donderdag 28 juni 2018

Eudaimonia: stoïcijns geluk


In uw studies in de stoïcijnse filosofie bent u vast het woord ‘eudaimonia’ wel eens tegengekomen. Deze Griekse term wordt meestal vertaald met ons woord geluk. Toch is dat niet helemaal de goede vertaling. Er zit meer in ‘eudaimonia’ dan alleen geluk. Het woord bestaat uit twee delen: ‘eu’ wat ‘goed’ of eerder nog ‘aangenaam’ betekent, en een variant op ‘daimon’. ‘Daimon’ betekent ‘demon’, ‘geest’, of ook wel ‘deugniet’. Samen verschuift de betekenis dan naar ‘geluk hebben’, ‘welzijn’, ‘bloeien’. Kortom naar een leven waar uitgehaald wordt wat er in zit.

Op het eerste gezicht lijkt er niet zo’n groot verschil tussen de oorspronkelijke Griekse betekenis en ons ‘geluk’ te bestaan. Toch werd er in de Oudheid fel gediscuteerd over allerlei nuance verschillen in de betekenis van ‘eudaimonia’. Is het een kunde die je kunt aanleren? Is het een gemoedstoestand? Een manier van leven? Of is het puur hedonistisch genoegen?

Socrates dacht dat geluk te leren was. Het had iets met kennis en het juist inzicht te maken. In de ‘Apologia’ zei hij het zo:

Schaam je je niet dat je al je tijd en energie steekt in het verkrijgen van rijkdom, macht en eer, terwijl je niets doet om wijsheid en waarheid te vergaren?

Socrates ziet het hoogste menselijk geluk dus in het zoeken naar kennis en wijsheid. Plato, zijn belangrijkste leerling, zocht ‘eudaimonia’ in een soort zweverig en metafysisch idee van het ‘goede’. Iemand die kennis wist te verkrijgen van ‘het goede’ zou in een staat van zielsharmonie en ultieme wijsheid terecht komen. Een generatie verder had Aristoteles, die weer een leerling van Plato was, eigen gedachten over ‘eudaimonia’. Hij was al ruim twintig jaar lang Plato’s leerling en ondersteunende leerkracht in de Academie, voordat hij genoeg kreeg van het occulte karakter van Plato’s ‘eudaimonia’. Ook hij dacht dat geluk niet te vinden was in zinnelijke genoegens, rijkdom of eer. Volgens Aristoteles lag het menselijk geluk in het vervullen van onze diepste innerlijke functie. De unieke menselijke functie lag volgens hem in ons vermogen tot logisch nadenken. De persoon die die functie het best vervult is volgens hem het gelukkigst. Het gelukkigst en verhevenste wat een mens maar kan ondernemen was het zijn van filosoof.

Aristoteles was de leraar van de veldheer Alexander de Grote. Alexander wist in zijn korte leven een immens rijk bij elkaar te veroveren. Het huidige Afghanistan en Pakistan maakten opeens deel uit van de Griekse wereld. Op zijn veldtochten nam hij niet alleen soldaten, maar ook filosofen mee. De Griekse filosofie kwam daardoor in aanraking met allerlei bijzondere Oosterse religies en filosofieën. Er ontstond een interessante kruisbestuiving van ideeën waaruit een heel scala aan nieuwe filosofiescholen ontsproot. De zogenoemde Hellenistische scholen als het epicurisme, het scepticisme, het cynisme en natuurlijk ook ons stoïcisme.

De stoïcijnen kwamen met een heel eigen filosofie over het begrip ‘eudaimonia’. Zij betrokken menselijke emoties bij het begrip ‘eudaimonia’ en kwamen met de term ‘apatheia’ op de proppen. U zult er wel tureluurs van worden.’ Weer zo’n rare Griekse term. Het lijkt een beetje op ons woord ‘apathie’, maar dat zal er natuurlijk wel niet mee bedoeld worden. Dat zou te makkelijk zijn’. Ik vrees dat u gelijk hebt ‘apatheia’ heeft niet zo veel met ons woord ‘apathie’ te maken, het betekent ‘onverstoorbaarheid’, ‘gemoedsrust’ en vooral ‘sereniteit’. ‘Eudaimonia’ is niet te bereiken met het zoeken naar kennis van Socrates, niet met de zielenharmonie van Plato en ook niet met het perfectioneren van logisch denken van Aristoteles, maar door het elimineren van negatieve gevoelens als angst en zorgen.

Om gelukkig te worden wilden de stoïcijnen dat hun leerlingen hun leven zouden versimpelen. Zeno zou het tijdens één van zijn lessen op het marktplein in Athene zo gezegd kunnen hebben:
“Jullie hebben maar weinig dingen echt nodig, en alles wat je wel nodig hebt is makkelijk te verkrijgen. Maak je leven niet onnodig moeilijk en ingewikkeld met triviale doelen als rijkdom en roem. Dat soort dingen zijn de vijand van ‘apatheia’. Roem bestaat uit de opvattingen van anderen en maakt het noodzakelijk dat je je leven leidt zoals anderen dat willen. Om roem te bereiken en vast te houden moet je waarderen wat anderen waarderen en mijden wat andere mijden. Je moet je vrijheid en rust opgeven om anderen te behagen. Met rijkdom gaat het niet anders. Het is een verraderlijke valkuil. Hoe meer je weet te vergaren, hoe meer je er van wilt hebben. En hoe ellendiger je je voelt als je er niet in slaagt je verlangen te bevredigen. Je voelt je jaloers en ellendig als het je niet lukt om rijkdom te vergaren, en als het je wel lukt ben je bezorgd dat het je weer ontnomen wordt. Nee leerlingen, als jullie ‘eudaimonia’ zoeken moet je je tijd niet verspillen aan geworstel om dingen te verkrijgen die je helemaal niet nodig hebt.’

‘Apatheia’, het je bevrijden van negatieve gevoelens, wordt zo voor de stoïcijnen een onmisbaar ingrediënt voor ‘eudaimonia’. Als het daarbij zou blijven, zou er geen verschil bestaan tussen de stoïcijnen en een andere Hellenistische school: de epicuristen. Volgens Epicurus kon je het hoogste goed bereiken door je te bevrijden van vervelende gevoelens. Een eenvoudig leven in het verborgene, met zo weinig mogelijk grote emoties was alles wat je nodig zou hebben om gelukkig te zijn.

Dat was voor de stoïcijnen niet genoeg. Ze kenden nog een ander essentieel ingrediënt voor ‘eudaimonia’: ‘areté’. Hier zadel ik u opnieuw op met zo’n lastig te vertalen Griekse term. ‘Areté’ wordt vaak met ‘deugd’ vertaald, maar ook dat dekt weer niet helemaal de Griekse lading. Het gaat niet zo zeer om ‘deugd’ in de zin van ‘deugdzaam’ en ‘braaf’. De betekenis ligt dichter bij ons ‘deugdelijk’, geschikt voor waar het voor bedoeld is. Met een deugdelijke hamer kun je goed spijkers in een plank slaan en een deugdelijk persoon is iemand die uit zijn leven weet te halen wat er voor hem in zit. Gelukkig was iemand die zijn talenten kent en die ook echt in de praktijk brengt. ‘Eudaimonia’ was voor de stoïcijnen dus niet zomaar een prettig gevoel, maar een levensdoel. Een levensdoel dat je uit je luie stoel jaagt en dat van je verlangt dat je in actie komt, risico’s neemt. Zelfs dat je je blootstelt aan situaties die je ‘apatheia’ bedreigen. Maar een stoïcijn gaat dat soort situaties juist niet uit de weg, maar moet leren om ook dan zijn sereniteit te bewaren.

De stoïcijnse ‘eudaimonia’ is dan ook vooral een geesteshouding waarbij u leert om ook met onzekerheden en pijn om te gaan. Het is een vorm van alomvattend geluk dat onafhankelijk is van gunstige of ongunstige toevalligheden. Voor een ‘eudaimonisch’ leven moet u leren omgaan met zowel succes als teleurstelling, met genot en pijn, vreugde en verdriet. Het is een levenshouding waarbij u alles wat u maar kan overkomen leert accepteren. Het is de enige vorm van geluk die echt bestendig is en onder alle omstandigheden blijft bestaan. Op de momenten dat u een ‘eudaimonisch’ geluksgevoel ervaart komt u terecht in wat vroeger in ‘new age’ termen weleens de ‘flow’ werd genoemd. Het is een soort overgave aan het leven waarin de tijd lijkt stil te staan en u volledig geconcentreerd bent. Het leidt tot een blijvend gevoel van sereniteit, evenwicht en tevredenheid. ‘Eudaimonia’ impliceert naast een gevoel van sereniteit ook een geslaagd en vervuld leven. Een leven waarin u zich bezighoudt met de dingen die er voor u echt toe doen. Voor het stoïcijnse geluk is dan ook heel wat meer nodig dan het je alleen maar prettig voelen.


vrijdag 1 juni 2018

WIE NIET WIL STERVEN WIL OOK NIET LEVEN


De meeste mensen hebben grote moeite met hun eigen sterfelijkheid. Ze praten en denken niet graag over de dood. Het wordt ver weggestopt en zoveel mogelijk genegeerd. Sterven, maar ook levensbedreigende ziektes zijn eng. Het is zelfs vaak een taboe onderwerp waarom je het niet hebt. Stoïcijnen zijn juist veel met de dood bezig. Dat betekent niet dat ze zich er zorgen over maken. Ze hebben een misschien wel wat vreemde en afwijkende, maar toch vooral heel gezonde visie over het onvermijdelijke einde van ieder levend wezen. Wat de meeste mensen het ergste vinden dat je kan overkomen was voor Epictetus iets luchtigs. Hij nam de dood niet al te zwaar op:

“Eens moet ik sterven: moet het nu direct al? Dan sterf ik nu meteen. Moet het straks pas? Dan eet ik nog even een hapje. Het is nu immers etenstijd. Ik sterf dan wel na het eten.” (Epictetus, Colleges, boek I hoofdstuk 1).

Waarom neemt Epictetus de dood zo luchthartig op? Zo leuk is het toch niet om te moeten sterven? De stoïcijnen hadden zo hun redenen om zich niet al te druk te maken over hun sterfelijkheid:

·        In de eerste plaats is de dood iets natuurlijks. Voor de stoïcijnen is sterven de normaalste zaak van de wereld. Het is nu eenmaal de natuurlijke biologische gang van zaken. We zijn een sterfelijke diersoort. Als we een bacterie of een virus waren geweest hadden we vermoedelijk het eeuwige leven gehad, maar in dat geval waren we ons niet bewust geweest van onszelf en onze omgeving. Gelukkig zijn we geen virus, maar een bewust en rationeel wezen. Doodsangst komt voort uit onwetendheid, als we echt doordrongen zouden zijn van de menselijke conditie zou die angst van zelf verdwijnen. Een mens die eeuwig wil blijven leven heeft niet begrepen wat het betekent om een mens te zijn. Wie niet oud wil worden en wil sterven snapt niet dat een mensenleven een bepaalt patroon volgt, waar de dood een onlosmakelijk onderdeel van vormt. Wie niet wil sterven wil ook niet echt leven.

·        In de tweede plaats is het niet de dood zelf waar we zo bang voor zijn. Dat het vooruitzicht van onze eigen dood ons zo ontzettend angstig maakt komt vooral doordat we over ons eigen einde kunnen nadenken. We zijn misschien wel de enige soort op Aarde die zich bewust is van zijn eigen sterfelijkheid. Dit bewustzijn verandert natuurlijk niets aan die sterfelijkheid, maar maakt de dood wel een stuk akeliger. Het akelige aan onze doodsangst is niet de dood zelf, maar onze houding tegenover de dood. Het zijn dus uw eigen gedachten en gevoelens die de dood zo erg maken. Hier komt weer de stoïcijnse tweedeling over dingen waar we geen en dingen waar we wel invloed op hebben om de hoek kijken. Op uw sterfelijkheid heeft u geen invloed, maar op de manier waarop u er mee omgaat wel. Dat is het stoïcijnse handvat waaraan u de dood moet aanpakken.

Het zogenaamde afschuwelijke kwaad van de dood kan ons niet raken. Zolang wij bestaan is de dood er niet en zodra de dood komt, zijn wij er niet. Doodsangst wordt niet veroorzaakt door de dood zelf, maar door onze mening dat het om iets verschrikkelijks gaat. Iets wat hoe dan ook vermeden moet worden. Het gaat om een natuurlijke angst gericht op het zo goed mogelijk beschermen en in stand houden van uw lichaam. Het is heel rationeel en dus stoïcijns om dat te willen doen, maar het is niet rationeel om te verwachten dat u het eeuwige leven hebt en daar dan ook nog eens die niet aflatende angstgevoelens bij te hebben. Pas op het moment dat u zich er van doordrongen hebt dat de dood niets vreeswekkends heeft kunt u echt volledig vrij leven. De aanvaarding van uw eigen sterfelijkheid opent voor u de weg om echt met leven te beginnen. Zonder doodsangst kan niemand u echt bedreigen. U kunt dan vrijelijk uw eigen keuzes maken, zonder nog voor iets of iemand bang te hoeven zijn.

Maar, zult u misschien wel tegenwerpen, het is niet zozeer de dood zelf waar ik bang voor ben. Het is de pijn en het stervensproces waar ik bang voor ben. Ik kan ziek worden en er kan me een lange lijdensweg te wachten staan. Een leerling van Epictetus kwam met dezelfde bezwaren:

“Maar wat als ik ernstig ziek word? Dan zul je die ziekte goed verdragen. Maar wie zal er dan voor me zorgen? Je vrienden of anders de natuur zelf. Dan lig ik misschien wel ergens op de grond te creperen. Maar wel als een virtuoos mens. Ik heb niet eens een goed huis. Dan ben je ziek in een lekkend krot.” (Epictetus, Colleges boek 3, hoofdstuk 26)

Epictetus laat het daar niet bij. Hij gaat zelfs nog een stap verder:

“Waarom heb je het toch steeds zo omzichtig over ‘heen gaan’ en ‘overlijden’. Man, maak er niet zo’n drama van en noem de dingen bij hun naam. De dood is het moment waarop je lichaam verrot en in stukken uit elkaar valt. Wat is daar eng aan? Vergaat de wereld? Wat voor bijzonders gebeurt er? Niets dat in strijd is met de natuur.” (Epictetus, Colleges boek 4, hoofdstuk 7).

Behoorlijk hardvochtig niet waar? Toch past een dergelijke strenge reactie perfect binnen de stoïcijnse filosofie. Ziektes en dood horen nu eenmaal bij het leven. Je kunt niet verzekerd zijn van liefhebbende vrienden om je te verzorgen, van een comfortabel huis en een zacht bed op het moment dat je ziek wordt en je leven zijn einde bereikt. Dat zijn allemaal dingen die verkieselijk zijn, maar waar je geen zekerheid over kunt hebben. Het enige waar u zeker van kan zijn is de manier waarop u reageert. Dat is het enige waar u volkomen zeker en vrij in bent. Dat is dan ook waar u zich op moet richten. Oefen uw wilskracht, uw oordeelsvermogen en uw daadkracht en leidt een virtuoos leven.