemaal dingen waar je geen echte controle over hebt. Het zijn dus dingen die je niets aangaan. Het enige waar je wel invloed op hebt is je eigen gedrag, daar heb je zelfs de volledige controle over. En daar draait het om. Je hebt een rol te spelen, in dit voorbeeld de rol van kind en broer, en die rol moet je zo goed mogelijk spelen. Ongeacht de reactie van de ander. Zijn gedrag is niet jouw verantwoordelijkheid. Het is de verantwoordelijkheid van de ander.

Epictetus wijst er ook nog maar weer eens op dat die ander je niet echt kwaad kan doen. Je kunt een wrede en slechte vader hebben die je mishandelt, maar hij tast daarmee alleen je lichaam aan en niet je geest. Het is je eigen oordeel dat je iets slechts wordt aangedaan die maakt dat je geschaad wordt. Het zijn niet de klappen die je oploopt, maar de gedachte dat ze slecht zijn die de klappen tot een kwaad maken. Epictetus bedoelt hier niet dat je iedere aanvaller maar je andere wang moet toekeren. Een stoïcijn mag zijn lichamelijke integriteit beschermen en mag daarbij zo nodig ook geweld gebruiken. Hij moet echter altijd beseffen dat het gedrag van anderen hem nooit echt kwaad kan doen. Zolang hij de rollen die de natuur hem oplegt, maar naar beste weten en kunnen blijft spelen kan hij zichzelf nooit iets verwijten.


vrijdag 19 juli 2019

STOÏCISME IS GEEN KINDERSPEL


Hoofdstuk 29 van het Handboekje van Epictetus
Bij alles wat je gaat ondernemen moet je eerst goed kijken wat het precies betekent wat je wilt gaan doen. Anders begin je ergens vol enthousiasme aan, maar druip je al weer af zodra het een beetje moeilijk wordt. Zo vriend, jij wil dus Olympisch kampioen worden. Ik ook, dat zou geweldig zijn! Maar kijk eerst eens wat dat zou betekenen. Je moet je aan een strenge training onderwerpen. Je kunt niet zomaar eten waar je zin in hebt. Gebak en zoetigheid zijn uit den boze. Je moet trainen op de voorgeschreven tijden. Wat voor weer het ook is. Je mag geen frisdrank of alcohol drinken. Je moet je volledig aan je trainer overgeven. Bij wedstrijden kan je je pols verdraaien, je enkel verzwikken, lelijk vallen en bij dat alles ook nog eens verliezen. Laat dit goed tot je doordringen voor je met sporten begint.
Als je dan nog steeds sporter wilt worden ga er dan helemaal voor. Als je dat niet doet, weet dan dat je je kinderachtig gedraagt. Kinderen spelen vandaag dat ze sporter zijn, morgen zijn ze weer gladiator, trompetspeler of ze spelen in een toneelstukje. Zo ben jij dan ook de ene keer sporter, de andere keer gladiator, redenaar of filosoof, maar niets met hart en ziel. Je aapt alles na wat je ziet en vindt telkens weer iets anders leuk. Dat komt doordat je ergens zomaar zonder nadenken aan begint, zonder echt te onderzoeken wat het betekent, zonder dat je echt weet wat je wilt. Sommigen zien een filosoof spreken als Socrates, en wie wil niet zo mooi kunnen spreken, en denken dan dat wil ik ook. Ik word filosoof.
Man kijk eerst eens wat dat nu eigenlijk betekent, wat zijn je talenten, kun je het wel aan? Wil je een vijfkamper of een worstelaar worden? Kijk dan naar je armen, je dijen en je heupen. Niet iedereen is overal even goed in. Als je filosoof wilt worden kijk dan eerst naar wat dat inhoudt, en kijk daarna naar jezelf. Kan je het aan? Ben je bereid de prijs te betalen? Denk je dat je als stoïcijn net zo kunt blijven eten, drinken, boos worden en je ergeren als voorheen? Je moet altijd attent zijn, hard werken, je vrienden en bekenden achterlaten. Je zult veracht worden door een slaafje, door iedereen uitgelachen worden, in alles de laatste zijn, in aanzien, in carrière, in de rechtbank, bij alles wat je doet. Laat dat goed tot je doordringen en bedenk dan of je bereid bent om deze prijs te betalen voor rust, vrijheid en onverstoorbaarheid. Zo niet, begin er dan niet aan. Gedraag je niet als een kind door eerst filosoof en dan weer belastinginspecteur, redenaar of gouverneur in dienst van de keizer te willen worden. Dat gaat niet samen. Je moet kiezen: goed of slecht. Of je richt je op het vervolmaken van je intellect of je richt je op uiterlijkheden, je spant je in voor je binnenwereld of voor de buitenwereld, met andere woorden je speelt de rol van filosoof of van een gewoon mens.

Bezint eer ge begint. Epictetus waarschuwt zijn leerlingen er regelmatig voor dat het stoïcisme niets vrijblijvends heeft. In tegendeel het is juist enorm veeleisend. Hij vergelijkt het hier zelfs met het mee willen doen aan de Olympische Spelen. Een Olympisch sporter moet talent hebben en heel wat ontberingen doorstaan om mee te mogen doen aan de Spelen. Hij moet een grondige zelfkennis hebben, zijn sterke en zwakke kanten kennen en bereid zijn om alles op zij te zetten voor zijn sport. Epictetus houdt zijn leerlingen voor dat ook filosofie topsport is. Het is niet iets wat je er even bij doet als een interessante hobby. Het is een manier van zijn die je hele leven op zijn kop zet.

Bij de beslissing om een stoïcijns filosoof te willen worden moet je dus niet over één nacht ijs gaan. Je moet je goed realiseren wat het betekent. Je moet om te beginnen een goed beeld van de theorie krijgen. Zonder een grondige theoretische basis heb je geen idee waar je aan begint. Pas als je de theorie onder de knie hebt kun je met het echte werk beginnen; de stoïcijnse levenspraktijk. Alles wat je tot nu toe gewent was te voelen, denken en doen wordt ter discussie gesteld. Net als een sporter kun je niet meer zo maar eten en drinken waar je zin in hebt. Je moet leren je verlangens, irritaties en angsten onder ogen te zien en aan te passen. Je levensstijl zal eenvoudiger en soberder worden. Niet omdat je je bewust aan één of ander dieet of training wilt onderwerpen, maar omdat je echt geen behoefte meer hebt aan luxe en rijkdom. Tot nu toe dacht je bijvoorbeeld dat lekker eten en drinken iets goeds en prettigs was, als stoïcijn zal je op een gegeven moment tot de ontdekking komen dat de door je familie en vrienden zo aanbeden liflafjes en dure wijnen je koud laten. Geld, roem, carrière, voetbal, auto’s, luxe al die dingen waar anderen zo gek op zijn, zijn onbelangrijk voor je geworden. Het is niet dat je opeens een ascetisch calvinist bent geworden. Nee, je zal echt nog wel eens een wijntje of biertje met je vrienden drinken en misschien zelfs nog wel eens een voetbalwedstrijd of ander sportevenement bezoeken, maar je vrienden zullen merken dat het je allemaal niet meer echt boeit. Het zal je worst zijn of die club waarvan je ooit zo’n fanatiek supporter was wint of verliest. Je bent heel anders gaan denken en voelen.

Je hoeft er niet mee te koop lopen dat je je niet meer interesseert voor dezelfde dingen als je omgeving. Epictetus raadt je zelfs aan om daar een beetje geheimzinnig over te doen. Maar dat zal niet kunnen voorkomen dat je familie en vrienden er gauw genoeg achter zullen komen dat je veranderd bent en hun reactie zal niet prettig zijn. Je zult als een loser worden beschouwd, als een sneue dromer. Nu auto’s, voetbalwedstrijden en bier je niet meer boeien zullen je vrienden je saai gaan vinden. Nu status en ambitie je niets meer kunnen schelen zal je bij sollicitaties en promoties overgeslagen worden. Epictetus waarschuwt er hier zelfs voor dat je er op moet rekenen dat je uitgelachen zal worden en nauwelijks nog serieus genomen zult worden.

Het is niet altijd zo zwart-wit als Epictetus het hier afschildert, soms wil een onverschillige stoïcijnse levenshouding wel eens carrière bevorderend werken. Mensen willen nog wel eens onder de indruk raken van iemand die zich het stoïcisme eigen heeft gemaakt. Maar zelfs als dat het geval zou zijn, dan zou ook die bewondering een echte stoïcijn volkomen koud laten. Het is de prijs die je moet betalen voor gemoedsrust en virtuositeit. Als die prijs je te hoog is en je te veel waarde blijft hechten aan externe zaken dan is het stoïcisme dus niks voor je. Je moet een keuze maken. Of je richt je op de vervolmaking van je karakter of je richt je op carrière, rijkdom en macht. Een tussenweg bestaat niet. Het is het één of het ander.