donderdag 11 februari 2016

DE ONTWIKKELING VAN HET STOÏSCHE DENKEN



Kalmte en rust een synoniem voor Stoïcisme?
Om het marktplein voor iedere zichzelf respecterende Griekse stad in de Hellenistische rijken stond een zuilengang, naar het voorbeeld van Athene. De zuilengang van Athene was de plek waar Zeno met zijn aanhangers filosofeerde. Die zuilengang heette de Stoa, en dit is dan ook de reden dat de filosofische school waar Zeno de fundamenten van legde zo heet. De Stoa zou vijf eeuwen lang dominant worden in de westerse filosofie: van de Hellenistische tijd tot diep in de Romeinse cultuur. Ze heeft ook een hele ontwikkeling doorgemaakt: van de Oude Stoa, via de Midden-Stoa, naar de Late Stoa.

Het woord ‘stoïcijns’ staat in onze taal voor “onbewogen”. Dit woord is afgeleid van de stoïcijnse filosofie. De stoïcijnse filosofen staan er dan ook om bekend dat ze pleitten voor een onbewogen leven, door het vermijden van al te heftige emoties. Maar zij waren zeker niet de enige filosofen die in de Hellenistische tijd en daarvoor pleitten voor een dergelijke levenswijze. Ook Plato vond dat de geest zich van emoties maar niet zoveel moest aantrekken. Emoties horen volgens hem bij het lichaam. Plato’s leerling Aristoteles pleitte voor een evenwichtig leven: extreme emoties keurt hij daarom af. En ook Epicurus, de filosoof van het genot, pleitte uiteindelijk voor kalmte en soberheid, omdat na wijn de kater komt. Het wantrouwen van heftige emoties was dan ook een kenmerk van de gehele Griekse cultuur. Alleen de hedonist Aristippos, week hiervan af. Kalmte en soberheid zijn dan ook niet door de Stoïcijnen uitgevonden, en het is ook niet waarin de Stoïcijnen zich van andere Griekse filosofen onderscheiden. Maar waarin dan wel? We zullen het zien als we de eerste stoïcijn gaan volgen. De stichter van de Stoa is Zeno. Om hem van zijn eerdere naamgenoot Zeno van Elea, de Zeno van Achilles en de schildpad, te onderscheiden noemen we hem ‘Zeno van Citium’, of simpelweg ‘Zeno de Stoïcijn’.

Zeno van Citium
Zeno komen we tegen in Athene ten tijde van Epicurus, ongeveer 300 jaar voor Christus. Hij wordt omschreven als een lange, dunne, getinte en – weinig verrassend – sobere man. Hij was lichamelijk niet sterk, en was nors, teruggetrokken, kort van stof, en gierig. Desondanks werd hij in Athene alom gewaardeerd als een buitengewoon respectabel burger, en een wijs man. Zeno was zo’n soort persoon waar niets op aan te merken viel. Hebberigheid en arrogantie waren hem volkomen vreemd. Athene was niet zijn geboortestad. Hij was zoals zijn ‘nickname’ al doet vermoeden geboren in Citium, een stad op Cyprus die destijds onder de heerschappij van Athene viel, maar door Feniciërs werd bewoond. Daar werd hij koopman, en begon te varen. Door een schipbreuk belandde hij vervolgens in Athene. In Athene raakte hij zo onder de indruk van de verhalen over Socrates die hij las, dat hij besloot een leraar te zoeken en zijn verdere leven te wijden aan de filosofie. Omdat hij meende dat de Cynici Socrates’ ware erfgenamen waren, omdat ze het meest sober waren, ging hij in de leer bij de cynicus Crates. Van alle filosofen waren de Cynici met hun totale aversie van bezit misschien wel de koningen van de soberheid onder de filosofen toen: ze wezen in ieder geval iedere luxe af.

Crates de Cynicus was gesteld op linzen: eenvoudig voedsel dat voor hem symbool stond voor de eenvoud die de Cynici bepleitten. Hij raadde mensen aan om zich met linzen te voeden: goedkoop en eenvoudig voedsel. Omdat de Cynici nogal van het uitvoeren van stunts als statements waren, had Crates bedacht dat zijn leerling bij wijze van statement maar met grote potten linzensoep moest gaan rondsjouwen. Zeno voelde zich daarbij echter duidelijk opgelaten. De cynicus Crates lachte hem daarop uit. Een echte Cynicus kent geen schaamte. Hij sloeg de pot kapot, waardoor Zeno besmeurd werd met het voedsel. Maar in plaats van de les te begrijpen en om het voorval te lachen, nam Zeno met het schaamrood op de kaken de benen, terwijl de linzen langs zijn kuiten stroomden.

Leven volgens de natuur, dat was voor deze leerling Zeno toch te hoog gegrepen. Aldus het strenge oordeel van Crates. Maar toch is deze uitspraak, ‘leven naar de natuur’, juist hét credo geworden van de Stoïcijnse school, die door Zeno gesticht werd. Alleen verstond Zeno onder het motto ‘leven naar de natuur’ iets totaal anders dan het terugkeren naar een schaamteloze animale staat van de Cynici. Als het gaat om de Natuur, zag Zeno meer in standpunt van de tweehonderd jaar oudere filosoof Heraclitus. Van hem leent Zeno het idee dat onze wereld een continu veranderende wereld is, die zich laat leiden door natuurwetten. Deze natuurwetten vormen volgens Heraclitus de ware aard van de Natuur.

De Hellenistische tijd was een tijd van grote natuurwetenschappelijke vooruitgang, en ook dit beïnvloedde Zeno’s denken. Net als zijn medefilosoof, tijd- en plaatsgenoot Epicurus stelt Zeno dat er niets anders is dan materie. Niet alleen de zichtbare verschijnselen, ook onzichtbare zaken als de ziel en de goden moeten volgens Zeno uit materie zijn opgebouwd. In de theorie die Epicurus aanhing was echter een grote rol toegedicht aan het toeval. De wereld en de atomen, in het Epicurisme is alles wat er is puur het gevolg van toeval. Zeno en zijn volgelingen geloofden daar niet in. Zij geloofden in fundamenteel determinisme. Alles heeft een oorzaak. Alles wat gebeurt, gebeurt noodzakelijk als gevolg van het voorgaande. Alles hangt dan ook samen met elkaar. De wereld zit causaal in elkaar. Wat wij als toeval zien, is volgens de Stoïcijnen geen toeval, maar een verschijnsel met een logische oorzaak, die voor ons verborgen is, zodat we het als toeval ervaren. Uiteindelijk gebeurt alles volgens de wil van de Natuur. En alles wat gebeurt, staat eigenlijk al van tevoren vast. Het hele wereldgebeuren is een vaststaande keten van reacties, en als we alle informatie over het nu hadden, dan konden we de hele geschiedenis en toekomst doorzien.

De logos volgens Zeno
De Stoïcijnen spreken van de natuurwetten als van de wereldrede, de Logos. ‘Logos’ is in de stoïcijnse filosofie dan ook een synoniem voor ‘Natuur’. Volgens de Stoïcijnen zit de Natuur fundamenteel logisch en redelijk in elkaar. Let op het woord redelijk: de Stoïcijnen zagen de Natuurwetten niet alleen als fundamenteel begrijpelijk, maar ook als rechtvaardig. ‘Natuur’ is bij de Stoa ook synoniem voor ‘God’. Bij het woord God hebben veel mensen een bepaalde associatie, die op de stoïcijnse God niet van toepassing is. De Stoïcijnse God lijkt niet op een mens, zoals bij de traditionele Griekse goden. En ook lijkt de stoïcijnse God niet op de christelijke God. De christelijke God staat los van de wereld en oordeelt daarover. De stoïcijnse God heeft de wereld niet geschapen en velt daarover geen oordeel: hij is daaraan gelijk.

De Stoïcijnse God verschilt ook van de God van de Plato. Plato meent dat God ‘het goede’ belichaamt, dat meteen ook gelijk valt met het ware. Daarbij is het Goede en het Ware in de filosofie van Plato een vorm die buiten de fysische wereld staat. De fysische wereld vormt er slechts een projectie van. Ook is de Stoïcijnse God niet gelijk aan de God van Aristoteles, die de uiteindelijke oorzaak is van alles wat is, datgene waar alles naartoe streeft, de zogenaamde ‘onbewogen beweger’.

Voor de Stoïcijnen is ook het slechte en het bedrog deel van de Godheid: alles valt ermee samen. De Stoïcijnse God staat daarbij niet naast het universum als een soort richtingaanwijzer. De God van de Stoïcijnen is niets meer en niets minder dan het hele universum. Iedereen en alles wat er is maakt volgens de Stoa deel uit van één samenhangend Goddelijk wezen. We noemen dit pantheïsme.

De wereld luistert naar natuurwetten, en de natuurwetten zijn volgens de Stoïcijnen fundamenteel redelijk. God is dus niet alleen alomvattend, het is ook een redelijk wezen. Om dit te benadrukken wordt deze God dan ook wel aangeduid met de term ‘Logos’. De drie termen ‘Natuur’, ‘Logos’ en ‘God’ worden door de Stoïcijnen door elkaar gebruikt, om verschillende aspecten van hetzelfde aan te duiden. Als een Stoïcijn het heeft over fysica, dan ligt het woord Natuur voor de hand. Heeft hij het over de logica, dan is het logisch om het woord Logos te gebruiken. Gaat het over ethiek, dan is het woord God gepast. Zeno deelde de filosofie dan ook in deze drie gebieden in: fysica, logica en ethiek, en zijn volgelingen namen die indeling over. Maar voor de beantwoording van de vragen binnen die drie disciplines verwijzen ze dus naar steeds hetzelfde uitgangspunt: God, de Logos en de Natuur zijn voor de Stoïcijn hetzelfde.

Zeno als asceet
Zeno was een asceet. Net als de Cynici leefde hij sober. Maar hij verschilde met de Cynici door zijn serieuze en minder provocatieve, meer conformistische karakter. Hij hield er niet van de aandacht te trekken, en ook hield hij er niet van zich te omgeven met veel mensen. Hij lijkt in veel opzichten op een Epicurist. Maar op theoretische gronden verschilt hij daar sterk mee. Het verwerpen van het geloof in toeval is fundamenteel voor het Stoïcijnse deterministische geloof. Deze verwerping staat aan de basis van de Stoïcijnse overtuiging van de fundamentele verbondenheid van de mens met de wereld – een verbondenheid die bij Epicurus helemaal niet voorkomt, alleen bij zijn filosofie van de vriendschap zien we hem terug als vreemde eend in de bijt. Over het algemeen onderstreept Epicurus juist het fundamentele toeval en de fundamentele nutteloosheid van alles. Bij Epicurus is iedereen feitelijk een losgeslagen deeltje, vrij van alles.

De Stoïcijnen konden daar zoals we zagen niet radicaler van afwijken dan dat ze deden. Voor hen bestaat er geen toeval, integendeel, alles hangt met elkaar samen via strikt determinisme. Alles wat gebeurt, heeft invloed op ons leven, en ons leven heeft invloed op alles wat gebeurt. Haal één radar uit het systeem weg, en het systeem is niet meer hetzelfde. Wij als mensen zijn zo onlosmakelijk verbonden met de hele Kosmos. Een Kosmos die bovendien naar redelijke wetten luistert. Het is volgens Zeno dan ook allerminst toevallig dat wij mensen begiftigd zijn met de capaciteit die logische rede te begrijpen. We zijn er immers deel van. Zodoende hebben wij mensen het vermogen om de natuurwetten te doorgronden en ons daarnaar te richten. De menselijke logica is volgens de Stoïcijnen dan ook een natuurgegeven. Daarmee leren wij de oorzaak-gevolg-ordening van de wereld begrijpen.

Er is ook een moreel verschil tussen Epicurus en de Stoa. Epicurus stelde het genot als uiteindelijke maatstaf. Maar Epicurus laat zich hier volgens de Stoïcijnen afleiden van de werkelijke zin van ons bestaan. Het is niet zo dat Stoïcijnen zich afwendden van alle genot, wat soms gedacht wordt, maar door zich te richten op genot, laat men zich volgens hen maar afleiden van waar het werkelijk om gaat. Genot is maar tijdelijk. Werkelijk geluk valt volgens de Stoa alleen maar te bereiken als we ons richten op de wetten van de Natuur. Een wijze vecht volgens de Stoïcijnen niet tegen de gebeurtenissen. Hij beseft dat iedere gebeurtenis plaatsvindt omdat het moet gebeuren, volgens de wet van de Natuur. En hij beseft dat het aanvaarden van de Natuur zoals zij is, de enige manier is om gelukkig te worden. Dit is de kern van de stoïcijnse filosofie.

Zeno’s leerling Cleanthes zette de school, die ‘de Stoa’ genoemd werd, voort. Hij voegde er niet veel nieuwe dingen aan toe. Zijn leerling Chrysippos echter schreef meer dan honderd boeken, en is uiteindelijk de geschiedenis ingegaan als degene die het Stoïcisme verder vorm gaf. Hij is daarmee samen met Zeno de belangrijkste filosoof van de vroege Stoa. Hoe gaven zijn volgelingen die Stoïcijnse filosofie praktisch handen en voeten?

Negatieve emoties in de beklaagdenbank
De Stoïcijnen wordt soms emotieloosheid verweten, maar er is geen Stoïcijn die dingen als blijdschap en zelfs genot fundamenteel zou veroordelen. De strijd van de Stoïcijnen betreft vooral die tegen de negatieve emoties. Maar wat is een negatieve emotie? Volgens Chrysippos berusten negatieve emoties op fouten in onze redeneringen. Iemand ziet dat iets gebeurt, en is daar niet tevreden mee. Hij zegt dus eigenlijk dat het anders had moeten zijn. Volgens de Stoïcijnen kunnen wij die negatieve emoties tegengaan door na te gaan hoe de dingen ontstaan zijn. Dan zien we dat dat wat gebeurt een noodzakelijk iets is. En over een noodzakelijk iets kan men volgens Chrysippos onmogelijk boos of kwaad zijn. Als wij kortom kennis hebben van wat staat te gebeuren, zijn we onze negatieve emoties de baas.

Dit klinkt allemaal nogal abstract, daarom een voorbeeld. Stel dat ik zit te wachten op een vriendin met wie ik om acht uur heb afgesproken. Het is half negen en dan word ik Nederlander zijnde natuurlijk al ongeduldig. Om negen uur ben ik narrig, en om half tien ben ik zelfs kwaad. Om tien uur gaat mijn telefoon met haar nummer en zwaar geïrriteerd neem ik op… waarna mij wordt meegedeeld dat mijn vriendin op weg naar mij is omgekomen in een auto-ongeluk. Welke emoties mij dan ook bespelen, mijn kwaadheid – een negatieve emotie – is in één klap verdwenen. Het enige wat ik dus nodig had om mijn kwaadheid weg te krijgen was kennelijk meer informatie. En zo geldt dat voor iedere negatieve emotie.

De wijze of de dwaas er is geen middenweg
De vroege Stoïcijnen waren zeer streng in de leer. Zij stelden dat er eigenlijk maar twee soorten mensen zijn: de wijze en de dwaas. Dit is een zwart-wit onderscheid: er is geen verschil tussen een beetje dwalen en volkomen dwaas zijn. Iedereen die dwaalt is even slecht af. Chrysippos verduidelijkte dit met de volgende metafoor: als een mens tien centimeter onder water ligt of tien meter, dat maakt niets uit – verzuipen doet hij in beide gevallen toch.

Terug naar mijn voorbeeld: de kritische lezer heeft natuurlijk opgemerkt dat ik misschien wel van mij woede, maar nog niet van al mijn negatieve emoties af ben. Integendeel. Ik heb extra kennis gekregen en daardoor is mijn kwaadheid weliswaar verdwenen, maar nu heb ik verdriet. Maar dit verdriet is er echter omdat ik niet accepteer dat het overlijden van mijn vriendin kennelijk een noodzakelijk gebeuren was. Ik zie het als een rampzalige toevalligheid en daarom ben ik nog steeds ongelukkig. Ik zal pas ‘genezen’ als ik alles accepteer zoals het is, het hele wereldgebeuren, en niet slechts een deel ervan. Dit klinkt natuurlijk als een machtige strijd, en geen van de vroege Stoïcijnen heeft dan ook van zichzelf aangegeven dat hij de staat van de absolute wijsheid en daarmee het geluk bereikt had. Maar toch was dit voor de Stoïcijnen geen reden om bij de pakken neer te zitten. Als negatieve emoties berusten op een gebrek aan kennis, stelden zij, dan is de beste strategie om gelukkig te worden: het vergaren van kennis.

En over het vergaren van kennis waren de Stoïcijnen gelukkig voor hen een stuk optimistischer. Volgens de Stoïcijnen is de wereld zoals we zagen fundamenteel logisch. Omdat de mens een deel van de wereld is, zo redeneerden de Stoïcijnen, moet ook de mens fundamenteel doordrongen zijn met dezelfde rede. Dit gelukkige verschijnsel betekent dat hij met behulp van zijn rede dan ook in staat is fundamentele kennis van de wereld te verkrijgen. De vroege Stoïcijnen richtten zich daarom op de wetenschap, en op de logica. Maar in het soort logica dat zij toepasten verschilden zij fundamenteel van insteek met eerdere filosofische scholen die zich daarmee bezig hielden.

Naar een nieuwe logica
Eerder waren de Platoonse Academie en vooral het Lyceum van Aristoteles dé autoriteiten op het gebied van wetenschapsfilosofie en logica. Wat die beide scholen bindt, is dat zij geïnspireerd door hun voorganger Parmenides naar de essentie der dingen zochten, naar een onveranderlijke waarheid achter de veranderlijke verschijnselen. Plato deed dat door te vertrouwen op de ratio. Aristoteles vertrouwde meer op de waarneming. Daarin zit tussen die twee filosofen trouwens het grote verschil. Maar beide waren zij typische dualisten: er staat volgens hen een onveranderlijke geestelijke wereld achter de wereld van de materiële verschijnselen. En die onveranderlijke wereld van essenties proberen zij met hun filosofie te ontmaskeren.

Het klassieke en overbekende voorbeeld van de Aristotelische logica is: ‘Als Socrates een mens is, dan weten we dat hij sterfelijk is, want mensen zijn sterfelijk’. Met dit voorbeeld zien we perfect hoe Aristoteles probeert door middel van logica de essentie van zaken te begrijpen. Deze logica is gericht op classificeren: ze richt zich op de relatie tussen het algemene (de mens) en het bijzondere (Socrates). Daarmee beschrijft zij het wezen der dingen, de essentie van de verschijnselen. De Stoïcijnen hadden echter hele andere uitgangspunten. Zij waren niet zozeer geïnspireerd door Parmenides, maar door diens tijdgenoot Heraclitus. En volgens Heraclitus is het kenmerk van de verschijnselen juist dat ze veranderlijk zijn. De Stoïcijnen richtten zich daarom niet op het Zijn, maar op het Worden. Zij zochten niet naar de onveranderlijke kenmerken van de dingen, maar naar de logica achter de samenhang van gebeurtenissen. En daarom ontwikkelden de Stoïcijnen een eigen vorm van logica: de propositielogica.

De propositielogica vertaalt oorzaak-gevolg relaties naar als-dan relaties tussen simpele uitspraken: Als dit wel of niet gebeurt, dan gebeurt dat wel… of juist niet. Alles valt volgens de Stoïcijnen terug te voeren op als-dan relaties. Door de keten van oorzakelijke reacties in kaart te brengen probeert de propositielogica van de Stoïcijnen de natuurlijke gang van zaken te begrijpen. Want begrip van de samenhang der dingen leidt volgens de vroege Stoïcijnen vanzelf tot acceptatie van het zijnde. Wie alles weet, kan vrede vinden met het bestaan.

Het Stoïcisme ontdekt de psychologie
Misschien dat een aantal lezers zal vinden dat de vroege Stoïcijnen met hun 1-2-3’tje van negatieve emoties naar kennis een belangrijke stap in het emotionele proces overslaan. Ze zullen vinden dat het één ding is om alles te kennen, maar dat dit nog niet hetzelfde is als alles zomaar accepteren. Kennen en accepteren zijn voor veel van ons twee totaal verschillende dingen. Terug naar ons eerdere voorbeeld: ook al kon ik de dood van mijn vriendin al jaren voorspellen en is het voor mij een volkomen logisch gevolg van eerdere gebeurtenissen dat zij sterft, dan nog kan ik er toch wel verdrietig om zijn? Dit is een onderscheid dat in de vroege Stoa nog geen rol speelt. De Stoa valt uiteen in de vroege Stoa, die wij zojuist bekeken, de midden-Stoa en de late Stoa. Voor de vroege Stoïcijnen vallen kennis en acceptatie daadwerkelijk samen. Daarbij maakten zij zich sterk voor de veronderstelling dat de menselijke kennis onfeilbaar is.

Maar ook de sprong van de logische wereld naar een brein dat die fundamentele logica ook snapt is natuurlijk wat al te snel gemaakt. Soms bleek de Stoïcijnse filosofie met zijn weinig kritische blik tegenover het menselijk denken dan ook vatbaar voor zeker door onze ogen dubieuze methoden van kennisvergaring, zoals waarzeggerij. In de midden-Stoa waren er echter denkers als Posidonius, die beïnvloed door met name Plato rekening hielden met het mogelijk falen van het brein, en daarmee aandacht gaven aan psychologische aspecten. De midden-Stoa kenmerkt zich doordat de Stoïcijnse denkers de Stoïcijnse denkbeelden vermengden met uitgangspunten uit andere filosofieën, zoals bijvoorbeeld dus het Platonisme. Dit waren Griekse denkers die in Rome leefden, en de Stoa feitelijk geschikt maakten voor het Romeinse denken.

Uit de midden-Stoa ontwikkelt zich vervolgens de filosofie van de late Stoa, die haar bloei had in de eerste periode van het Romeinse keizerrijk. Dit waren Romeinse denkers die helemaal niet zoveel hadden met het starre kennisdenken van de vroege Stoïcijnen. Zij richtten zich juist op dat moeizame proces van de acceptatie. Waar hun voorgangers als Chrysippos en ook Posidonius zich vooral richtten op de wetenschap en de logica, richtten zij zich op de emoties zelf. De Stoa wordt daarbij een soort meditatieve oefening in het leren-accepteren van de dingen zoals ze zijn.

God speelt niet met dobbelstenen
Vroege Stoa of late Stoa, het gaat er in de Stoïcijnse filosofie uiteindelijk om vrede te vinden met een volkomen deterministisch wereldbeeld. Die deterministische wereld is voor een Stoïcijn een gegeven. We kunnen echter bedenken dat de meeste andere filosofen die we in deze serie zagen hier met hun relativisme hun vraagtekens bij zetten, en dat deden ze dan ook. De Epicuristen, tijdgenoten van de Stoïcijnen, verschilde op dit punt zoals we zagen fundamenteel van de Stoïcijnen, omdat hij nu juist uitgaat van het fundamentele toeval.

Het is een interessante vraag om nog eens bij stil te staan: Is de wereld een gesloten geheel van samenhangende gebeurtenissen die simpelweg moeten gebeuren, of is er, hoeveel samenhang we ook kunnen ontdekken, ondertussen nog altijd sprake van meerdere mogelijkheden, van toeval? Deze tegenstelling komt in de moderne tijd terug in de discussie tussen de natuurkundigen Einstein en Bohr. Zoals veel natuurkundigen was Einstein op zoek naar de fundamentele wereldwetten. Zijn relativiteitstheorie, hoe moeilijk ook, is een deterministische theorie. Einstein zocht naar een fundamentele code achter de verschijnselen. Maar tijdens Einstein zijn leven had ook de kwantummechanica zijn opkomst. Deze wetenschap gaat juist uit van de onvoorspelbaarheid van materie, en stelt wetten op die uitgaan van kansberekening.

De natuurkundige Niels Bohr, een belangrijke denker van de kwantummechanica, stelde daarbij dat deze onvoorspelbaarheid niet zozeer een kenmerk was van zijn manier van natuurkunde bedrijven, maar dat dit toeval een fundamenteel kenmerk van de wereld moest zijn. Dit ging Einstein echter te ver. ‘Ik ben ervan overtuigd dat God niet met dobbelstenen speelt’, was de beroemde beeldspraak die hij hiertegen vaak als verweer gebruikte. Hiermee verwees Einstein niet naar de christelijke of Joodse God (wat soms gedacht wordt), maar naar een wereldwet die hij veronderstelde, zoals die ook voor hem verondersteld werd door de Stoïcijnen. De wereld als een logisch te begrijpen geheel.

Wie heeft gelijk? Uiteindelijk weten we het niet. Het is Einstein aan te prijzen dat hij door de manier waarop hij zijn stelling naar voren bracht gelijk onderstreepte dat zijn overtuiging uiteindelijk een geloof is, en geen kennis. Toeval of determinisme, er is geen bewijs voor. Het determinisme heeft ons veel kennis gebracht, misschien dan wel geen fundamentele kennis, maar dan toch wel veel praktische kennis, en van de verlichting tot in de twintigste eeuw was het mechanisch determinisme dan ook het overheersende wereldbeeld. Maar met de kwantummechanica lijkt de stand weer 1-1.



woensdag 3 februari 2016

AMOR FATI

Eén van de belangrijkste eigenschappen van een mens is zijn wilskracht, zijn discipline, kortom zijn vermogen om beslissingen te nemen. Dat is tenminste wat ons verteld wordt en wat we denken te ervaren. Alles wat je tot nog toe bereikt hebt is tenslotte het resultaat van hard werken en het goed inzetten van je wilskracht. Eigenlijk verwachten we ook dat de wereld ons beloont voor onze inspanningen. Als we maar hard genoeg ons best doen dan krijgen we wat we willen. We krijgen een goede baan, een mooie partner en leuke kinderen. Sterker nog als we maar goed genoeg ons best doen vinden we zelfs dat we er recht op hebben.

Deze hele cultuur van wilskracht, hard werk en ambitie maakt het zo verdomd moeilijk om te accepteren dat de werkelijkheid niet zo in elkaar zit. Sterker nog in onze wereld van ‘jonge’, dynamische en vooral ambitieuze mensen is het ondenkbaar en zelfs een taboe om te verkondigen dat het zo niet werkt. Als je maar hard genoeg je best doet dan gaat alles je toch voor de wind. Het voelt zwak en je voelt jezelf een enorme loser als de dingen niet zo lopen als je wilt.

De stoïcijnse psycholoog Albert Ellis noemde dit ‘musturbation’. De foutieve en schadelijke overtuiging dat de dingen moeten (must) gaan zoals je wilt dat ze gaan. Een overtuiging net zo onproductief als echte masturbatie. Het voelt lekker, maar het brengt niets voort. ‘Musturbation’ weerhoudt je ervan om de dingen te zien zoals ze werkelijk zijn. Het geeft je een fata morgana van de wereld die telkens weer tot nieuwe teleurstellingen aanleiding geeft. Het ergste is dat je niet met de werkelijkheid aan de slag gaat zoals die echt is. Of die nu leuk is of juist heel vervelend.

Er gebeuren nu eenmaal vervelende dingen, het is niet altijd zonnig, mensen zijn nu eenmaal grof en soms zelfs kwaadaardig. Kortom: ‘shit happens’. Het is zinloos om je hier tegen te verzetten. Dat kost alleen maar energie en levert een hoop ergernis en verdriet op, zonder dat er ook maar iets in de wereld door verandert. De enige remedie hiertegen is acceptatie of te wel ‘Amor fati’. De Yoda van de klassieke wereld Epictetus zei het als volgt: ‘probeer niet alles volgens je wil te laten gebeuren, maar laat het gebeuren zoals het komt. Daar vaar je wel bij’. De stoïcijnen noemden dit de kunst van ‘apatheia’, de kunst van berusting. Horatio schreef hierover: ‘feras non culpes quod vitari non potest’, wat niet genezen kan worden, moet doorstaan worden.

Het begint ermee dat je accepteert wat het noodlot op je pad brengt. Je hoeft het niet leuk te vinden, maar je zal het ermee moeten doen. De werkelijkheid is het materiaal waar je mee aan de slag moet of je het nu wilt of niet. De stoïcijnen gebruikten nog een andere metafoor om dit te beschrijven. Je bent als een aan een kar vastgebonden hond. Je wordt meegetrokken waar die kar ook naar toe gaat. Je kunt je verzetten en naar links of naar rechts trekken of je hakken in het zand zetten, maar meegesleurd wordt je uiteindelijk toch. Die hond zou het een stuk prettiger hebben als hij in plaats van zich te verzetten met de kar mee zou gaan lopen. Misschien komen er onderweg nog wel wat interessante dingen langs.


Je hebt dus twee mogelijkheden: of je verzet je vanuit de stompzinnige illusie dat je de wereld kunt controleren, of je laat je mee voeren, geniet van het uitzicht en pikt onderweg zo hier en daar nog iets leuks mee. Want de volgende stap is dat je niet alleen maar accepteert wat de wereld je brengt, maar dat je zelfs leert te genieten van wat er gebeurt. Hoe moeilijk dat soms ook kan zijn. Dat is de echte stoïcijnse Amor fati.