zaterdag 7 januari 2023

15.1a Alle stoïcijnen zijn gek

HOOFDSTUK 15
STOÏCIJNSE SUPERHELDEN EN DEMONEN

U zult zich zo langzamerhand wel zijn gaan afvragen waar al die ingewikkelde theorie en lastige oefeningen op gericht zijn. Moeten al die technieken me tot een wijze maken? Vormen die moeilijke gedragsregeltjes de weg naar wijsheid. 'Ik heb geprobeerd om "onder voorbehoud" te handelen. Ik begrijp dat alles buiten mijn eigen wil "niet in mijn macht ligt", maar als ik problemen tegenkom, of wanneer mijn projecten misgaan, raak ik nog steeds van slag en als ik denk dat dat iemands schuld is, word ik nog steeds kwaad op hem. Ik begrijp waarom de stoïcijnen de conventionele dingen onbelangrijk noemen, maar ik besteed nog steeds al mijn tijd aan het nastreven ervan, net zoals ik dat altijd heb gedaan. Ik beschouw ze nog steeds niet minder waardevol, niet minder goed, dan voordat ik met deze cursus begon. Waar is de gemoedsrust, het geluk en de rust die de filosofie belooft? Het ideaal van de stoïcijnse wijze wordt zelfs door de stoïcijnen zelf als onhaalbaar beschouwd. Waarom zou ik dan proberen om wijs en virtuoos te worden? Als ik probeer om mijn karakter te perfectioneren, als ik ernaar streef om deugdzaam te leven, zoals de stoïcijnen dat van me vragen, wat heb ik daar dan zelf aan?' Ook één van Epictetus’ leerlingen begon na een paar maanden scholing een beetje wanhopig te worden en stelde hem de volgende vraag:

Leerling: ‘Waarom zou ik proberen virtuoos te leven? Wat win ik ermee door dat te doen?
Epictetus: Wat heb je er aan om te leren hoe je je naam moet schrijven?
Leerling: Dat ik goed kan spellen.
Epictetus: Denk je dat dat alles is? Als je de schrijfkunst beheerst kun je zelf dingen opschrijven. Als je een virtuoos mens bent dan doe je wat edel en rechtvaardig is. (Epictetus, Colleges 3.24.51)

Ook Seneca werd met dezelfde vraag geconfronteerd. Toen hem werd gevraagd waarom je er naar zou moeten streven een virtuoos en wijs mens te worden, antwoordde hij:

“Wat zal ik krijgen, vraagt u, 'als ik iets virtuoos doe?' De winst van het gedaan te hebben. Dat is je beloning, er wordt je niets anders beloofd. Beschouw het als een extraatje, als er toevallig een ander voordeel op je weg komt. De vergoeding voor virtuoos handelen ligt in de daden zelf”. (Seneca, Over Gunsten 4.1.3)

De vroege stoïcijnen waren zeer streng in hun waardering van de menselijke conditie. Zij stelden dat er eigenlijk maar twee soorten mensen bestaan: de wijzen en de dwazen. Dit is een absoluut zwart-wit onderscheid: er is geen verschil tussen een beetje de weg kwijt zijn en volkomen idioot zijn. Iedereen die dwaalt is even slecht af. Ze maakten het zelfs nog bonter, in hun ogen waren zelfs Socrates en Zeno geen wijzen. De stoïcijnen zeggen dat een echte wijze net zo zeldzaam is als een Ethiopische Phoenix, en zelfs in de oudheid waren er maar weinig mensen die geloofden dat zo’n bijzondere vuurvogel ook echt bestond. In hun ogen is iedereen, zij zelf niet in het minst, volkomen krankjorum. Alsof dat nog niet erg genoeg is vinden ze ook nog eens dat alleen een wijze echt gelukkig kan zijn. Betekent dat dat iedereen in wezen doodongelukkig is? Betekent het dat ik, hoe ik ook mijn best doe, eigenlijk gewoon geestesziek ben?

Omdat zelfs de stoïcijnen zelf dachten dat er eigenlijk geen wijze kon bestaan betekent dat dat in hun ogen iedereen een totaal gestoorde dwaas is. Dus ook van zichzelf meenden de stoïcijnen dat ze totaal geschift waren. Zelfs een vergevorderd filosoof die zijn kennis in de praktijk weet te brengen is in hun ogen in wezen nog steeds niet meer dan een bazelende beginneling. De stoïcijnen zeggen dat het geen verschil maakt of je nu verdrinkt op de bodem van een twintig meter diep meer of in een plasje water van maar een paar centimeter diep, verdrinken doe je net zo goed. Ook als je vlak onder de oppervlakte zit.Geen optimistisch beeld. Een wereld vol bazelende idioten. Toch is er hoop. Doordat ieder mens van nature het vermogen tot redelijk nadenken bezit kan hij vorderingen maken op zijn weg naar wijsheid. Iedereen ongeacht opleiding, afkomst of geslacht bezit de potentie tot zelfverbetering. Of ze van hun potentieel gebruik maken en hoe ze daar gebruik van maken bepaalt de mate waarin ze gevorderd zijn op hun tocht naar wijsheid. Het maakt dus toch verschil dat je je bewust bent van je eigen dwaasheid en probeert daar iets aan te doen. Een paar centimeter onder het wateroppervlak verdrink je nog steeds, maar je kunt je zo nu en dan wel even naar boven worstelen om een teug lucht te happen en je bent al aardig op weg om helemaal boven water te komen.

De stoïcijnse weg naar wijsheid moet uiteindelijk tot een totale transformatie leiden. Dat bijna niemand het ideaalbeeld van de wijze zal weten te verwezenlijken betekent gelukkig niet dat verbetering en vooruitgang onmogelijk zijn. Ook Seneca is zich ervan bewust dat de taak om jezelf te transformeren in een wijze een lange termijn project is. Een doel dat niet snel of gemakkelijk wordt bereikt, en dat waarschijnlijk een heel mensenleven zal kosten als het al bereikbaar is. Seneca begint zijn zesde brief aan zijn vriend Lucilius, zo:

“Ik zie in mezelf, Lucilius, niet alleen verbetering, maar zelfs een transformatie, maar ik zou nog niet durven zeggen, of zelfs hopen, dat er niets meer in mij is dat aanpassing behoeft. Natuurlijk zijn er een heleboel dingen die nog moeten worden opgebouwd of bijgesteld, of zelfs helemaal worden geëlimineerd.” (Seneca, Brieven aan Lucilius 6.1)

Ook in de oudheid wanhoopten de stoïcijnse leerlingen soms of al hun inspanningen wel tot resultaat zouden leiden. Het duurde lang, het werk was zwaar en de opbrengst was nog steeds mager. Misschien moeten we in dit vroege stadium van onze praktijk, gewoon vertrouwen hebben in de oude filosofen. Seneca zegt:

“De perfectie van wijsheid is wat het leven gelukkig maakt. Maar zelfs het begin van wijsheid maakt het leven al dragelijk”. (Seneca; Brieven aan Lucilius; 16.1)

De eerste stoïcijnen waren erg streng in de leer en verkondigden dat alleen een perfecte wijze gelukkig kon zijn. Latere stoïcijnen waren wat optimistischer over de menselijke staat dan de grondleggers van de school. Ze waren nog steeds van mening dat wijzen niet echt bestonden en dat het bereiken van de staat van wijsheid ook eigenlijk onmogelijk was. Maar in hun ogen betekende dat niet dat iedereen als even dwaas moest worden aangemerkt. Het was ook mogelijk om als stoïcijn in opleiding (‘prokopton’ in het Grieks) als niet helemaal snugger, maar ook niet helemaal gek en op weg naar een beetje meer wijsheid te worden aangemerkt. Als leerling stoïcijn bent u dus niet meer stapelgek, maar ook nog niet helemaal wijs. En een klein beetje wijsheid kan al een groot verschil maken voor uw gemoedstoestand. U zult merken dat ‘kleine’ dingen u steeds minder snel van slag brengen en dat u steeds meer kan genieten van gewone alledaagse gebeurtenissen.

U zult pas echt ‘genezen’ zijn als u wijs geworden bent en alles kunt accepteren zoals het is. Het hele wereldgebeuren, en niet slechts een deel ervan. Dit klinkt natuurlijk als iets dat bijna onmogelijk is, en geen van de vroege stoïcijnen heeft dan ook van zichzelf gezegd dat hij de staat van de absolute wijsheid en daarmee het geluk bereikt had. Maar toch was dit voor de stoïcijnen geen reden om bij de pakken neer te zitten. Vooruitgang en verbetering is gewoon mogelijk. Als negatieve emoties berusten op een gebrek aan inzicht en kennis dan is, zo stelden zij, de beste strategie om gelukkig te worden: het vergaren van kennis.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten