Het naturalistisch natuurrecht baseert zich op een op de
biologie geïnspireerd mensbeeld. Volgens deze opvatting vertonen de
verschillende levensvormen in de natuur elk een eigen ontwikkelingspatroon. Een
volwassen mens leeft anders dan een volledig volgroeide mier. Daardoor is het
mogelijk om voor iedere soort te bepalen welke levenswijze zijn ontplooiing het
beste dient.
Uit het biologisch feit dat de mens een ingeboren drang tot
overleven heeft kunnen al bepaalde minimum normen worden afgeleid. Mensen leven
van nature in stamverband en hebben dus een zekere sociale organisatie nodig om
te kunnen overleven. In de oertijd konden de agressieve en egoïstische trekken
die de mens ook vertoont zonder noemenswaardige problemen in dit stamverband
worden opgevangen. In het grotere verband van dorpen en steden is het voor de
vorming van een leefbare samenleving noodzakelijk dat er bepaalde regels zijn die
geweld, diefstal en contractbreuk verbieden. In een dergelijk minimaal
natuurrecht worden ieders lichamelijke integriteit, het eigendomsrecht en het
overeenkomstenrecht gegarandeerd door sociale controle en sancties.
Dit levert wel een erg basale en onvriendelijke samenleving
op. Door ons zo gewaardeerde zaken als vrijheid en gelijkheid spelen hier geen
enkele rol. Het is immers heel goed mogelijk om te overleven in ongelijkheid en onvrijheid. In de meeste landen en culturen leven de mensen zo.
De stoïcijnse natuurrechtsleer gaat echter nog een stapje
verder door te stellen dat mensen niet alleen groepsdieren zijn, maar
rationele groepsdieren. De neiging om in groepen te leven is immers kenmerkend
voor heel wat diersoorten en niet iets specifieks van de mens. Mensen en mieren
hebben beide een sociale organisatie nodig. Mieren leven in vastliggende
sociale patronen met een strakke hiërarchische taakverdeling: er is een onveranderlijke
klassenindeling van werksters, soldaten, fokstieren en de koningin. De menselijke
samenleving onderscheidt zich door een eigensoortige organisatiewijze die nauw
samenhangt met zijn rationele vermogens.
Mensen zijn relatief instinctarm, maar ze compenseren dat
met hun intellectuele vermogen om van hun fouten te leren, met taal informatie
op te slaan die gebaseerd is op de ervaringen van vroegere generaties en op het
vermogen om hun handelswijze te baseren op dat wat hun overleven op de lange
duur het best garandeert. De menselijke sociale organisatie functioneert dus
het best als zij flexibel is en de vrijheid geeft voor het maken van rationele
aanpassingen aan nieuwe informatie.
Volgens de stoïcijnen blijft het voor de mens echter een
probleem dat hij zijn rationele vermogens en de daarmee verbonden vrije ruimte
vaak ondoelmatig gebruikt. Zijn onmiddellijke instinctieve reacties en spontane
emoties zijn vaak niet in harmonie met zijn verstandelijke inzichten. We weten
nu dat de lagen van de hersenen waar de rationele vermogens zetelen van
relatief recente datum zijn. De oudere lagen, die wel het reptielenbrein
worden genoemd, vormen de bron vormen van emoties en instincten. Deze lagen hebben vaak de
overhand. Het overredend vermogen van dat reptielenbrein is enorm. Bovendien komt
alle informatie eerst via dit deel van onze hersenen binnen voordat de frontale
cortex, waar onze ratio te vinden is, aan bod komt. Daardoor is het verstand in
veel gevallen gewoon te zwak om de emoties te beheersen. Wie op zijn
onmiddellijke instincten afgaat wordt een vetzak, maar wie zijn eigenbelang op
de lange duur in acht neemt laat dat taartje toch maar liever staan. De mens
kan zich nauwelijks onttrekken aan zijn irrationele emoties en zijn
verstandelijke vermogens zijn uiterst gebrekkig. Toch is het mogelijk een zekere controle te ontwikkelen.
Volgens de stoïcijnen is dit ook de oorzaak van het asociale
gedrag van veel mensen, zowel individueel als in groepen. Hoewel ze weten dat
ze op de lange duur niet zonder de samenleving kunnen overleven gedragen ze
zich toch egoïstisch. Daarom moeten de mensen met sociale regels en sancties
gedwongen worden zich te disciplineren en de maatschappelijke rol vervullen die
vereist is voor een goed functionerende sociale organisatie. Dat dient ook hun
eigen welzijn op de langere termijn. De menselijke sociale organisatie moet dus
enerzijds de individuele vrijheid beperken, maar anderzijds voldoende ruimte
openlaten voor vrije informatieverwerving en maatschappelijke verandering. Binnen deze randvoorwaarden tekent zich een basis af waarop heel wel een systeem van regelgeving gebaseerd kan worden. Met andere woorden een stoïcijnse naturalistische natuurrechtsleer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten