donderdag 6 december 2018

STOÏCIJNEN EN ZWARTE PIET


Het kan u nauwelijks ontgaan zijn. Er heerst een verhitte en zelfs agressieve discussie over de toelaatbaarheid van een zwart geschminkte persoon die in het kader van een traditioneel kinderfeest het knechtje van een cadeautjes uitdelende voormalige heilige zou moeten voorstellen. Deze zogenoemde Zwarte Piet is potsierlijk uitgedost in kledij die ten tijde van Lodewijk de Veertiende als exotisch werd aangemerkt. Zo exotisch dat modieuze Franse hofdames het nodig vonden hun slaafjes daarin te moeten kleden tijdens het jaarlijkse Sinterklaas feest. Het feest dat ook bij de Hollandse adel in de mode kwam en zo zijn weg vond naar het huidige traditionele kinderfeest. Een feest dat door de opkomst van de Amerikaanse versie van de Kerstman geruime tijd op sterven na dood leek te zijn, maar nu toch weer voor de nodige nationalistische en populistische commotie weet te zorgen.

Deze discussie leek me aanvankelijk bij uitstek een kwestie die een stoïcijn als totaal onverschillig en onbelangrijk ter zijde legt. Een kwestie te kinderachtig om ook maar een woord aan vuil te maken. Wat kan het een kind tenslotte schelen of hij snoepgoed van een zwart, blauw of geel met rode stippen geschminkt schertsfiguur krijgt aangereikt? En als het een kind al niets uitmaakt dan moet het voor een stoïcijn al helemaal iets zijn dat tot het immense rijk van de niet alleen onbelangrijke maar zelfs onbenullige dingen behoort. Maar nu dit ‘kinderfeest’ aanleiding geeft voor een gewelddadige confrontatie tussen ‘goede’, pro Zwarte Piet, en ‘foute’ anti Zwarte Piet Nederlanders kan het dienen als een illustratie voor de stoïcijnse gedachten over groepsvorming en groepsdwang.

Aan de bron van de controverse lijkt een doorgeschoten groepsgevoel te liggen. Een traditioneel ritueel feest van belang voor de groepsband lijkt door ‘buitenstaanders’ te worden aangevallen. Er bestaat weinig twijfel aan dat de mens een groepsdier is. Al in de prehistorie leefden mensen in kleine groepjes. Door samen te werken konden ze meer voedsel verzamelen en in tijden van schaarste voedsel delen. Ook konden roofdieren en concurrerende groepen mensen beter op een afstand worden gehouden. Door samen te werken konden de toen nog kleine groepjes zich te midden van allerlei bedreigende omstandigheden handhaven. De vorming van een hechte groep was dus van levensbelang voor de mensen. Alles wat het groepsverband kon versterken, was dan ook uiterst belangrijk: herkenning van elkaars gevoelens en wensen, het vertonen van betrouwbaar gedrag, het op elkaar afstemmen van gedrag, de ontwikkeling van taal, het vertellen van verhalen, het maken van muziek, het opstellen van regels, het gezamenlijk geloof in voorouders en goden, gezamenlijke rituelen en feesten, etc. etc.

Groepen zijn essentieel voor het voortbestaan, andere groepen en groepsleden die zich tegen de gangbare ideeën verzetten vormen een gevaar. Het handhaven van de groepsorde en de strijd tegen andere concurrerende groepen is zo een tweede natuur van de mens geworden. Zonder zich ervan bewust te zijn zet hij allerlei middelen in om die samenhang te bevorderen. Men zou kunnen zeggen dat de natuur een mens heeft voortgebracht die voorgeprogrammeerd is om gedragsregels en rituelen te ontwikkelen. Hij heeft een intuïtie die maakt dat hij zijn eigen groep ten alle tijden steunt en verdedigt. Dit ingebakken groepsgevoel leidt zo echter al gauw tot een soort bekrompen eenkennigheid: eigen stam eerst.

Zoals we nu in de onderhavige discussie zo mooi geïllustreerd zien ontgroeien de meeste mensen deze intuïtieve fase van hun ethisch besef nooit. Van een stoïcijn wordt echter meer verwacht. Een stoïcijn weet dat een mens zich met behulp van zijn rede aan zijn intuïtie kan en ook moet onttrekken. Hij kan tot de conclusie komen dat onze biologische moraal niet onder alle omstandigheden optimaal functioneert. De stoïcijnen stimuleren hun leerlingen juist om met inzet van hun rationele vermogens door die barrière van kleinzieligheid heen te breken en de stamgroep steeds verder uit te breiden tot die uiteindelijk de gehele mensheid omvat. Als hij daarbij merkt dat sommige van de rituelen en tradities van zijn groep contraproductief of kwetsend zijn voor andere mensen, dan zou dat voor hem aanleiding moeten geven om die rituelen en tradities aan te passen.

Hij zal daarbij wel merken dat dat sterk tegen zijn gevoel in gaat. Tegelijkertijd zal hij een sterke en agressieve groepsdruk ervaren om zich aan de biologische groepsmoraal te onderwerpen. Het is haast ondoenlijk om je tegen die groepsmoraal te verzetten. Toch is dat wel wat het stoïcisme van u eist. Het is weliswaar heel natuurlijk om de biologische moraal te volgen, maar ook uw rede is een onderdeel van de menselijke natuur. Uw denkvermogen wijst u erop dat er omstandigheden bestaan die u noodzaken om van de biologische moraal af te wijken. Zo is het niet alleen uw eigen groep die eerlijk en goed behandeld moet worden. Op grond van uw vermogen tot redelijk denken hebben ook andere groepen recht op een dergelijke behandeling. Hoe zeer dat misschien ook in gaat tegen het biologische gevoel van eigen groep eerst. Eigenlijk bestaat er voor een stoïcijn maar één groep, namelijk de groep van alle rationele wezens. Maar ja een dergelijk groepsgevoel is dan weer vooral iets voor de imaginaire stoïcijnse wijze en voor een leerling misschien wat te veel gevraagd.

Het is bepaald niet eenvoudig om uw intuïtieve groepsethiek opzij te zetten voor een meer rationeel standpunt. Mensen zullen uw goede bedoelingen niet altijd begrijpen, en begrijpen vaak al evenmin welk gedrag echt in hun voordeel werkt. U moet dan ook niet verbaasd zijn als uw goede bedoelingen met een kwaadaardige tegenreactie worden beloond. Bedenk daarbij wel dat het gedrag van een ander hoe dom, vijandig of zelfs gruwelijk ook u als stoïcijn er niet toe mag verleiden uw gemoedsrust en vriendelijke houding te verliezen. U heeft controle over uw eigen gedrag en houding, op het gedrag en de houding van anderen heeft u nauwelijks of geen invloed.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten