zaterdag 29 december 2018

HET HANDBOEKJE VAN EPICTETUS ALS GOED VOORNEMEN VOOR 2019


Hierbij een kort stukje over de stoïcijnse slaaf/filosoof Epictetus. Het is bedoeld als inleiding op een project voor 2019, waar ik u als trouwe lezer van mijn blog het komende jaar mee wil gaan lastig vallen. Eigenlijk is het een soort goed voornemen, waarvan ik hoop dat het niet net als de meeste van mijn goede voornemens al voor het begin van de maand februari een stille dood sterft. Ik wil proberen u iedere week een vertaling van één van de hoofdstukjes van Epictetus’ ‘Handboekje’ voor te gaan schotelen. Toevallig bestaat het ‘Encheiridion’, zoals dit boekje ook wel genoemd wordt, uit precies 52 korte hoofdstukjes. Ik zal mijn vertaling voorzien van een korte persoonlijke uitleg. U moet zich hier trouwens niet al te veel van voorstellen. Mijn gymnasium Grieks is, zacht gezegd, roestig en de u aangeboden vertaling, noch mijn commentaar heeft enige wetenschappelijke pretentie. Toch hoop ik dat mijn stukjes u tot enig nut zullen strekken en vooral dat u er plezier aan zult beleven.

Laten we beginnen met de simpele, maar niet onbelangrijke vraag: wie was die Epictetus en waar gaat dat boekje van hem eigenlijk over? We beginnen dit verhaal al meteen met een teleurstelling, over het leven van onze held is bijna niets bekend en hij heeft het ‘Handboekje’ niet zelf geschreven. Vast staat dat Epictetus een stoïcijnse filosoof en leraar was die aan het eind van de eerste eeuw en het begin van de tweede leefde. Veel meer dan wat anekdotes zijn er niet bekend over deze voormalige slaaf, die zich wist op te werken tot misschien wel de bekendste stoïcijnse leraar van zijn tijd.

Epictetus werd rond het jaar 50 in Hierapolis in Zuidwest Turkije als zoon van een slavin geboren en stierf rond het jaar 135 in het Griekse Nicopolis. Als zoon van een slavin werd hij automatisch zelf ook een slaaf. Als kleuter werd hij door een slavenhandelaar meegenomen naar Rome en verkocht aan Epaphroditus. Epaphroditus was zelf een vrijgemaakte slaaf die werkte als de persoonlijk secretaris van keizer Nero. Hij merkte dat het slaafje aanleg had en de jonge Epictetus kreeg een grondige Romeinse opleiding. Epaphroditus wilde hem als secretaris en adviseur gaan gebruiken. Geen gekke positie voor een slaaf. Al hoewel, een leven aan het hof was dan wel redelijk comfortabel, maar zelfs voor een slaaf niet ongevaarlijk.

Het is een fascinerende, maar wel speculatieve, gedachte dat Epictetus in die tijd een andere beroemde stoïcijnse filosoof ontmoet moet hebben: de filosoof, jurist, politicus, wetenschapper, zakenman annex toneelschrijver Seneca. Als secretaris van de persoonlijk secretaris van Nero kan het haast niet anders dan dat hij de eerste minister en voornaamste adviseur van deze keizer regelmatig tegengekomen moet zijn. Misschien was het wel deze vriendelijke oude man, die er om bekend stond slaven als zijn gelijken te behandelen, die de jonge slaaf van Epaphroditus enthousiast heeft gemaakt voor het stoïcisme. Epictetus mocht zelfs in de leer bij de destijds vermaarde stoïcijnse leraar Musonius Rufus.

Epictetus was lam en liep met een stok of met krukken. Epaphroditus zou bij wijze van straf het been van de ongehoorzame Epictetus verdraaid hebben. Epictetus zou geen krimp hebben gegeven en gezegd hebben dat het been zou breken als hij het nog verder zou verdraaien. Toen de woedende Epaphroditus dat ook inderdaad deed en het been brak zei Epictetus niets meer dan: ik zei u toch dat het zou breken. Ergens anders wordt echter verteld dat hij aan reuma leed en daardoor slecht ter been was. Dat laatste zou er ook de oorzaak van kunnen zijn dat van Epictetus zelf geen boeken bekend zijn. Met van reuma verkrampte handen was het voor hem te moeilijk om zelf te schrijven. Daar staat dan wel weer tegenover dat ergens anders vermeld wordt dat hij heel veel geschreven zou hebben. Toch is bijna alles wat we van zijn filosofie weten afkomstig van de college-aantekeningen van zijn leerling Flavius Arrianus.

Na de gedwongen zelfmoord van Nero had de voormalig keizerlijk secretaris zelf geen secretaris meer nodig en werd Epictetus vrijgelaten. Hij was inmiddels een fervent stoïcijn geworden en begon zijn eigen stoïcijnse school in Rome. Dergelijke filosofiescholen waren de universiteiten van de Oudheid. Naast een bepaalde filosofische stroming werd er alle in die tijd bekende kennis onderwezen. Eén van de opvolgers van Nero, keizer Domitianus, moest niets van stoïcijnse filosofen hebben. Die hadden de neiging nogal kritisch te zijn en trokken zich niet zoveel aan van het keizerlijk gezag. In het jaar 89 werden alle filosofische universiteiten in Rome verboden en alle filosofen moesten de stad verlaten. Epictetus verhuisde naar het Griekse Nicopolis, het huidige Epirus in het Noordwesten van Griekenland, en stichtte daar opnieuw een school.

Die school werd een enorm succes en veel Romeinse hoogwaardigheidsbekleders zonden hun zonen naar Nicopolis om door Epictetus opgeleid te worden. De school van Epictetus zou destijds zelfs populairder dan de Academie van Plato en het Lyceum van Aristoteles in Athene zijn geweest. Ook keizer Hadrianus, de pleegvader van de latere stoïcijnse keizer Marcus Aurelius, zou een aantal lezingen van de inmiddels oude Epictetus hebben bijgewoond. Marcus Aurelius was trouwens in het bezit van de werken van Epictetus. In zijn ‘Meditaties’ staan zelfs een aantal citaten uit verder verloren gegane boeken die aan Epictetus worden toegeschreven.

Een van zijn leerlingen was dus de hierboven al even genoemde Flavius Arrianus. Arrianus werd een hoge regeringsfunctionaris onder keizer Hadrianus en heeft ook nog naam gemaakt als historicus. De aantekeningen die Arrianus tijdens zijn colleges maakte zijn de enige teksten die ons van Epictetus zijn overgeleverd. De zogenoemde Digesten (Diatribae in het Grieks) vormen de echte college-aantekeningen en het ‘Handboek’ (het Encheiridion in het Grieks) is een uittreksel van de belangrijkste leerstellingen uit die Digesten. Hoewel er tijdgenoten van hem zijn die beweren dat Epictetus veel geschreven zou hebben is er verder niets van hem bewaard gebleven. Het is dan ook maar zeer de vraag of hij echt zelf iets geschreven heeft. Sommige geleerden menen weliswaar dat de Digesten en het Handboek door Epictetus zelf zouden zijn geschreven of gedicteerd en dat Arrianus ze alleen maar zou hebben uitgegeven, maar wat daar van waar is blijft volstrekt onduidelijk.

Epictetus zou rond het jaar 135 overleden zijn en altijd ongetrouwd zijn gebleven. Hij schijnt zijn leerlingen er toe aangezet te hebben om een zo 'normaal' mogelijk leven te leiden. Ze zouden zich nuttig moeten maken voor de medemens en gewoon moeten trouwen en voor een opvolger zorgen. Een voormalig leerling, de cynisch filosoof Demonax, hoorde dit en vroeg Epictetus sarcastisch of hij niet met één van zijn dochters kon trouwen. Kennelijk trok Epictetus zich dit aan. Op oudere leeftijd adopteerde hij het kind van een overleden leerling en nam een huishoudster in huis om het samen met haar op te voeden.

Dit waren wel zo’n beetje alle legendes en anekdotes die over hem bekend zijn. Gelukkig hebben zijn filosofische ideeën de eeuwen beter weten te doorstaan. Het springt meteen in het oog dat filosofie voor Epictetus meer was dan theoretische kennis alleen, het was voor hem vooral een manier van leven. Filosofie leerde je niet uit boeken, maar door het te leven. Het was een echte levenskunst. De juiste leer was weliswaar belangrijk, maar werd betekenisloos als je er niet naar leefde.

“Laat maar eens zien dat je echt iets van de filosofen geleerd hebt! Nee, ik wil niet dat je de commentaren op hun werk opdreunt! Maak dat je wegkomt als dat alles is wat je kunt! Zoek maar iemand anders om je kunstjes voor op te voeren! Als alleen theorieën je boeien, ga dan maar in een hoekje zitten broeden, maar noem jezelf geen stoïcijn.” (Epictetus, Colleges III-21).

De filosofie van Epictetus moest dus geleefd worden. Daarom vonden de stoïcijnen het belangrijk om zich zelf regelmatig aan hun belangrijkste leerstellingen te herinneren. Door er steeds mee bezig te zijn konden die levenswaarden doordringen tot het karakter van de leerlingen. Epictetus teksten zijn indringend, hij provoceert, irriteert en choqueert. Wat je bij hem leest kan je niet als onbelangrijk theoretisch gebeuzel naast je neerleggen. Wat hij schrijft zet je niet zo maar weer even uit je hoofd. Het blijft je bij en dat is ook zijn bedoeling. Het handboekje van Epictitus was dan ook meer dan een gewone samenvatting van zijn lessen. Het was de bedoeling dat leerling stoïcijnen de korte stukjes uit het boekje uit hun hoofd leerden om zo op moeilijke momenten direct een passend citaat bij de hand te hebben. Hij gebruikt voorbeelden uit het dagelijks leven van zijn leerlingen. Situaties die bekend waren en die makkelijk bleven hangen.

Het ‘Handboek’ was dus eigenlijk lesmateriaal. Door het telkens te herlezen en naar voren te halen moesten de leerstellingen deel uit gaan maken van het wezen van de leerling. Het bestuderen van het handboekje werd als een soort spirituele oefening gezien. Een oefening waarmee je je karakter kon veranderen en opbouwen. Epictetus was waarschijnlijk de meest spiritueel ingestelde stoïcijn. Zijn leven als leraar en stoïcijns filosoof lijkt in het teken te staan van een persoonlijke queeste, een zoektocht naar een soort stoïcijnse verlichting. Hij stimuleerde zijn leerlingen om zelfstandig op zoek te gaan naar die verlichting. Als een leraar probeerde hij mensen uit de massa te verheffen en ze er toe aan te zetten om hun eigen spirituele zoektocht te beginnen. Een zoektocht waarmee hij tot op de dag van vandaag mensen weet te inspireren.


maandag 17 december 2018

MEMENTO MORI EN CARPE DIEM BIJTEN ELKAAR NIET


Voor de stoïcijnen bestaat er helemaal geen tegenstelling tussen het door het Christendom zo bepleitte ‘memento mori’ en het vrolijkere ‘carpe diem’. ‘Memento mori’ oftewel ‘gedenk te sterven’ wordt in het Christendom vooral gebruikt als een oproep om zich voor te bereiden op de eigen dood en het hiernamaals en het hedonistische ‘carpe diem’, ‘oftewel pluk de dag’, riep juist op om in het hier en nu plezier te maken.

Ook de oude stoïcijnen besteedden veel aandacht aan de dood, maar ze zagen het vooral als een aansporing om meer van het leven te genieten. Ze zagen de dood als iets onvermijdelijks waar je je op kunt en ook moet voorbereiden. Seneca vond het zelfs de ultieme toetssteen voor het leven. In een brief aan zijn vriend Lucilius zei hij het zo:

“Elke dag sterven we een beetje, want elke dag wordt er weer een nieuw stukje van ons leven afgesnoept. Wanneer we ouder worden wordt ons leven dus steeds een stukje kleiner. We zijn onze kleutertijd kwijt, onze kinderjaren en ook onze jeugd is allang vervlogen. Zelfs het moment waarop we nu leven, moeten we delen met de dood. Een waterklok raakt niet leeg door de laatste druppel die eruit valt, maar door alles wat er eerder al uitgestroomd is en zo eindigt ook een leven niet door het laatste uur, maar door alle daarvoor verlopen uren. Ons laatste uur is niets meer dan het moment waarop wij ophouden te bestaan, een moment waarnaar we allang op weg waren.” (Seneca, brieven aan Lucilius, brief XXIV-20)

Voor stoïcijnen is de dood dus iets wat een leven lang duurt. Of eigenlijk is het het leven zelf. Iets wat steeds verder gaat en zinvol ingevuld moet worden. De dood is niets bijzonders of angstaanjagends, het is gewoon het natuurlijke eindpunt van al onze projecten. U vindt misschien dat dat de dood er niet minder deprimerend op maakt. Toch gebruikten de stoïcijnen hun doodsbesef juist als een hulpmiddel om het leven intenser te beleven. Door aan de met rasse schreden naderende dood te denken leefden ze juist veel intenser.

Omdat de dood een eeuwigdurend gegeven is en een mensenleven adembenemend kort, moet u uzelf eens afvragen: ‘Moet ik dingen laten die ik eigenlijk doen wil? Moet ik mijn leven leiden zoals anderen dat van mij verwachten? Is het opeenstapelen van bezit, aanzien en pleziertjes echt zo belangrijk als de maatschappij me wil doen geloven?’ U kunt vruchteloos de dood vrezen of u kunt vriendschap met hem sluiten en hem gebruiken om te leren effectief en virtuoos te leven.

De volgende keer dat u wikt en weegt en u afvraagt wanneer u eindelijk eens het heft van uw leven in eigen hand zult nemen stelt u dan eens de volgende vraag: ‘Hoe lang zal ik dood zijn en hoe lang ben ik dood geweest’? Het antwoord zal zijn eeuwig. De eeuwen voor uw geboorte heeft u niet bestaan en de eeuwen na uw dood zult u opnieuw niet bestaan. Met dat eeuwige perspectief voor ogen kunt u nu een eigen keus maken en al dat getob, de angst, de vraag of u zich iets wel of niet kunt veroorloven en al uw schuldgevoelens over laten aan hen die wel het eeuwige leven hebben. Als u dergelijke stappen niet gaat zetten, staat u te wachten dat u uw leven, uw hele leven, zult leiden zoals anderen zeggen dat u leven moet. Uw verblijf op Aarde is slechts kort. Het is uw leven doe ermee wat u wilt en maak er een feest van. Ongeacht de lengte van zijn bestaan wil eens stoïcijn voor alles intens en gelukkig leven. Door de dood te gedenken wil hij juist de dag plukken.


donderdag 6 december 2018

STOÏCIJNEN EN ZWARTE PIET


Het kan u nauwelijks ontgaan zijn. Er heerst een verhitte en zelfs agressieve discussie over de toelaatbaarheid van een zwart geschminkte persoon die in het kader van een traditioneel kinderfeest het knechtje van een cadeautjes uitdelende voormalige heilige zou moeten voorstellen. Deze zogenoemde Zwarte Piet is potsierlijk uitgedost in kledij die ten tijde van Lodewijk de Veertiende als exotisch werd aangemerkt. Zo exotisch dat modieuze Franse hofdames het nodig vonden hun slaafjes daarin te moeten kleden tijdens het jaarlijkse Sinterklaas feest. Het feest dat ook bij de Hollandse adel in de mode kwam en zo zijn weg vond naar het huidige traditionele kinderfeest. Een feest dat door de opkomst van de Amerikaanse versie van de Kerstman geruime tijd op sterven na dood leek te zijn, maar nu toch weer voor de nodige nationalistische en populistische commotie weet te zorgen.

Deze discussie leek me aanvankelijk bij uitstek een kwestie die een stoïcijn als totaal onverschillig en onbelangrijk ter zijde legt. Een kwestie te kinderachtig om ook maar een woord aan vuil te maken. Wat kan het een kind tenslotte schelen of hij snoepgoed van een zwart, blauw of geel met rode stippen geschminkt schertsfiguur krijgt aangereikt? En als het een kind al niets uitmaakt dan moet het voor een stoïcijn al helemaal iets zijn dat tot het immense rijk van de niet alleen onbelangrijke maar zelfs onbenullige dingen behoort. Maar nu dit ‘kinderfeest’ aanleiding geeft voor een gewelddadige confrontatie tussen ‘goede’, pro Zwarte Piet, en ‘foute’ anti Zwarte Piet Nederlanders kan het dienen als een illustratie voor de stoïcijnse gedachten over groepsvorming en groepsdwang.

Aan de bron van de controverse lijkt een doorgeschoten groepsgevoel te liggen. Een traditioneel ritueel feest van belang voor de groepsband lijkt door ‘buitenstaanders’ te worden aangevallen. Er bestaat weinig twijfel aan dat de mens een groepsdier is. Al in de prehistorie leefden mensen in kleine groepjes. Door samen te werken konden ze meer voedsel verzamelen en in tijden van schaarste voedsel delen. Ook konden roofdieren en concurrerende groepen mensen beter op een afstand worden gehouden. Door samen te werken konden de toen nog kleine groepjes zich te midden van allerlei bedreigende omstandigheden handhaven. De vorming van een hechte groep was dus van levensbelang voor de mensen. Alles wat het groepsverband kon versterken, was dan ook uiterst belangrijk: herkenning van elkaars gevoelens en wensen, het vertonen van betrouwbaar gedrag, het op elkaar afstemmen van gedrag, de ontwikkeling van taal, het vertellen van verhalen, het maken van muziek, het opstellen van regels, het gezamenlijk geloof in voorouders en goden, gezamenlijke rituelen en feesten, etc. etc.

Groepen zijn essentieel voor het voortbestaan, andere groepen en groepsleden die zich tegen de gangbare ideeën verzetten vormen een gevaar. Het handhaven van de groepsorde en de strijd tegen andere concurrerende groepen is zo een tweede natuur van de mens geworden. Zonder zich ervan bewust te zijn zet hij allerlei middelen in om die samenhang te bevorderen. Men zou kunnen zeggen dat de natuur een mens heeft voortgebracht die voorgeprogrammeerd is om gedragsregels en rituelen te ontwikkelen. Hij heeft een intuïtie die maakt dat hij zijn eigen groep ten alle tijden steunt en verdedigt. Dit ingebakken groepsgevoel leidt zo echter al gauw tot een soort bekrompen eenkennigheid: eigen stam eerst.

Zoals we nu in de onderhavige discussie zo mooi geïllustreerd zien ontgroeien de meeste mensen deze intuïtieve fase van hun ethisch besef nooit. Van een stoïcijn wordt echter meer verwacht. Een stoïcijn weet dat een mens zich met behulp van zijn rede aan zijn intuïtie kan en ook moet onttrekken. Hij kan tot de conclusie komen dat onze biologische moraal niet onder alle omstandigheden optimaal functioneert. De stoïcijnen stimuleren hun leerlingen juist om met inzet van hun rationele vermogens door die barrière van kleinzieligheid heen te breken en de stamgroep steeds verder uit te breiden tot die uiteindelijk de gehele mensheid omvat. Als hij daarbij merkt dat sommige van de rituelen en tradities van zijn groep contraproductief of kwetsend zijn voor andere mensen, dan zou dat voor hem aanleiding moeten geven om die rituelen en tradities aan te passen.

Hij zal daarbij wel merken dat dat sterk tegen zijn gevoel in gaat. Tegelijkertijd zal hij een sterke en agressieve groepsdruk ervaren om zich aan de biologische groepsmoraal te onderwerpen. Het is haast ondoenlijk om je tegen die groepsmoraal te verzetten. Toch is dat wel wat het stoïcisme van u eist. Het is weliswaar heel natuurlijk om de biologische moraal te volgen, maar ook uw rede is een onderdeel van de menselijke natuur. Uw denkvermogen wijst u erop dat er omstandigheden bestaan die u noodzaken om van de biologische moraal af te wijken. Zo is het niet alleen uw eigen groep die eerlijk en goed behandeld moet worden. Op grond van uw vermogen tot redelijk denken hebben ook andere groepen recht op een dergelijke behandeling. Hoe zeer dat misschien ook in gaat tegen het biologische gevoel van eigen groep eerst. Eigenlijk bestaat er voor een stoïcijn maar één groep, namelijk de groep van alle rationele wezens. Maar ja een dergelijk groepsgevoel is dan weer vooral iets voor de imaginaire stoïcijnse wijze en voor een leerling misschien wat te veel gevraagd.

Het is bepaald niet eenvoudig om uw intuïtieve groepsethiek opzij te zetten voor een meer rationeel standpunt. Mensen zullen uw goede bedoelingen niet altijd begrijpen, en begrijpen vaak al evenmin welk gedrag echt in hun voordeel werkt. U moet dan ook niet verbaasd zijn als uw goede bedoelingen met een kwaadaardige tegenreactie worden beloond. Bedenk daarbij wel dat het gedrag van een ander hoe dom, vijandig of zelfs gruwelijk ook u als stoïcijn er niet toe mag verleiden uw gemoedsrust en vriendelijke houding te verliezen. U heeft controle over uw eigen gedrag en houding, op het gedrag en de houding van anderen heeft u nauwelijks of geen invloed.