zondag 6 december 2015

Anakhoresis een stoïcijnse meditatietechniek

De bibliotheek van Alexandrië was meer dan alleen een verzameling boeken. Het was een studiecentrum en universiteit waar geleerden van over de gehele toen bekende wereld naar toe kwamen. In die bibliotheek werden ook boeken vertaald uit het destijds nog niet zo lang bestaande Boeddhisme en ook de toen al legendarische hindoeïstische boeken waren te raadplegen. Er werd volop gediscussieerd en lesgegeven. En natuurlijk werd er naast allerlei wetenschappen en filosofische stromingen ook les gegeven in de stoïcijnse filosofie. In de vierde eeuw na Christus kregen de Christen fundamentalisten echter de overhand in Egypte en werd de als heidens aangemerkte bibliotheek in brand gestoken. De laatste bibliothecaresse Hypathia werd door de Christen terroristen gestenigd en in stukken gescheurd. Dat Hypatia niet alleen een vooraanstaand geleerde maar ook nog eens een vrouw was maakte het in hun ogen allemaal nog veel erger.

Toch heeft de Oosterse en stoïcijnse filosofie weldegelijk invloed gehad op deze Christen barbaren. De stoïcijnse geleerden uit Alexandrië hadden onder invloed van Boeddhistische geschriften een al bestaande meditatietechniek weten te perfectioneren. Deze zogenoemde Anakhoresis techniek vormde later de basis van een psychosomatische gebedspraktijk die populair werd onder dezelfde woestijnvaders (ook wel anchoreten genoemd) die later Hypathia lynchten en haar boeken verbrandden. De praktijk kwam terecht in de traditie van het Hesychasme. Het woord Hesychasme is afgeleid van het Griekse ‘hesychia’ wat rust stilte en onbewogenheid betekent. Het is een gebedspraktijk uit de beginperiode van de Orthodox Christelijke traditie waarbij getracht wordt de menselijke ratio het zwijgen op te leggen om een toestand van innerlijke mentale stilte te bereiken.

Het Griekse woord Anakhoresis betekent het je terugtrekken in jezelf. Deze meditatietechniek wordt bij de Romeinse stoïcijnen genoemd, maar nergens echt uitgewerkt. Zo heeft Marcus Aurelius het in Meditatie 4.3 over ‘anakhôrêsis eis heauton’. Het je terugtrekken in jezelf. Er wordt op een groot aantal plaatsen in de overgeleverde teksten verwezen naar een heel scala aan technieken, maar een volledige omschrijving van bijvoorbeeld de Ankoresis meditatie is nergens overgeleverd. De beste benadering lijkt in de op dit punt sterk door het stoïcisme beïnvloede Hesychastische traditie te liggen.

Wat moet een stoïcijn eigenlijk met meditatie? Een stoïcijn probeert een leven in overeenstemming met de natuur te leiden. Maar dat werd je in het oude Rome net zo goed als tegenwoordig behoorlijk moeilijk gemaakt. Een druk leven volgepropt met werk, vermaak en sociale verplichtingen en dat alles te midden van een hectische maatschappij is tegenwoordig eerder regel dan uitzondering. In de Romeinse tijd was het leven in één van de grote steden niet veel anders. Een leven dat allerlei ongemakken en zowel lichamelijke als psychische aandoeningen met zich meebrengt vraagt om een tegenwicht.

Een dergelijk tegenwicht was de Anakhoresis meditatie die gericht was op het herstel van het contact met zowel de menselijke natuur van het individu als het contact met de universele Natuur. Deze meditatie probeert in vier stappen het contact met de natuur te herstellen. In die tijd werd de natuur vaak ingedeeld in een materieel deel (de hexis), een plantaardig deel (de phusis), een dierlijk deel (de psuchê) en een menselijk deel (de noûs). De dode natuur bestaat dan alleen uit ‘hexis’, de planten uit zowel ‘hexis’ als ‘phusis’ (groeikracht), dieren krijgen daar dan nog de ‘psuchê (gevoel) bij en de mens en eventuele andere ‘hogere’ wezens zoals de goden voegen daar dan nog de ‘noûs’ (de geest het denkvermogen) aan toe.

Hieronder geef ik een vagelijk op de Hesychastische traditie gebaseerde meditatie. Er bestaat geen enkel bewijs dat de stoïcijnen deze meditatie echt zo uitvoerden. Alles hangt van losse aanwijzingen uit de literatuur en, soms nogal wilde aannames van mijn kant, aan elkaar. De wetenschappelijke basis van wat nu volgt is dan ook wankel. Ik heb in elk geval het gevoel dat de hier gegeven routine niet al te ver van de originele Anakhoresis afligt.

Zoals bij de meeste meditaties moet je eerst een rustige plek op zoeken waar je je veilig en geborgen voelt. De temperatuur moet aangenaam zijn. Niet te koud, maar zeker ook niet te warm. Je moet niet doezelig worden. Verzeker je ervan dat je het komende half uur niet gestoord zult worden. Zet je telefoon uit en laat het ‘world wide web’ maar een poosje aan zichzelf over.

Het eerste deel van de Anakhoresis richt zich op het lichaam gesymboliseerd door de ‘hexis’ de materie. Volgens de stoïcijnen heb je je lichaam slechts heel beperkt onder controle. Dat neemt echter niet weg dat je er wel zo goed mogelijk voor moet zorgen. Ga recht op zitten. Dat kan op een stoel met rechte leuning, maar mag ook op een meditatiekussen of de grond. Zolang je maar aangenaam en met een rechte rug zit. Overdrijf niet je bent geen militair die in de houding staat, maar ontspan je spieren. Loop je hele lichaam van kruin tot voeten langs en probeer je zoveel mogelijk te ontspannen. Probeer je een tijdje op je lichaam, op je massa, op je minerale bestaan te concentreren.

In het tweede deel van de Anakhoresis gaat de aandacht uit naar de ‘phusis’. Naar het feit dat je leeft, groeit en een bepaalde levende vorm hebt. Ook over je ‘phusis’ heb je nauwelijks controle. Je kunt proberen het goed te onderhouden, maar meer niet. Je bent je hier extra bewust van je houding en van het levend zijn van het organisme dat je bent. Concentreer je op het moment. Op het nu. Je kunt niets met het verleden, maar ook niet met de toekomst. Je bent hier en nu dat is alles wat er is. Je bestaat, je leeft. Wat is het dat je laat je groeien? Wat betekent het om een levend wezen te zijn? Wees je bewust van je kwetsbaarheid en je sterfelijkheid. Één moment van onoplettendheid in het verkeer, een verkeerde bacterie op het verkeerde moment op de verkeerde plek, meer is er niet nodig om je te verwonden of te doden.

In het derde deel van de Ankhoresis verschuift de aandacht naar de ‘psuchê’, naar je gevoel. Wat dringt er van de buitenwereld door tot je geest? Geef aandacht aan alles wat je ziet, hoort, ruikt, proeft en voelt. Langzaam verleg je de aandacht van uiterlijke indrukken naar je innerlijke gewaarwordingen. Wat gebeurt er in je lichaam? Wat gebeurt er in je binnenwereld? Wat voel je? Heb je ergens pijn of jeuk? Merk je ademhaling op, misschien voel je je hartslag. In de oudheid was de adem (de pneuma) het medium waarlangs de informatie uit de buitenwereld in de binnenwereld van de geest terecht kwam. Je kunt je aandacht een poosje op je ademhaling richten en die rustiger maken. Daardoor zul je merken dat ook je hartslag rustiger wordt. Bekijk alles alsof het niet van jou is, maar alsof het ergens anders gebeurt. Over de ‘pshuchê’ heb je volgens de stoïcijnen al iets meer controle dan over de eerste twee delen.

In het vierde deel van de Ankhoresis wordt de aandacht gericht op de ‘noûs’, de gedachten. Ook hier neem je een stapje terug en kijk je naar de heksenketel van je denken. Laat alles maar komen en laat je gedachten maar over elkaar heen buitellenen. Het is een permanente stroom van gewaarwordingen die niet gestopt kan worden, maar wel gestuurd. Bekijk ze van een afstandje, wees er bewust van dat ze bestaan en als uit het niets in je lijken op te komen, maar laat ze je niet meevoeren. Er is een verschil tussen je bewust zijn van een gedachte en je vereenzelvigen met die gedachte. Hierbij kijk je ook naar je emoties. Ben je vrolijk of verdrietig? Rustig of juist gestrest? Besef je dat het niet meer dan gedachtes, oordelen over een gebeurtenis zijn. Wees je ervan bewust, maar laat ze niet een volgende gedachte uitlokken.

Alleen dat wat de stoïcijnen het ‘hegemonikon’ noemen, je denken, je oordeelsvermogen is echt van jou. Bekijk eens wat dat betekent. Kun je in deze fase je gedachten, oordelen en emoties een beetje tot rust laten komen. Met wat oefening zou je ze misschien zelfs kunnen richten. Je kunt je dan beter ergens op concentreren, zonder dat je gedachten meteen weer met je op de loop gaan. Je kunt dan misschien zelfs even rationeel nadenken in plaats van direct vanuit je onderbuik te oordelen over wat er om je heen gebeurt. Je kunt misschien ook gaan beseffen dat je emoties niets anders zijn dan een oordeel over de wereld. Oordelen en gedachtes waar je je alleen maar van bewust bent zijn licht. Ze vervliegen en worden vervangen door nieuwe gedachten. Gedachten die je je eigen maakt en waar je mee instemt daarentegen zijn zwaar en worden opgevolgd door een stroom van gerelateerde gedachten en emoties.

De stoïcijnen denken dat het ‘hegemonikon’ het enige deel van het menselijk bestaan is waar je echt invloed op kunt uitoefenen. Met de Ankoresis willen ze hun concentratievermogen en daarmee hun controle over het ‘hegemonikon’ trainen. Ze willen leren hun gedachten en oordelen zoveel mogelijk zelf in de hand te houden. Het zal niet meteen lukken, maar door regelmatig een oefening als de Ankhoresis te doen zul je die vaardigheid langzaam maar zeker steeds beter gaan beheersen.


zondag 29 november 2015

EEN DENKBEELDIGE DISCUSSIE

Epictetus and Seneca
——۰——
Seneca.
Epictetus, I desired your master, Epaphroditus, to send you hither, having been much pleased with his report of your conduct, and much surprised at the ingenuity of your writings.
Epictetus.
Then I am afraid, my friend——
Seneca.
My friend! are these the expressions—Well, let it pass. Philosophers must bear bravely. The people expect it.
Epictetus.
Are philosophers, then, only philosophers for the people; and, instead of instructing them, must they play tricks before them? Give me rather the gravity of dancing dogs. Their motions are for the rabble; their reverential eyes and pendant paws are under the pressure of awe at a master; but they are dogs, and not below their destinies.
Seneca.
Epictetus! I will give you three talents to let me take that sentiment for my own.
Epictetus.
I would give thee twenty, if I had them, to make it thine.
Seneca.
You mean, by lending it the graces of my language?
Epictetus.
I mean, by lending it to thy conduct. And now let me console and comfort thee, under the calamity I brought on thee by calling thee my friend. If thou art not my friend, why send for me? Enemy I can have none: being a slave, Fortune has now done with me.
Seneca.
Continue, then, your former observations. What were you saying?
Epictetus.
That which thou interruptedst.
Seneca.
What was it?
Epictetus.
I should have remarked that, if thou foundest ingenuity in my writings, thou must have discovered in them some deviation from the plain, homely truths of Zeno and Cleanthes.
Seneca.
We all swerve a little from them.
Epictetus.
In practice too?
Seneca.
Yes, even in practice, I am afraid.
Epictetus.
Often?
Seneca.
Too often.
Epictetus.
Strange! I have been attentive, and yet have remarked but one difference among you great personages at Rome.
Seneca.
What difference fell under your observation?
Epictetus.
Crates and Zeno and Cleanthes taught us that our desires were to be subdued by philosophy alone. In this city, their acute and inventive scholars take us aside, and show us that there is not only one way, but two.
Seneca.
Two ways?
Epictetus.
They whisper in our ear, ‘These two ways are philosophy and enjoyment: the wiser man will take the readier, or, not finding it, the alternative.’ Thou reddenest.
Seneca.
Monstrous degeneracy.
Epictetus.
What magnificent rings! I did not notice them until thou liftedst up thy hands to heaven, in detestation of such effeminacy and impudence.
Seneca.
The rings are not amiss; my rank rivets them upon my fingers: I am forced to wear them. Our emperor gave me one, Epaphroditus another, Tigellinus the third. I cannot lay them aside a single day, for fear of offending the gods, and those whom they love the most worthily.
Epictetus.
Although they make thee stretch out thy fingers, like the arms and legs of one of us slaves upon a cross.
Seneca.
Oh, horrible! Find some other resemblance.
Epictetus.
The extremities of a fig-leaf.
Seneca.
Ignoble!
Epictetus.
The claws of a toad, trodden on or stoned.
Seneca.
You have great need, Epictetus, of an instructor in eloquence and rhetoric: you want topics, and tropes, and figures.
Epictetus.
I have no room for them. They make such a buzz in the house, a man’s own wife cannot understand what he says to her.
Seneca.
Let us reason a little upon style. I would set you right, and remove from before you the prejudices of a somewhat rustic education. We may adorn the simplicity of the wisest.
Epictetus.
Thou canst not adorn simplicity. What is naked or defective is susceptible of decoration: what is decorated is simplicity no longer. Thou mayest give another thing in exchange for it; but if thou wert master of it, thou wouldst preserve it inviolate. It is no wonder that we mortals, little able as we are to see truth, should be less able to express it.
Seneca.
You have formed at present no idea of style.
Epictetus.
I never think about it. First, I consider whether what I am about to say is true; then, whether I can say it with brevity, in such a manner as that others shall see it as clearly as I do in the light of truth; for, if they survey it as an ingenuity, my desire is ungratified, my duty unfulfilled. I go not with those who dance round the image of Truth, less out of honour to her than to display their agility and address.
Seneca.
We must attract the attention of readers by novelty, and force, and grandeur of expression.
Epictetus.
We must. Nothing is so grand as truth, nothing so forcible, nothing so novel.
Seneca.
Sonorous sentences are wanted to awaken the lethargy of indolence.
Epictetus.
Awaken it to what? Here lies the question; and a weighty one it is. If thou awakenest men where they can see nothing and do no work, it is better to let them rest: but will not they, thinkest thou, look up at a rainbow, unless they are called to it by a clap of thunder?
Seneca.
Your early youth, Epictetus, has been, I will not say neglected, but cultivated with rude instruments and unskilful hands.
Epictetus.
I thank God for it. Those rude instruments have left the turf lying yet toward the sun; and those unskilful hands have plucked out the docks.
Seneca.
We hope and believe that we have attained a vein of eloquence, brighter and more varied than has been hitherto laid open to the world.
Epictetus.
Than any in the Greek?
Seneca.
We trust so.
Epictetus.
Than your Cicero’s?
Seneca.
If the declaration may be made without an offence to modesty. Surely, you cannot estimate or value the eloquence of that noble pleader?
Epictetus.
Imperfectly, not being born in Italy; and the noble pleader is a much less man with me than the noble philosopher. I regret that, having farms and villas, he would not keep his distance from the pumping up of foul words against thieves, cut-throats, and other rogues; and that he lied, sweated, and thumped his head and thighs, in behalf of those who were no better.
Seneca.
Senators must have clients, and must protect them.
Epictetus.
Innocent or guilty?
Seneca.
Doubtless.
Epictetus.
If I regret what is and might not be, I may regret more what both is and must be. However, it is an amiable thing, and no small merit in the wealthy, even to trifle and play at their leisure hours with philosophy. It cannot be expected that such a personage should espouse her, or should recommend her as an inseparable mate to his heir.
Seneca.
I would.
Epictetus.
Yes, Seneca, but thou hast no son to make the match for; and thy recommendation, I suspect, would be given him before he could consummate the marriage. Every man wishes his sons to be philosophers while they are young; but takes especial care, as they grow older, to teach them its insufficiency and unfitness for their intercourse with mankind. The paternal voice says: ‘You must not be particular; you are about to have a profession to live by; follow those who have thriven the best in it.’ Now, among these, whatever be the profession, canst thou point out to me one single philosopher?
Seneca.
Not just now; nor, upon reflection, do I think it feasible.
Epictetus.
Thou, indeed, mayest live much to thy ease and satisfaction with philosophy, having (they say) two thousand talents.
Seneca.
And a trifle to spare—pressed upon me by that godlike youth, my pupil Nero.
Epictetus.
Seneca! where God hath placed a mine, He hath placed the materials of an earthquake.
Seneca.
A true philosopher is beyond the reach of Fortune.
Epictetus.
The false one thinks himself so. Fortune cares little about philosophers; but she remembers where she hath set a rich man, and she laughs to see the Destinies at his door

zondag 25 oktober 2015

Stoïcisme en boeddhisme twee handen op één buik?

Het stoïcisme

Stoïcimse en boeddhisme hebben veel gemeenschappelijk. Zo gaan de stoïcijnen er van uit dat de wereld één is en zelfs kan worden beschouwd als een groot levend organisme dat aan dezelfde natuurwetten onderworpen is en dezelfde samenhang vertoont. Die natuur is een soort rationeel bewustzijn: de wereld en al het bestaande staat gelijk aan de goddelijke logos (rede), en ieder menselijk wezen maakt met zijn persoonlijke logos deel uit van die universele logos. Die logos volgt de natuurwetten via de onwrikbare, noodwendige, universele wet van de causaliteit (oorzaak en gevolg). En daarmee wordt ook het lot van ieder individu bepaald. Volgens deze wereldopvatting zit het geluk van de mens dan ook in de aanvaarding van wat is, in instemmen met de kosmische orde.

De stoïcijnse filosoof Epictetus heeft samen met Seneca en Marcus Aurelius gezorgd voor de grote verbreiding van de stoïcijnse wijsbegeerte. Hij leefde in Rome in de eerste eeuw na Christus. Hij was een slaaf die filosoof was geworden, liep mank, ging sober gekleed en woonde in een nederige hut. Hij predikte onthechting onder mannen en vrouwen van alle rangen en standen. Op 40-jarige leeftijd werd hij uit Italië verdreven op bevel van keizer Domitianus, die filosofen vijandig gezind was; hij vluchtte naar Nicopolis en stichtte er een school. Evenals Socrates, Jezus en de Boeddha besloot hij zelf niets op te schrijven.

Maar zijn leerling Arianus vatte zijn onderricht samen in de Diatriben (Colleges) en later in verkorte vorm in een klein Enchiridion (Handboekje). Het bevat de kwintessens van de stoïcijnse filosofie: beheers jezelf, verdraag tegenslag, maar maak onderscheid tussen de dingen die je zelf kunt beïnvloeden en veranderen, en de rest waartegen je machteloos bent. Epictetus verduidelijkt zijn filosofie aan de hand van twee treffende voorbeelden. Het eerste is dat van een kar waaraan een hond is vastgebonden. Ook al stribbelt het dier nog zo tegen, de kar wordt getrokken door een sterk paard en als de hond niet meeloopt, moet hij het bezuren. Maar als hij de situatie accepteert en meegeeft met de beweging en het tempo van de kar komt hij fit en zonder pijn behouden aan. Zo gaat het ook met de mens: zijn wil moet opgaan in de noodzakelijkheid van het lot. Het is niet aan ons om de zaken te kiezen waar we geen invloed op hebben, maar wel om de realiteit te aanvaarden zoals die is en te veranderen wat we kunnen: meningen, verlangens en aversies.

Epictetus’ tweede voorbeeld is dat van de acteur: die kiest noch zijn rol – bedelaar of edelman, ziek of gezond mens –, noch de lengte van het stuk, maar hij is wel volstrekt vrij in de keuze van zijn interpretatie. Hij kan goed of slecht spelen, voluit als de rol hem ligt of terughoudend en met tegenzin als dat niet zo is. ‘Verwacht niet dat alles gebeurt zoals jij het wilt, maar besluit te willen wat je overkomt en je zult gelukkig zijn,’ aldus de filosoof. Aan de hand van nog vele andere voorbeelden laat hij zien hoe we ons moeten gedragen bij tegenslag van buitenaf: ‘Denk eraan dat je bij alles wat gebeurt eerst bij jezelf te rade gaat, welke mogelijkheden je hebt om ze het hoofd te bieden. Zie je een mooie jongen of een mooi meisje? Zoek de beheersing in jezelf. Heb je pijn? Zoek je uithoudingsvermogen. Word je uitgescholden? Zoek geduld. Als je je daarin oefent, ben je niet langer speelbal van je voorstellingen.’

De stoïcijnse filosofie gelooft dat verlangen inwerkt op de ziel en die aan zich onderwerpt: het is een ‘passie’ van de ziel. Passie in de betekenis van lijden, zoals bijvoorbeeld in de Matheus Passion. De stoïcijnen vervangen verlangen door de wil, die aangestuurd door de logos onze blinde verlangens omzet in gewilde en doordachte stappen. Het uitsluitend op genot gerichte, instinctieve verlangen wordt uitgebannen ten gunste van de heldere, rationele wil die tot geluk leidt, want in deze opvatting brengt de wil slechts goede daden voort en schakelt verlangens die de gemoedsrust verstoren uit. Het stoïcisme is dus een voluntaristische filosofie die een perfecte zelfbeheersing vereist. Overigens gaat het de stoïcijnen er niet om verlangens uit te schakelen, maar om ze om te buigen tot een wil die onderworpen is aan de rede.

De stoïcijnse wijsbegeerte wil daarmee twee doelen bereiken: gemoedsrust (ataraxia) en innerlijke vrijheid (autarkeia). Ataraxia betekent dat onze wil samenvalt met de kosmische orde: ik ben vrij als ik datgene wil wat uit noodzaak gebeurt. Dan klaag ik niet meer, dan vecht ik niet meer, dan voel ik geen wrok meer, maar verheug ik me over alles en behoud ik in alle omstandigheden mijn innerlijke rust.

‘Leven in het nu’ is een van de belangrijkste voorschriften van de stoïcijnse praktijk, die leert om niet in het verleden te vluchten, niet uit te wijken naar de toekomst, om elke angst en elke hoop te verdrijven, om ons te concentreren op het moment, waarin alles te verdragen en te veranderen is, en ons niet te laten meesleuren door verdriet, angst, woede en verlangen.

Een andere belangrijke oefening is de anticipatie op vervelende gebeurtenissen, de praemediatio malorum van Cicero, die inhoudt dat we ons mogelijke onaangename gebeurtenissen voorstellen, om ze in gedachten alvast te ‘relativeren’ en zo goed mogelijk voorbereid te zijn, mochten ze zich werkelijk voordoen.

De stoïcijnen bepleiten een dagelijks gewetensonderzoek, om van dag tot dag de vorderingen bij te houden, en ook meditatie. Dit laatste is voornamelijk bedoeld om de leer te ‘overdenken’ en uit het hoofd te leren, om niet plotseling verrast te worden als de dingen tegenzitten. Daarom verlegde het latere stoïcisme het centrum van de aandacht van de theoretische grondslagen van de school naar de praktische richtlijnen voor het leven, die de leerlingen eindeloos voor zichzelf repeteerden. Van de kerkvaders tot Schopenhauer, via Montaigne, Descartes en Spinoza, hebben de stoïcijnse aforismen invloed gehad op de christelijke leer en op de westerse filosofische traditie.


Het boeddhisme

In India ontstond kort voor de opkomst van het stoïcisme in Griekenland een andere filosofie met bijna dezelfde gedachtegang: het boeddhisme. De grondlegger was Siddhartha Gautama Boeddha. Hij leefde in de zesde eeuw voor onze jaartelling en groeide op in een beschermde omgeving. Hij trouwde en kreeg een kind. Toen hij tegen de dertig liep, veranderde zijn leven drastisch door vier ontmoetingen: een oude man, een zieke, een dode en een asceet kruisten zijn pad. Hij besefte ineens dat leed het gemeenschappelijke lot van de mensheid was en dat niemand, rijk of arm, eraan kon ontkomen. Hij verliet het paleis van zijn vader, liet zijn gezin in de steek en ging op zoek naar een geestelijke weg waardoor hij aan dit noodlottige lijden kon ontsnappen.

Nadat hij vijf jaar door de bossen had gezworven en zich gewijd had aan extreme ascetische praktijken, ging hij onder een boom zitten en verzonk in diepe meditatie. Volgens de boeddhistische overlevering bereikte hij toen de staat van Ontwaakte, met een volledig begrip van de aard der dingen en een staat van innerlijke bevrijding. Zo kwam hij tot de Vier Nobele Wijsheden.

Volgens Boeddha is het leven dhukka. Dhukka komt van ‘dorst’, in de zin van ‘dorsten naar’, ‘gehecht zijn aan’. Er bestaat een manier om deze dorst te lessen: via het Edele Achtvoudige Pad, ook wel de Weg van de Acht Zuivere Elementen genoemd. Zijn inzicht luidt dat er niet-tevredenheid bestaat: geboorte is lijden, ouderdom is lijden, de dood is lijden, verenigd zijn met iets waarvan je niet houdt is lijden, gescheiden zijn van iets waarvan je houdt is lijden, niet weten wat je wilt is lijden. Anders gezegd: het lijden is overal aanwezig. Wanneer we het principe van niet-tevredenheid erkennen, aanvaarden we dat we de wereld niet kunnen aanpassen aan onze verlangens.

Volgens Boeddha ketenen verlangen, dorst, hebzucht en gehechtheid de mens vast aan samsara, de ononderbroken kringloop van geboorte en wedergeboorte. Maar genezing is mogelijk: om deze dorst volledig te lessen, heeft de mens de mogelijkheid om af te zien van de tirannie van het verlangen.

Het Achtvoudige Pad leidt tot opheffing van het lijden, oftewel naar het nirwana (staat van volmaakt geluk). De acht componenten van het pad zijn het juiste begrip, de juiste gedachte, het juiste woord, de juiste handeling, het juiste middel van bestaan, de juiste inspanning, de juiste aandacht en de juiste concentratie.

Om te begrijpen hoe een mens ultieme wijsheid kan bereiken, is het belangrijk inzicht te hebben in het ‘zelf’. Boeddha heeft het ‘zelf’ gedefinieerd als een steeds veranderende samenstelling van vijf componenten die voortdurend in beweging zijn en die hij als volgt benoemt: de component van het lichaam (of van de materie), de componenten van de zintuigen, de waarneming en de voortbrengselen van onze geest (emoties, driften, verlangens) en tot slot de component van het bewustzijn.

Maar de activiteit van ons ego maakt zich meester van deze componenten om ons de illusie van een stabiele identiteit te bezorgen, van een onveranderlijk ik. De praktijk van het boeddhisme probeert ons juist af te brengen van deze illusie, probeert ‘het ego los te laten’, en zo begrip te krijgen voor de ultieme aard van de geest: een lichtende staat van pure kennis die elke vorm van conditionering overstijgt. Samsara is dus geen objectieve voorwaarde van de werkelijkheid: de wereld op zich is geen lijden. Maar omdat wij onwetend zijn, zijn we in samsara. Dat wil zeggen, in een onjuist beeld van de werkelijkheid, dat verbonden is met ego en gehechtheid. Kennis van de ware aard van de dingen bevrijdt de geest van dat onjuiste beeld en van negatieve emoties. Als we door de ervaring van het Ontwaken deze ware aard van de geest ontdekken, kunnen we zorgen dat we niet langer door het ego gedreven worden en zo toegang krijgen tot een stabiel permanent geluk, omdat het onverzadigbare verlangen waaruit het lijden voortkomt aan het ego is gebonden.

Het boeddhisme gebruikt het Sanskriet-woord sukha om het geluk aan te duiden in de zin die ik hier bedoel: diepe vrede en harmonie in de veranderde geest die geen speelbal meer is van de aangename en onaangename gebeurtenissen in het bestaan. Net als bij de stoïcijnen zou het te simplistisch zijn te beweren dat het boeddhisme gebiedt elk verlangen af te zweren. Het verlangen dat afhankelijkheid veroorzaakt moet teniet gedaan worden, terwijl het nobele verlangen tot verbetering en tot vergroting van mededogen, evenals het streven naar het goede aangemoedigd dienen te worden.


Wat zijn nu de overeenkomsten?

De overeenkomsten tussen boeddhisten en stoïcijnen zijn legio. Beide filosofieën stellen vast dat lijden voortkomt uit rusteloosheid, uit geestelijke verwarring, en wijzen een weg naar echt geluk, dat gelijkgesteld wordt met een diepe en opgewekte innerlijke vrede, een sereen gevoel en geestelijke rust. Beide bevelen een grondige analyse van emoties en gevoelens aan, en een hele reeks spirituele oefeningen waarmee de mens zijn hartstochten kan leren beteugelen, zijn geest kan scherpen en beheersen om niet langer speelbal te zijn van zijn eigen inbeelding.

Maar de gelijkenis beperkt zich niet tot de menselijke psychologie en de geestelijke ontwikkeling. Beide stromingen delen ook eenzelfde filosofisch wereldbeeld. Beide hebben bijvoorbeeld een cyclische opvatting van de tijd: het universum kent voortdurende cycli van geboorte, dood en wedergeboorte. Beide leggen de nadruk op de beweging en de veranderlijkheid van alle dingen, op de eenheid van mens en wereld, en op de aanwezigheid van een kosmische dimensie in de mens die zijn ware natuur vormt: de boeddhanatuur, de stoïcijnse logos. Ze geloven dat de dingen gebeuren uit noodzaak, volgens een universele wet van oorzaak en gevolg.

Ze zeggen ook dat het mogelijk is vrij te worden door te werken aan de geest en aan een juiste voorstelling van zaken. Misschien is dit laatste wel het belangrijkste verschilpunt tussen stoïcijnen en boeddhisten: de boeddhisten ontkennen de substantie van het ‘zelf’, terwijl de stoïcijnen hechten aan de idee van een blijvend individueel beginsel.

In het Westen heeft men het boeddhisme en het stoïcisme vaak verweten dat ze passiviteit prediken, dat ze zich richten op individuele verandering, en niet genoeg op sociale verandering. Dat is een oppervlakkige voorstelling van zaken en een miskenning van de bepalende historische invloed van deze twee grote filosofische stromingen op het lot van de wereld. Door hun afwijzing van elk onderscheid naar familie of clan, sociale of godsdienstige afkomst, maar met als uitgangspunt dat ieder individu verlichting of ataraxie kan bereiken door aan zichzelf te werken, hebben ze een revolutionaire omwenteling van waarden veroorzaakt. Niet de sociale positie, maar de deugd is voor hen waardevol. Niet de monarch, de aristocraat, en zelfs niet de priester moeten bewonderd en nagevolgd worden, maar de wijze. Dat wil zeggen, hij die zichzelf meester is geworden. Beide stromingen hebben laten zien dat het individu meer is dan een radertje binnen een gemeenschap.

Ze benadrukken dat alle mensen gelijkwaardig zijn. Het boeddhisme heeft logischerwijs het kastensysteem afgewezen en is daardoor uit India verbannen. Het stoïcisme heeft de gelijkheid geproclameerd van alle mensen, die immers dragers zijn van dezelfde goddelijke logos, en heeft daarmee afgerekend met de hindernis dat het Griekse gedachtegoed voorbehouden zou zijn aan de aristocratie; zo hebben ze de weg geëffend voor het egalitarisme en het christelijke, en later het moderne universalisme.

Meer dan tweeduizend jaar voor de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hebben de stoïcijnen het kosmopolitisme uitgevonden: de idee dat alle mensen wereldburgers zijn, maar ook gelijke rechten hebben. Het boeddhisme is in elk geval de oosterse wijsheid die het best in staat is deze boodschap te begrijpen, omdat het eraan verwant is.

Deze sterke verwantschap tussen boeddhisme en stoïcisme, samen met hun moderniteit, verklaart waarom deze twee grote filosofieën ons na bijna 2500 jaar nog steeds aanspreken. Tegelijkertijd kunnen we ze beschouwen als het beste tegengif tegen het zelfingenomen individualisme van onze tijd, want ze roepen de mens op tot vrijheid en autonomie, tot beheersing en onthechting, en zeker niet tot bevrediging van al zijn verlangens. Terwijl wij de vrijheid van verlangen bepleiten, leren zij ons om ons van het verlangen te bevrijden. Een heilzame onderneming, maar er bestaat waarschijnlijk niets wat zo moeilijk uitvoerbaar is. De stoïcijnen waren zich bewust van het bijna bovenmenselijke karakter van de wijsheid die ze nastreefden, en toch hechtten ze eraan van de wijsheid een blijvende norm voor hun handelen te maken.

vrijdag 16 oktober 2015

Het leven van Lucius Annaeus Seneca in vogelvlucht


Lucius Annaeus Seneca was de zoon van een vermogend lid van de ridderstand, na de senatoren de belangrijkste Romeinse stand. Hij werd geboren omstreeks het begin van onze jaartelling in Corduba (Cordova in het huidige Spanje) en ontving zijn opvoeding te Rome waar zijn (gelijknamige) vader bekendheid genoot als schrijver over retorica. Op ongeveer 30-jarige leeftijd vestigde hij zich als advocaat en verwierf zich zo een aanzienlijk vermogen. Daarnaast wijdde hij zich aan de letterkunde, en de studie van de filosofie en de natuurwetenschappen, toen nog geen duidelijk gescheiden onderzoeksgebieden.

Op aandringen van Messalina, de vrouw van keizer Claudius, werd hij in 41 door deze keizer naar Corsica verbannen. Acht jaar later werd hij op verzoek van Claudius' tweede vrouw Agrippina (de dochter van Germanicus) teruggeroepen en aangesteld tot leraar van haar zoon Nero, de latere keizer.
Seneca had aanvankelijk een grote invloed op Nero, ook nog tijdens de eerste jaren van diens keizerschap. De leerling toonde zijn dankbaarheid door zijn leermeester grote kapitalen te schenken, wat hem tot de rijkste man van zijn tijd maakte, op Nero zelf na. Maar geleidelijk nam Seneca's gezag af, vooral toen Poppaea Sabina, de vrouw van Nero's vriend Otho, keizerin werd. In 62 trok hij zich terug uit het publieke leven. In 65 werd hij gedwongen zelfmoord te plegen omdat hij medeplichtig zou zijn aan een samenzwering tegen Nero.

Seneca is een eclectisch filosoof, dat wil zeggen dat hij van verschillende wijsgerige richtingen gedachten overnam en die probeerde in een persoonlijke levensvisie te verzoenen. Zijn voorkeur ging hierbij echter duidelijk uit naar de Stoa, maar hij verwijst in zijn brieven aan Lucilius ook naar Epicurus, misschien omdat Lucilius een (gewezen) aanhanger van het Epicurisme was.

Hij schreef onder andere:
  • De Clementia (Over de zachtmoedigheid), een pleidooi voor een milde uitoefening van het gezag, bedoeld als advies voor Nero.
  • De Ira (Over de woede), waarin voor het eerst gepleit wordt voor een betere behandeling van slaven.
  •  De Beneficiis (Over weldaden), uitvoerig en met veel voorbeelden moraliseert dit over het geven en ontvangen van weldaden.
  • Ad Lucilium epistularum moralium libri, in totaal 124 ethische brieven aan Lucilius, een verder onbekende procurator op Sicilië, die in een mix van anekdotes, alledaagse wederwaardigheden en diepgaande wijsgerige observaties Seneca's levenshouding illustreren. Dit is ongetwijfeld zijn meest boeiende werk.
Hij schreef naast filosofische werken ook over natuurkunde en zijn tragedies waren vroeger minstens zo beroemd als zijn filosofieboeken. Het gaat hier bijna uitsluitend om navolgingen van Griekse originelen, vooral van Euripides. Het zijn in hoofdzaak monologen, afgewisseld door (meestal los van de inhoud staande) koorliederen. Handeling ontbreekt bijna helemaal, zodat zij zich naar de gewoonte van die tijd meer lenen voor declamatie of lectuur dan opvoering. Zo schreef hij Hercules Furens (De razende Hercules); Hercules Oetaeus (Hercules op de Oita); Medea; Phaedra; Troades (Trojaanse Vrouwen); Phoenissae (Phoenicische Vrouwen); Oedipus; Agamemnon en Thyestes. Zijn Naturales Quaestiones (Vraagstukken van de natuur), bevat voornamelijk geofysische verhandelingen, vol moraliserende uitweidingen.


Naast de filosoof Seneca heeft ook de toneelschrijver een belangrijke rol gespeeld in de cultuurgeschiedenis. Direct na de Middeleeuwen was de Griekse toneeltraditie nog onbekend. Er bestonden alleen nog maar Latijnse bewerkingen van de Griekse komedies en tragedies. De tragedies van Seneca leverde in de 16e en 17e eeuw een belangrijke impuls tot de herleving van de belangstelling voor de klassieke tragedie. Speciaal de Franse dichters Corneille en Racine en de Nederlander Vondel werden sterk door hem beïnvloed, maar ook bij Shakespeare zijn zijn invloeden terug te vinden. Pas toen de Griekse handschriften binnen bereik kwamen en men Grieks ging leren drongen de originele teksten de bewerkingen naar de achtergrond. Intussen had Seneca de band met de oudheid gelegd en tot in onze tijd worden zijn toneelteksten nog nagevolgd, bijoorbeeld door Hugo Claus.

maandag 5 oktober 2015

ZIJN STOÏCIJNEN ASCETISCH?

Veel mensen denken dat een leven als stoïcijn betekent dat je sober en spaarzaam in een klein koud kamertje deugdzaam moet zitten wezen. Stoïcisme wordt vaak gezien als een strenge en sobere filosofie waarbij je de geneugten van het leven wel kan vergeten. Het heersende beeld van een stoïcijn heeft iets van een monnik of kluizenaar die ergens ver weg van de roerselen van de maatschappij zijn filosofie zit te bedrijven. Hoewel ik me dit wat sombere beeld wel kan voorstellen is gelukkig niets minder waar. Het lijkt mij helemaal niets om niet langer te kunnen genieten van een glaasje wijn met een brokje Franse blauwader kaas, om over de meer sensuele genoegens nog maar te zwijgen.

Stoïcisme heeft niets met ascetisme te maken en een stoïcijn is geen monnik. Stoïcijnen zien helemaal niets in het in een hoekje wegkwijnen ter voorbereiding op een beter transcedent leven in één of ander hiernamaals. Voor een stoïcijn bestaat er maar één werkelijkheid en dat is de werkelijkheid waar je je nu midden in bevindt. Als mens moeten we ons potentieel dan ook op de plek waar we ons nu bevinden en zonder enig uitstel zien te verwerkelijken. Het is ons lot om in deze wereld zoals die zich hier en nu aan ons voordoet te leven. Ongeacht de omstandigheden. Er is geen ontkomen aan. Mentaal en spiritueel zijn we met handen en voeten aan deze wereld gebonden. Het is zinloos om te proberen via gebeden, dagdromen of mystieke rituelen eraan te ontsnappen. We kunnen niets anders dan alles wat deze wereld ons brengt aan ellende, vreugde en sensualiteit accepteren. Een stoïcijn zal de diversiteit van alles wat het leven hem toewerpt accepteren en zich van niets afkeren.

Stoïcijnse ethiek gaat niet over het verdelen van de wereld in goede en slechte dingen. Voor een stoïcijn bestaat er buiten het menselijk oordeelsvermogen niet zoiets als goed of slecht. De wereld is zoals die is, goed of slecht bestaat niet. Alle fysieke objecten, alle omstandigheden en alle gebeurtenissen zijn absoluut neutraal. Dat geldt ook voor de dingen die een asceet verwerpt, zoals comfort, seks, materiele bezittingen en zo. Niets daarvan is intrinsiek slecht. Het zijn neutrale grondstoffen. Alleen de manier waarop mensen ermee omgaan, bepaalt of iets goed of slecht is. Voor een stoïcijn gaat het er dus niet om wat er op je pad komt, maar hoe je er mee omgaat.

Het stoïcijns pantheïsme accepteert de wereld zoals die is met alles erop en eraan. In tegenstelling tot de asceet en de monnik zijn er geen onderdelen van de wereld die als slecht worden verworpen. Alles wordt aanvaard, ook de onderdelen van het universum die niet gekend en begrepen kunnen worden. Het universum wordt gezien als een soort alles omvattend bewustzijn. Dit betekent niet dat dit universum in religieuze zin wordt aanbeden. De stoïcijnse ethiek en levenswijze heeft betrekking op alles wat de natuur ons te bieden heeft en niet op een afgebakend stukje dat als goed wordt aangemerkt. Het heet zowel betekenis voor een kluizenaar als voor een keizer in zijn paleis.
Het al dan niet leiden van een teruggetrokken eenvoudig leven ver van de wereldse onrust is voor de stoïcijnse ethiek volstrekt onbelangrijk. Het kan en is niet verboden of zo, maar het is niet beter dan een leven midden in de maatschappij met alle daarbij horende onrust. Voor een stoïcijn is alleen het morele oordeel van belang. De externe materiele wereld en alles wat daarin gebeurt, ligt volledig buiten onze macht, het enige waar we wel invloed op hebben is onze interne reactie op die wereld. De manier waarop we tegen die buitenwereld aankijken is wat van belang is. Al het andere doet er niet toe en is onbelangrijk.


Een stoïcijn hoeft dus zeker niet af te zien van wat als de goede dingen van het leven wordt aangemerkt. Het gaat er om hoe hij met die dingen omgaat en hoe hij die dingen beoordeelt en niet of hij die dingen wel of niet heeft. Hij zal er waarschijnlijk wel anders mee omgaan dan de gemiddelde mens, maar hij zal er zeker niet van af zien als hij die zaken op zijn pad aantreft. Na dit gezegd te hebben gaat deze stoïcijn in opleiding maar eens kijken of er nog een flesje wijn opengetrokken kan worden. En misschien zwerft er ook nog ergens een stukje Camembert rond.

woensdag 16 september 2015

DE LAATSTE WOORDEN VAN EPICTETUS AAN ZIJN ZOON



Voltaire

1763

 
EPICTETUS: Ik ga sterven; van jou verwacht ik een liefdevolle herinnering en geen overbodige tranen: ik sterf tevreden, omdat ik jou deugdzaam achterlaat.

ZOON: U hebt mij geleerd hoe te leven, maar u weet door welke onrust ik beroerd wordt. Een nieuwe sekte uit Palestina probeert mij wroeging op te dringen.

EPICTETUS: Wroeging! alleen schurken behoren dat te hebben. Jouw handen en ziel zijn zuiver. Ik heb je geleerd deugdzaam te zijn en jij bent dat geweest.

ZOON: Ja, maar die nieuwe sekte verkondigt een nieuwe deugd die ik niet ken.

EPICTETUS: Wat is dat voor sekte?

ZOON: Zij bestaat uit Joden die vodden en toverdranken verkopen en in Rome geld snoeien (1).

EPICTETUS: Dan is de deugd die zij onderrichten, de deugd van valsemunterij.

ZOON: Zij zeggen dat het onmogelijk is deugdzaam te zijn, zonder dat er stukje van de voorhuid afgesneden is, of zonder in naam van de vader en de zoon in het water ondergedompeld te zijn. Maar zij zijn het daar onderling niet over eens: de een wil wel een voorhuid, de ander niet; de een gelooft in het water, zoals Pindarus dat zo prachtig gezegd heeft; de ander onthoudt zich daarvan. Maar allemaal zeggen ze dat hen geld gegeven moet worden.

EPICTETUS: Wat? Geld? Natuurlijk moet men met zijn overvloed de armen helpen die niet kunnen werken, de mensen betalen die zo de kost kunnen verdienen en het benodigde delen met zijn vrienden. Dat is onze wet, dat is onze moraal, dat heb ik gedaan nadat Epaphroditus (2) mij dat verteld heeft en wat ik jou heb met voldoening zien doen, waardoor mijn laatste momenten gelukkig zijn.

ZOON: De filosofen waarover ik spreek eisen iets heel anders. Zij willen dat men alles wat men bezit aan hun voeten legt, tot de laatste penning.

EPICTETUS: Als dat zo is zijn het dieven en ben jij verplicht ze aan te geven bij de pretor of honderdmannen.

ZOON: O nee, het zijn geen dieven, het zijn kooplieden die je voor je geld de beste waar ter wereld leveren, want zij beloven je het eeuwige leven. En als je je geld aan hun voeten legt, zoals zij bevelen, en alleen wat achterhoudt om te kunnen eten, hebben zij de macht om je meteen te laten sterven. 

EPICTETUS: Dan zijn het moordenaars, waarvan de maatschappij zo snel mogelijk gezuiverd moet worden.

ZOON: Nee, ik zeg u dat het magiërs zijn, die verbluffende geheimen hebben en met woorden kunnen doden. Ze zeggen dat de vader hen door zijn zoon die gunst geschonken heeft. Een van hun bekeerlingen, die vreselijk stinkt, maar met veel succes in voorraadschuren predikt, vertelde me gisteren dat een van hun verwanten, met de naam Ananias (3) die, nadat hij om in de naam van de vader de zoon een genoegen te doen zijn boerderij verkocht had, het geld aan de voeten legde van een magiër, Simon Barjona (Petrus) geheten, maar omdat hij in het geheim wat achtergehouden had dat hij nodig had voor zijn zoontje, op slag gestraft werd met de dood. Zij vrouw volgde. Barjona liet haar eveneens sterven door een enkel woord uit te spreken. (Handelingen 5:1-6)  

EPICTETUS: Mijn zoon, dat zijn afschuwelijke lieden. Als dat waar is, zijn zij de verachtelijkste mensen op aarde. Ze hebben jou belachelijke verhalen verteld. Jij bent een goed kind, maar ik ben bang dat je een dwaas bent en dat stoort mij.

ZOON: Maar, vader, het is duidelijk dat als je het eeuwige leven kunt krijgen door je bezittingen aan Simon Barjona te geven, je een goede koop gedaan hebt.

EPICTETUS: Mijn zoon, geloof me, omgang hebben met het Opperwezen heeft niets van doen met jouw Simon Barjona. God is zeer goed en zeer groot, Deus optimus maximus, die mensen bezielde als Cato, Scipio, Cicero, Aemilius Paulus en Camillus. Hij is de vader van goden en mensen en heeft zijn macht vast niet in handen van de Joden gegeven. Ik wist wel dat die ellendelingen gerekend werden tot de bijgelovigste volkeren van Syrië, maar niet dat zij hun waanzin zover doordrijven dat zij zich de belangrijkste dienaren Gods noemen.

ZOON: Maar vader, zij verrichten doorlopend wonderen (Hier grijnsde de goedmoedige Epictetus). U grijnst, vader, u haalt uw schouders op.

EPICTETUS: Helaas! een stervende heeft amper zin om te lachen, maar jij dwingt mij daartoe, mijn arm kind. Heb jij wonderen gezien?

ZOON: Nee, maar ik heb mensen gesproken die vrouwen hadden gesproken, die zeiden dat hun petemoeien ze hadden gezien. En dan die mooie moraal van de Joden, die geen voorhuid hebben en zich vervolgens van top tot teen wassen!

EPICTETUS: En wat zijn dan de morele voorschriften van die lieden?

ZOON: Op de eerste plaats dat een rijke geen rechtschapen mens kan zijn en dat het voor hem veel moeilijker is het koninkrijk der hemelen te verwerven dan dat een kameel door het oog van een naald gaat (4), waarvoor de rijken hun bezittingen moeten schenken aan die schooiers die dat koninkrijk of die tuin verkondigen;
2° Dat gelukkig zijn voorbehouden is aan de dwazen, de armen van geest (5);
3° Dat iedereen die niet komt luisteren naar de bijeenkomst van die schooiers, evenzeer veracht moet worden als een belastingontvanger (6);
4° Dat je, als je niet je vader, moeder en broeders haat, geen deel zult hebben aan het koninkrijk of die tuin (7);
5° Dat je het zwaard moet brengen en niet de vrede (8);
6° Dat als je een bruiloft houdt, alle voorbijgangers gedwongen moeten wordt dat feest bij te wonen en degenen die geen bruiloftskleed aan hebben in de buitenste duisternis geworpen moeten worden (9).

EPICTETUS: Helaas! mijn dwaas kind, ik stond net op het punt me dood te lachen, maar nu heb ik het gevoel dat jij mij laat sterven van verontwaardiging en smart. Als de ongelukkigen over wie je spreekt de zoon van Epictetus verleiden, zullen ze dat ook met heel wat anderen doen. Ik voorzie verschrikkelijke ellende op aarde. Zijn er veel van die bezetenen?

ZOON: Zij nemen dag na dag in aantal toe; ze hebben een gemeenschappelijke kas waaruit ze enkele Grieken betalen die voor hen schrijven. Ze hebben geheimen bedacht; ze verlangen een onverbrekelijke geheimhouding; ze hebben bezielde mensen aangesteld die over al hun belangen beslissen en niet dulden dat lieden van de sekte ooit hun zaak bepleiten ten overstaan van de gezagsdragers.

EPICTETUS: Imperium in imperio (Een staat in de staat). Mijn zoon, alles is verloren.


EINDE VAN DE DIALOOG.

NOTEN

[1] In 1771 heeft Voltaire bij de Joden verschoning gevraagd vanwege deze beschuldiging. (Geld snoeien is munten verkleinen door daar een rand van af te halen.)
[2] Vrijgelaten slaaf van Nero en later beschermheer van Epictetus.
[3] Lucas vertelt in de Handelingen der Apostelen, 1:10, over het voorval met Ananias. (B.)
[4]  Matth. 19:24.
[5]  Ibid., 5:3.
[6]  Ibid., 18:17.
[7]  Luc. 14:26; en Matth. 10:36-38.
[8]  Matth. 10:34.
[9]  Ibid., 12:43. 

 

Pas in 1768 werd deze dialoog opgenomen in de verzamelde werken van Voltaire (deel zeven van de Nieuwe Mengelwerken (Nouveaux  Mélanges)). Het stuk was opgenomen in de Noodzakelijke samenvatting (Recueil nécessaire), uit 1765, in-8°, een boek dat ondanks de datering, ik geloof van 1767, verschillende drukken heeft beleefd, of onder de titel Recueil nécessaire, of onder die van het Évangile de la raison. Voltaire was zelf de uitgever van het Recueil nécessaire, dat vrijwel geheel samengesteld was uit werken van zijn hand. Het verwijt dat Voltaire de Joden maakt over het geld snoeien was hen al eerder gemaakt in Saul, derde acte, scène1; maar dat is onvoldoende om te beweren dat de Laatste Woorden ook uit 1763 zijn, het jaar waarin ik het werk plaats. 
— Het is niet bekend of Epictetus een zoon had, maar hij had zich wel na de dood van een van zijn vrienden over diens zoon ontfermd.


Adrien-Jean-Quentin Beuchot (1773-1851)

woensdag 19 augustus 2015

STOICISME EN DE MENSELIJKE CONDITIE

De populariteit van het stoïcisme groeit. Na eeuwen in de schaduw van Plato en Aristoteles te hebben gestaan is de belangstelling voor deze Hellenistische filosofie duidelijk toegenomen. Niet alleen onder academici, maar juist ook onder ‘gewone’ geïnteresseerde mensen die op zoek zijn naar een praktische filosofie om hun leven zin en richting te kunnen geven.

Stoïcisme wordt wel een crisisfilosofie genoemd. Een filosofie die vooral in moeilijke tijden de kop weer opsteekt. In de Romeinse keizertijd was een maatschappelijk bewogen persoon zijn leven niet zeker. Het ene moment was je de trotse eigenaar van een prachtige villa aan de baai van Baiae en het volgende moment was je één van de attracties in het Colosseum. Het zelfde gold in de periode van het neo-stoïcisme. Een periode die gekenmerkt werd door godsdienstoorlogen en op het geloof gebaseerde vervolgingen.

Toch is het stoïcisme meer dan alleen een crisisfilosofie. Natuurlijk is het wel zo dat de stoïcijnse levenshouding zich uitstekend leent voor moeilijke tijden, maar daar blijft het niet bij. Het is een filosofie die een wezenlijk antwoord biedt op de menselijke conditie. De stoïcijnse leraren wijzen ieder op hun eigen manier op de eindigheid van het menselijke leven en op de beperkte mogelijkheden om invloed op dat leven te kunnen uitoefenen.

Ons leven is van nature maar een klein momentje in de eeuwigheid. En onze sterfelijkheid maakt dat we maar weinig invloed op de externe wereld kunnen uitoefenen. We hebben er niets over te zeggen of we ziek worden, of we een ongeluk krijgen en al helemaal niet over de vraag hoe en wanneer we zullen sterven. We kunnen natuurlijk gezond leven en ons uiterste best doen om een medicijn tegen kanker te vinden, maar daarmee kunnen we het simpele feit dat we sterfelijk zijn niet veranderen. En niet alleen wij, maar iedereen die we in dit leven ontmoeten zal ooit moeten sterven. Onze tijd is beperkt en het moment of de wijze waarop we het leven gaan verlaten ligt ver buiten onze invloedssfeer.

Ik zeg dit niet om morbide of overdreven pessimistisch over te komen. Het is geen frustratie over de onmacht om de wereld naar mijn hand te zetten, het is gewoon de feitelijke situatie. Niets meer en niets minder. Het stoïcisme geeft, net als de andere praktische Hellenistische filosofieën, een antwoord op die situatie. Een fundamenteel antwoord over wat het betekent een eindig leven te hebben en over beperkte middelen te beschikken te midden van een wereld vol krachten die ons op ieder moment kunnen overmeesteren.

Een antwoord dat onder alle omstandigheden relevant is. Zo adviseert Seneca zijn vriend Lucilius om zowel in goede als in slechte tijden te mediteren over wat wel en wat niet in onze macht ligt. Succes ligt net zo min binnen onze invloedssfeer als mislukking. Ze zijn allebei net zo goed het gevolg van onberekenbare externe krachten als van onze eigen inspanningen. De stoïcijnse levenshouding tegenover succes of falen is dan ook een gevoel van nederigheid tegenover krachten die ons vermogen ver te boven gaan. We zijn niets meer dan een tijdelijke verzameling materie die binnenkort zal verwaaien en zal worden vergeten. Of zoals Samuel Becket het zegt:

“They give birth astride a grave,
The light gleams an instant,
Then it is night once more.


woensdag 29 juli 2015

STOICIJNSE MINDFULNESS

Oosterse godsdiensten, zoals Boeddhisme, oefenen een grote aantrekkingskracht uit op de moderne gestreste mens. Mindfulness is een uit de Boeddhistische traditie voortgekomen methode om je op een zachtmoedige niet-reactieve manier bewust te zijn van wat er in de wereld om je heen, en in de wereld binnen in, met je gebeurt. De westerse wetenschap heeft zich er over ontfermd en tegenwoordig is deze mindfulness niet meer uit de moderne psychotherapie weg te denken.

Weinig mensen weten echter dat ongeveer gelijktijdig met Boeddha ook de stoïcijnen een vorm van mindfulness hebben ontwikkeld. De stoïcijnen noemen het ‘prosochê’: niet aflatende aandacht voor wat je denkt en doet. In zoverre wijkt het wel wat af van de doorsnee oosterse mindfulness. Een stoïcijn zal zich niet zo zeer met zijn ademhaling bezighouden, maar zal zich vooral bewust proberen te zijn van zijn innerlijke toestand. Het gaat om vragen als: Wat ben ik aan het doen? Wil ik dit ook echt doen? En vooral wat denk en voel ik op dit moment? Dat neemt trouwens niet weg dat een ademhalingsmeditatie prima met een stoïcijnse praktijk valt te combineren.

Epictetus schrijft over ‘Prosochê’:

“'Vandaag wil ik spelen', zegt ge. Wat belet u met aandacht te spelen? 'Ik wil zingen', zegt ge. Wat belet u met aandacht te zingen? Er bestaat toch geen gebied in het leven waar het schenken van aandacht niet van toepassing kan zijn? Denkt ge dan dat ge een taak slechter zult verrichten met aandacht en beter zonder aandacht? Is er iets in het leven wat beter gedaan kan worden door hen die hun aandacht niet gebruiken? Gaat de timmerman nauwkeuriger te werk wanneer hij geen aandacht aan zijn werk geeft? Stuurt de stuurman het schip veiliger wanneer hij geen aandacht schenkt? En wordt enige andere eenvoudige bezigheid beter tot een einde gebracht door geen aandacht te schenken?
Wanneer u uw aandacht voor een klein ogenblik laat verslappen, denk dan niet dat ge haar weer terug kunt vinden wanneer ge maar wilt. Integendeel, bedenk toch dat ge er ook wat alle andere dingen betreft, noodzakelijkerwijs slechter aan toe zijt door uw vergissing van vandaag. Want eerst ontstaat de gewoonte om geen aandacht te schenken - en dat is het ergste van alles - en vervolgens om het moment van aandacht schenken uit te stellen. Dan gewent ge u om goed en waardig gedrag steeds verder uit te stellen en ook de noodzaak om te leven volgens uw ware natuur en daarin te volharden. Indien uitstellen van nut zou zijn, dan zou het geheel en al opgeven van de aandacht van nog meer nut zijn. Maar indien het opgeven geen nut heeft, waarom bewaart ge dan niet voortdurend uw aandacht?”

Een stoïcijn in opleiding, een zogenoemde ‘prokopton’, moet zich zelf dus door en door leren kennen. Hij moet als een bioloog die een vreemd insect onderzoekt zijn dagelijkse bezigheden en gevoelens onder een vergrootglas leggen. Van een afstandje moet hij kijken hoe hij reageert op de dingen die hem overkomen. Hij moet zien hoe hij oordeelt over dingen die al dan niet in zijn macht liggen.

‘Prosochê’ is daarmee de belangrijkste spirituele oefening voor een leerling stoïcijn. Het is niet de bedoeling om een oordeel over jezelf te vellen. Het gaat erom om mild en niet oordelend te observeren wat er zich in je af speelt. Vaak is dat al genoeg om veranderingen in gang te zetten. Door te zien dat je van streek raakt of zelfs kwaad wordt door dingen en gebeurtenissen waar je geen enkele invloed op hebt wordt je je vaak ook bewust van de zinloosheid van die emoties. Misschien kan je daardoor de hoeveelheid negatieve emoties in je leven wel verminderen.

Door je gedrag van een afstandje te bestuderen ontdek je bepaalde vaste gedachtenpatronen met de daar bij behorende gevoelens. Je zou bijvoorbeeld de volgende gedachtentrein kunnen hebben: “Je trein is weer eens te laat, je loopt het risico voor de derde keer deze week te laat op je werk te komen, je baas keek de vorige keer dat je te laat kwam behoorlijk bedenkelijk, bij de volgende ontslagronde zou het zomaar kunnen dat jij het bent die ontslagen wordt, je kunt dan je hypotheek niet meer betalen, misschien gaat je vrouw dan wel bij je weg enzovoort, enzovoort”. En dat dan allemaal met de bijbehorende gevoelens van angst en onmacht. Een gedachtenpatroon dat steevast de kop op steekt als er weer eens een trein vertraging heeft.


Als je je leven met de ‘prosochê’ methode in de gaten houdt zal je zonder enige twijfel een heel scala van dergelijke automatische gedachtentreinen ontdekken. Door je zelf aandachtig in de gaten te houden leer je op een gegeven moment de eerste tekenen van zo’n patroon te herkennen. Dat geeft je dan de gelegenheid om (het liefst in gedachten) je zelf een luid HALT! toe te roepen. Je kunt je leven aanzienlijk vereenvoudigen door een aantal van die treinen op te geven. Zo kan je door stoïcijnse mindfulness toe te passen je leven stapje voor stapje een beetje leuker maken.