woensdag 29 juli 2015

STOICIJNSE MINDFULNESS

Oosterse godsdiensten, zoals Boeddhisme, oefenen een grote aantrekkingskracht uit op de moderne gestreste mens. Mindfulness is een uit de Boeddhistische traditie voortgekomen methode om je op een zachtmoedige niet-reactieve manier bewust te zijn van wat er in de wereld om je heen, en in de wereld binnen in, met je gebeurt. De westerse wetenschap heeft zich er over ontfermd en tegenwoordig is deze mindfulness niet meer uit de moderne psychotherapie weg te denken.

Weinig mensen weten echter dat ongeveer gelijktijdig met Boeddha ook de stoïcijnen een vorm van mindfulness hebben ontwikkeld. De stoïcijnen noemen het ‘prosochê’: niet aflatende aandacht voor wat je denkt en doet. In zoverre wijkt het wel wat af van de doorsnee oosterse mindfulness. Een stoïcijn zal zich niet zo zeer met zijn ademhaling bezighouden, maar zal zich vooral bewust proberen te zijn van zijn innerlijke toestand. Het gaat om vragen als: Wat ben ik aan het doen? Wil ik dit ook echt doen? En vooral wat denk en voel ik op dit moment? Dat neemt trouwens niet weg dat een ademhalingsmeditatie prima met een stoïcijnse praktijk valt te combineren.

Epictetus schrijft over ‘Prosochê’:

“'Vandaag wil ik spelen', zegt ge. Wat belet u met aandacht te spelen? 'Ik wil zingen', zegt ge. Wat belet u met aandacht te zingen? Er bestaat toch geen gebied in het leven waar het schenken van aandacht niet van toepassing kan zijn? Denkt ge dan dat ge een taak slechter zult verrichten met aandacht en beter zonder aandacht? Is er iets in het leven wat beter gedaan kan worden door hen die hun aandacht niet gebruiken? Gaat de timmerman nauwkeuriger te werk wanneer hij geen aandacht aan zijn werk geeft? Stuurt de stuurman het schip veiliger wanneer hij geen aandacht schenkt? En wordt enige andere eenvoudige bezigheid beter tot een einde gebracht door geen aandacht te schenken?
Wanneer u uw aandacht voor een klein ogenblik laat verslappen, denk dan niet dat ge haar weer terug kunt vinden wanneer ge maar wilt. Integendeel, bedenk toch dat ge er ook wat alle andere dingen betreft, noodzakelijkerwijs slechter aan toe zijt door uw vergissing van vandaag. Want eerst ontstaat de gewoonte om geen aandacht te schenken - en dat is het ergste van alles - en vervolgens om het moment van aandacht schenken uit te stellen. Dan gewent ge u om goed en waardig gedrag steeds verder uit te stellen en ook de noodzaak om te leven volgens uw ware natuur en daarin te volharden. Indien uitstellen van nut zou zijn, dan zou het geheel en al opgeven van de aandacht van nog meer nut zijn. Maar indien het opgeven geen nut heeft, waarom bewaart ge dan niet voortdurend uw aandacht?”

Een stoïcijn in opleiding, een zogenoemde ‘prokopton’, moet zich zelf dus door en door leren kennen. Hij moet als een bioloog die een vreemd insect onderzoekt zijn dagelijkse bezigheden en gevoelens onder een vergrootglas leggen. Van een afstandje moet hij kijken hoe hij reageert op de dingen die hem overkomen. Hij moet zien hoe hij oordeelt over dingen die al dan niet in zijn macht liggen.

‘Prosochê’ is daarmee de belangrijkste spirituele oefening voor een leerling stoïcijn. Het is niet de bedoeling om een oordeel over jezelf te vellen. Het gaat erom om mild en niet oordelend te observeren wat er zich in je af speelt. Vaak is dat al genoeg om veranderingen in gang te zetten. Door te zien dat je van streek raakt of zelfs kwaad wordt door dingen en gebeurtenissen waar je geen enkele invloed op hebt wordt je je vaak ook bewust van de zinloosheid van die emoties. Misschien kan je daardoor de hoeveelheid negatieve emoties in je leven wel verminderen.

Door je gedrag van een afstandje te bestuderen ontdek je bepaalde vaste gedachtenpatronen met de daar bij behorende gevoelens. Je zou bijvoorbeeld de volgende gedachtentrein kunnen hebben: “Je trein is weer eens te laat, je loopt het risico voor de derde keer deze week te laat op je werk te komen, je baas keek de vorige keer dat je te laat kwam behoorlijk bedenkelijk, bij de volgende ontslagronde zou het zomaar kunnen dat jij het bent die ontslagen wordt, je kunt dan je hypotheek niet meer betalen, misschien gaat je vrouw dan wel bij je weg enzovoort, enzovoort”. En dat dan allemaal met de bijbehorende gevoelens van angst en onmacht. Een gedachtenpatroon dat steevast de kop op steekt als er weer eens een trein vertraging heeft.


Als je je leven met de ‘prosochê’ methode in de gaten houdt zal je zonder enige twijfel een heel scala van dergelijke automatische gedachtentreinen ontdekken. Door je zelf aandachtig in de gaten te houden leer je op een gegeven moment de eerste tekenen van zo’n patroon te herkennen. Dat geeft je dan de gelegenheid om (het liefst in gedachten) je zelf een luid HALT! toe te roepen. Je kunt je leven aanzienlijk vereenvoudigen door een aantal van die treinen op te geven. Zo kan je door stoïcijnse mindfulness toe te passen je leven stapje voor stapje een beetje leuker maken.

zondag 19 juli 2015

VOORLOPERS VAN DE STOÏCIJNEN: DE NATUURFILOSOFEN EN DE SOFISTEN

De Griekse filosofie begint omstreeks 600 v. Chr. Met het optreden van Thales van Milete. Milete was een stadsstaatje in Klein-Azië. Er bestonden in die tijd in het gebied van het huidige Griekenland een groot aantal autonome stadsstaatjes met onderling zeer verschillende sociale en politieke systemen. Het bergachtige landschap bemoeilijkte onderlinge contacten. Het landschap leidde er ook toe dat er nauwelijks handel over de slecht begaanbare wegen plaatsvond. De, vaak aan zee gelegen, stadsstaatjes kozen er liever voor om over zee handel te voeren. De zeevaart bracht de Grieken vanuit hun moederland naar Klein-Azië en Zuid-Italië, waar koloniën werden gesticht.

Op die manier werden de Grieken geconfronteerd met de hoogontwikkelde beschavingen uit Egypte en het tweestromenland. Deze confrontatie met culturen die een volstrekt ander wereldbeeld hadden maakte dat de kolonisten het vertrouwen in hun eigen mythologische tradities begonnen te verliezen. Daarmee begon het filosofische denken. Men ging zelfstandig en kritisch nadenken over de ware aard van de werkelijkheid. Veel van de eerste filosofische theorieën doen nu primitief aan, maar ze leverden de basis voor de klassieke filosofische stelsel van Plato, Aristoteles en de Stoïcijnen.

De eerste generatie natuurfilosofen probeerden de werkelijkheid uit een enkel natuurbeginsel te verklaren. Zo betoogde Thales dat water het grondelement is van alle verschijnselen in het universum. Heraclitus dacht dat vuur het oerelement was, en weer anderen wezen aarde of lucht aan. De theorieën werden steeds abstracter. Zo stelde Pythagoras dat het universum is opgebouwd volgens wiskundige verhoudingen. Achter de waarneembare werkelijkheid schuilt dus een harmonieuze rationele orde, die weerspiegeld wordt in het wiskundige denken van de mens. Hier uit zich al de rationalistische tendens van de Griekse filosofie: het redelijke staat boven het zintuiglijk waarneembare, de geest staat boven het lichaam en kennis ontstaat door denken en niet door zintuiglijke waarneming.

Uit deze periode stamt een belangrijk deel van de stoïcijnse fysica. Het was de natuurfilosoof Heraclitus, ook wel de Griekse Lao-zi genoemd, die de basis legde voor de stoïcijnse kosmologie. Volgens het conflictmodel van deze Heraclitus bestaat de rationele orde van de kosmos uit een dynamisch evenwicht van tegengestelde krachten. Hij zei dat de strijd van tegendelen de vader was van alle dingen. Het universele evenwicht is onderhevig aan voortdurende verandering: alles vloeit niets is vast. Het betreft de strijd tussen beginselen als ontstaan en vergaan, leven en dood, haat en liefde, licht en donker (Yin en Yang). Zulke contraire beginselen kunnen niet zonder elkaar: het goede bestaat alleen in contrast met het slechte. Ook de menselijke samenleving is een uitvloeisel van deze dialectische kosmische strijd.

Hiertegenover staat bijvoorbeeld het statische model van Parmenides. Volgens hem is alle verandering in de waarneembare natuur een illusie. Achter die illusie schuilt een onveranderlijke rationele werkelijkheid.

De Griekse natuurfilosofen ontwikkelde zo een veelheid van onderling tegenstrijdige theorieën over de aard van de werkelijkheid. Theorieën die onmogelijk allemaal tegelijkertijd waar konden zijn. Dit riep in de vijfde eeuw voor Christus de sceptische anti-rationalistische filosofie van de sofisten op. We kennen de filosofie van de sofisten vooral uit de werken van Plato. Plato geeft een nogal gekleurd en niet al te rooskleurig beeld van de sofisten. De sofistische theorieën worden zo gebracht dat de figuur Socrates in de dialogen van Plato geen enkele moeite heeft om ze te vloeren. Toch zijn er weldegelijk interessante theorieën door de sofisten ontwikkeld.

Bij de natuurfilosofen heerste al een vrij algemene twijfel aan de zintuigelijke waarneming als bron van kennis. De sofisten trokken nu ook de betrouwbaarheid van de rede in twijfel en kwamen zo tot een sceptische kennistheorie. Ze hielden objectieve waarheid voor onmogelijk. Zo betoogde Cratylus dat de werkelijkheid zo veranderlijk en chaotisch is, dat ze geen enkel houvast aan het denken biedt. Zijn ontologie is dus verwant aan die van Heraclitus, maar mist diens veronderstelling van een achterliggende rationele orde. Andere sofisten trokken een minder vergaande conclusie. Zij stelden dat zelfs als er een rationele orde van de waarneembare verschijnselen zou bestaan, deze onkenbaar zou wezen. Van de wereld zoals die zich aan onze zintuigen presenteert is daarom slechts een relatieve kennis mogelijk. Relatieve maatstaven gelden niet zonder meer voor iedereen en voor altijd.

De belangrijkste sofist was Protagoras. Protagoras leefde rond 450 v. Chr. tijdens de Peloponnesische oorlog. Een oorlog die door Athene dramatisch werd verloren. In deze periode was de staatsinrichting van deze stadsstaat voornamelijk aristocratisch. Tijdens de oorlog groeide het toch al bestaande democratisch verzet en uiteindelijk kreeg de democratische fractie de overhand. De politieke besluitvorming en de rechtspraak kwam zo in handen van grote groepen burgers. Daardoor gaat ook de retorica, als kunst van het overreden, een belangrijke rol spelen in de filosofie van de sofisten. De sofisten traden op als rondtrekkende leermeesters, die lesgaven in de kunst van het overreden. Het behalen van een overwinning in een debat werd de maatstaf waaraan de waarde van alle relatieve waarheden werd gemeten. De sofisten laten objectieve maatstaven los, zodat waar en onwaar, goed en slecht niet meer lijken te bestaan. Ze lijken alleen nog maar belangstelling te hebben voor succes en macht. Bovendien lieten ze zich voor hun lessen betalen. In het Griekenland van die tijd gold dat als onwaardig.

Van Protagoras is de beroemde uitspraak dat de mens voor de mens de maatstaf is van alle dingen. Hij ontkent daarmee het bestaan van welke objectieve waarheid dan ook. De ene mening kan beter zijn dan de andere, maar niet meer waar. Er bestaat volgens hem geen volstrekt objectieve waarheid in de zin van correspondentie met de werkelijkheid, maar alleen intersubjectieve waarheid in de zin van overeenstemming tussen discussiepartners. Een dergelijke waarheid is tijd en plaats gebonden. Er moet beslist worden op grond van de subjectieve mening die mensen er op dat moment toevallig op nahouden. Daarom is retorische vaardigheid volgens Protagoras dan ook uiterst belangrijk.

Het grote stoïcijnse voorbeeld Socrates en zijn ‘biograaf’ Plato kwamen met een reactie op het sofistische relativisme. Daarover meer in een volgende blog.

zondag 12 juli 2015

NATURALISTISCH NATUURRECHT: DE GRONDSLAG VOOR EEN STOÏCIJNSE RECHTSFILOSOFIE?

Het naturalistisch natuurrecht baseert zich op een op de biologie geïnspireerd mensbeeld. Volgens deze opvatting vertonen de verschillende levensvormen in de natuur elk een eigen ontwikkelingspatroon. Een volwassen mens leeft anders dan een volledig volgroeide mier. Daardoor is het mogelijk om voor iedere soort te bepalen welke levenswijze zijn ontplooiing het beste dient.

Uit het biologisch feit dat de mens een ingeboren drang tot overleven heeft kunnen al bepaalde minimum normen worden afgeleid. Mensen leven van nature in stamverband en hebben dus een zekere sociale organisatie nodig om te kunnen overleven. In de oertijd konden de agressieve en egoïstische trekken die de mens ook vertoont zonder noemenswaardige problemen in dit stamverband worden opgevangen. In het grotere verband van dorpen en steden is het voor de vorming van een leefbare samenleving noodzakelijk dat er bepaalde regels zijn die geweld, diefstal en contractbreuk verbieden. In een dergelijk minimaal natuurrecht worden ieders lichamelijke integriteit, het eigendomsrecht en het overeenkomstenrecht gegarandeerd door sociale controle en sancties.

Dit levert wel een erg basale en onvriendelijke samenleving op. Door ons zo gewaardeerde zaken als vrijheid en gelijkheid spelen hier geen enkele rol. Het is immers heel goed mogelijk om te overleven in ongelijkheid en onvrijheid. In de meeste landen en culturen leven de mensen zo.

De stoïcijnse natuurrechtsleer gaat echter nog een stapje verder door te stellen dat mensen niet alleen groepsdieren zijn, maar rationele groepsdieren. De neiging om in groepen te leven is immers kenmerkend voor heel wat diersoorten en niet iets specifieks van de mens. Mensen en mieren hebben beide een sociale organisatie nodig. Mieren leven in vastliggende sociale patronen met een strakke hiërarchische taakverdeling: er is een onveranderlijke klassenindeling van werksters, soldaten, fokstieren en de koningin. De menselijke samenleving onderscheidt zich door een eigensoortige organisatiewijze die nauw samenhangt met zijn rationele vermogens.

Mensen zijn relatief instinctarm, maar ze compenseren dat met hun intellectuele vermogen om van hun fouten te leren, met taal informatie op te slaan die gebaseerd is op de ervaringen van vroegere generaties en op het vermogen om hun handelswijze te baseren op dat wat hun overleven op de lange duur het best garandeert. De menselijke sociale organisatie functioneert dus het best als zij flexibel is en de vrijheid geeft voor het maken van rationele aanpassingen aan nieuwe informatie.

Volgens de stoïcijnen blijft het voor de mens echter een probleem dat hij zijn rationele vermogens en de daarmee verbonden vrije ruimte vaak ondoelmatig gebruikt. Zijn onmiddellijke instinctieve reacties en spontane emoties zijn vaak niet in harmonie met zijn verstandelijke inzichten. We weten nu dat de lagen van de hersenen waar de rationele vermogens zetelen van relatief recente datum zijn. De oudere lagen, die wel het reptielenbrein worden genoemd, vormen de bron vormen van emoties en instincten. Deze lagen hebben vaak de overhand. Het overredend vermogen van dat reptielenbrein is enorm. Bovendien komt alle informatie eerst via dit deel van onze hersenen binnen voordat de frontale cortex, waar onze ratio te vinden is, aan bod komt. Daardoor is het verstand in veel gevallen gewoon te zwak om de emoties te beheersen. Wie op zijn onmiddellijke instincten afgaat wordt een vetzak, maar wie zijn eigenbelang op de lange duur in acht neemt laat dat taartje toch maar liever staan. De mens kan zich nauwelijks onttrekken aan zijn irrationele emoties en zijn verstandelijke vermogens zijn uiterst gebrekkig. Toch is het mogelijk een zekere controle te ontwikkelen.

Volgens de stoïcijnen is dit ook de oorzaak van het asociale gedrag van veel mensen, zowel individueel als in groepen. Hoewel ze weten dat ze op de lange duur niet zonder de samenleving kunnen overleven gedragen ze zich toch egoïstisch. Daarom moeten de mensen met sociale regels en sancties gedwongen worden zich te disciplineren en de maatschappelijke rol vervullen die vereist is voor een goed functionerende sociale organisatie. Dat dient ook hun eigen welzijn op de langere termijn. De menselijke sociale organisatie moet dus enerzijds de individuele vrijheid beperken, maar anderzijds voldoende ruimte openlaten voor vrije informatieverwerving en maatschappelijke verandering. Binnen deze randvoorwaarden tekent zich een basis af waarop heel wel een systeem van regelgeving gebaseerd kan worden. Met andere woorden een stoïcijnse naturalistische natuurrechtsleer.

dinsdag 7 juli 2015

STOICIJNSE ZWARTKIJKERIJ: DE PRAEMEDITATIO MALORUM

Stoïcijnse scholen schreven aan hun leerlingen een niet al te vrolijk psychologische oefening voor: de praemeditatio malorum. De leerling moest zich in een toestand van zelfhypnose/meditatie brengen en zich zo levendig mogelijk voorstellen dat hem iets rampzaligs overkwam. Dit moest hem wennen aan de situatie en een ‘so what’ houding bij hem kweken. Bovendien kon hij zo een handelswijze oefenen om met de ramp om te gaan.

In de klassieke literatuur, vooral Seneca was hier berucht om, ging het dan vooral om dingen als verbanning, ziekte, armoede en ook de eigen dood. Door dit regelmatig te doen zou de leerling zijn geest sterken en zich alvast van te voren wennen aan ernstige tegenslag. De leerling zou zich zo het besef eigen maken dat dit soort externe gebeurtenissen niet echt belangrijk zijn voor een gelukkig leven. Alleen je persoonlijke instelling is van belang. Natuurlijk zal iedere stoïcijn dit soort rampen proberen te voorkomen, maar als ze eenmaal gebeuren, en dat is voor ieder mens onvermijdelijk, dan weet hij dat het voor je welzijn geen rol speelt. Een mens kan onder de meest ellendige omstandigheden goed functioneren. Ja hij kan dan zelfs op zijn best zijn. Het stoïcijnse zwartkijken maakt bovendien dat geen enkele tegenslag onverwacht komt. De leerling kan zich zo voorbereiden op iedere denkbare ramp en er op die manier op voorbereid zijn.

Uit modern psychologisch onderzoek blijkt dat deze antieke zwartkijkerij een schot in de roos was. Het vermijden van zwartgallige gedachten blijkt juist tot een toename van angstgevoelens te leiden. Een soortgelijke techniek wordt tegenwoordig zelfs in de cognitieve gedragstherapie toegepast. Het hoeft bij deze techniek trouwens niet alleen over grote rampen te gaan ook kleine tegenslagen en dingen die je angstig maken kunnen op deze manier worden aangepakt. De praemeditatio malorum schijnt de volgende positieve effecten te hebben:
  •  Gewenning, hoe vaker je iets beleeft hoe ‘gewoner’ het wordt;
  •  Relativering, is de situatie echt zo erg als hij lijkt;
  • Vermindering van een schrikeffect, je weet van te voren wat er zou kunnen gebeuren;
  •  Oefening van ‘coping skills’, je weet al wat je het best kunt doen om het probleem aan te pakken.

Door deze oefening regelmatig te doen kan zelfs een gevoel van verveling optreden. Dit was volgens de stoïcijnen een goed teken. Het zou betekenen dat je de mogelijke catastrofe onder controle begint te krijgen. Stoïcijnen probeerden (proberen) op deze manier hun karakter te trainen en zich voor te bereiden op tegenslag.