zaterdag 16 april 2022

NATUURLIJK IS ALTIJD 'GOED'

 Als trouwe lezer van deze blog zult u ondertussen wel vertrouwd zijn met de stoïcijnse stelling dat een leven in harmonie met de natuur ook een in moreel opzicht goed leven is. Maar wat bedoelen die stoïcijnen als ze zeggen dat ‘een leven in harmonie met de natuur’ vanzelf tot een virtuoos leven leidt? Dat lijkt helemaal niet logisch. Als u de natuur onderzoekt komt u dingen tegen als krachten, deeltjes en natuurwetten. Hoe zou de Tweede wet van de thermodynamica u iets over ‘het goede leven’ kunnen vertellen?  De fysische natuur is waardeneutraal. Het zegt iets over hoe de wereld is, niet over hoe het zou moeten zijn. Het lijkt onmogelijk om uit empirische feiten waardeoordelen af te leiden. De meeste moderne filosofen zijn daarom van mening dat je niet kunt beredeneren wat ‘goed’ en ‘slecht’ is. “you can’t get an ought from an is’ zoals Hume het stelde. Het zou onmogelijk zijn om morele conclusies uit feitelijke beweringen af te leiden. Ethische overtuigingen zouden berusten op niet-rationele voorkeuren. Dat lijkt bevestigd te worden doordat van cultuur tot cultuur verschilt wat mensen wel en niet ethisch vinden. Over abortus, vegetarisme, godslastering, homoseksualiteit, seks en wat al niet meer, lijken de verschillende culturen het niet met elkaar eens te zijn. Bovendien verschilt het beeld van goed en kwaad  binnen die culturen zelf ook nog eens van periode tot periode. Het lijkt er dus op dat er een strikt onderscheid gemaakt moet worden tussen ethische uitspraken en empirische beweringen.

Moderne filosofen nemen Hume hierin heel serieus en vragen zich af wat een ethische uitspraak nou eigenlijk is als het los staat van empirische of logische uitspraken. Sommigen komen zelfs tot de conclusie dat de uitspraak ‘x is slecht’ niets anders is dan de stelling ‘x is tegen de regels’, of ‘x staat me niet aan’ of zelfs ‘x, hé bah!’. Dit maakt ethiek simpelweg tot een kwestie van gewoonte of smaak. Biedt de rede ons dan helemaal geen middelen om de overtuiging ‘de Holocaust was slecht’ te onderscheiden van uitspraken als ‘ik vind de Holocaust niet leuk” of ‘mijn cultuur keurt de Holocaust af’? 

In een poging om deze onverteerbare conclusie te ontlopen hangen veel mensen hun ethiek daarom op aan de geboden van een hogere macht. Dat is nu precies het nut van een godsdienst, zeggen die mensen. Toch heeft Plato deze stelling al ver voor het ontstaan van de grote monotheïstische godsdiensten de grond in geboord. In zijn dialoog de ‘Euthyphro’  laat hij Socrates de vraag onderzoeken of iets nu goed is omdat de goden het ons opdragen, of gebieden de goden ons bepaalde dingen omdat die dingen goed zijn? Als het eerste het geval is en de goden geen reden voor hun geboden hebben, waarom zou je ze dan serieus nemen? Als de goden je de opdracht geven om kinderen te offeren is die daad daarmee dan opeens goed geworden? ‘Maar dat zouden ze nooit doen’, zouden ze kunnen tegenwerpen. Als dat zo is waarom dan naar de goden luisteren als je ook rechtstreeks naar de redenen zelf kunt kijken? (In de christelijke, islamitische en joodse heilige boeken beveelt god trouwens met de nodige regelmaat om kinderen te martelen en vermoorden).

De stoïcijnen lijken het fundamentele principe dat uit feiten geen waarden kunnen worden afgeleid te ontkennen. Dit doen ze alleen al met hun stelling dat een leven in harmonie met de natuur gelijkstaat met een goed en virtuoos leven. Stoïcijnen ontkennen Hume’s principe echter niet, ze gaan nog een stap verder en komen met een behoorlijk radicale stelling. In hun ogen is het universum helemaal niet waardeneutraal. Zij zeggen dat het universum goed is zoals het is. Het universum is een geordend doelgericht systeem dat we moeten proberen te begrijpen om een virtuoos leven te leiden.

De stoïcijnen zien het universum als een bewust en in zekere zin doelgericht wezen. Een wezen dat ze zelfs ‘Zeus’ of  ‘god’ noemen. U moet daarbij niet denken aan de traditionele antropomorfe godheid van de reguliere religies. Volgens Cicero zei Chrysippus dat de natuur bewust is en dat de natuur daarom gelijk staat aan ‘god’. Het universum wordt daarmee rationeel, doelgericht en normatief. Hoe de wereld zou moeten zijn wordt dan gedefinieerd door hoe de wereld daadwerkelijk is. Het is aan ons kleine bewuste wezentjes om te onderzoeken hoe het grote bewuste wezen van het universum de dingen geregeld heeft. Als we daar zo goed en kwaad als het gaat achter zijn, is het aan ons om ons te schikken naar de perfecte rationele orde van het universum. Het heeft geen zin om je er tegen te verzetten, de wereld is zoals hij is en zoals het is, is het goed. In feite lijken de stoïcijnen hier te zeggen dat er niet zoiets als moraal bestaat. Als alles goed is zoals het is dan bestaat ‘het kwaad’ dus niet. U zult zich nu wel afvragen wat u daar mee opschiet. In feite lijken de stoïcijnen nog een graadje erger dan de postmoderne cultuurrelativistische filosofen van vandaag de dag. In plaats van te zeggen dat de Holocaust slecht was omdat we nu eenmaal in een cultuur leven die het uitroeien van bevolkingsgroepen niet ok vindt, zeggen de stoïcijnen dat de Holocaust ok was omdat alles wat er is ‘goed’ is. Allesbehalve bevredigend.

De stoïcijnse bewering dat de wereld goed is zoals hij is, lijkt misschien toch niet zo’n heel geweldige basis voor een ethisch systeem. Dat zou tenslotte ook betekenen dat verschrikkingen als de Holocaust ‘goed’ zouden zijn. De eerder beschreven stoïcijnse leer van de ‘oikeiosis’ maakt dit toch een beetje anders. Bij nadere beschouwing zijn feiten en rede helemaal niet zo’n slechte basis voor een enigszins aanvaardbaar ethisch systeem. Het is tenslotte een feitelijke vaststelling dat mensen liever prettige dingen ervaren dan vervelende dingen, en dat mensen liever in een gemeenschap leven dan als Robinson Crusoë op een onbewoond eiland. Het is een natuurlijk feit dat mensen voor hun overleven afhankelijk zijn van andere mensen. Ons welzijn is afhankelijk van wat andere mensen doen, zoals hulp bieden als we in nood zijn en ons niet zonder reden kwaad berokkenen.

Deze feiten maken alles op slag anders. Reciprociteit is ook zo’n natuurlijk feit waar u onmogelijk omheen kunt. Zodra u stelt dat een ander u geen kwaad mag berokkenen, kunt u niet langer volhouden dat u zelf die ander wel kwaad mag berokkenen. Als u met een ander een rationele discussie aangaat over uw welzijn kunt u niet meer volhouden dat alleen uw belang geldt en niet de belangen van die ander. U neemt geen uitzonderingspositie in het universum in. Elke discussie waarin u uw welzijn boven dat van de ander stelt is irrationeel. Als u natuurlijke feiten als eigenbelang en groepsvorming combineert met de inwisselbaarheid van gezichtspunten komt u bij de kern van elke ethiek. De beroemde Gulden Regel die in allerlei variaties zegt: ‘alles wat gij niet wilt wat u geschiedt doe dat ook de ander niet’. Versies van deze ethische leefregel zijn niet alleen te vinden in het christendom, maar ook in de islam, het jodendom, het boeddhisme, het hindoeïsme, het confucianisme en bij alle andere religieuze en ethische stelsels. U vindt dit fundamentele ethische beginsel zelfs terug bij de vermaning waarmee kleine kinderen tot de orde worden geroepen: ‘Hoe zou jij het vinden als ze dat ook bij jou zouden doen?’.

Eigenbelang, gemeenschapszin en wederkerigheid zijn ingebakken menselijke eigenschappen. Het zijn feiten over de natuur van de mens. Deze feitelijke stellingen zijn onafhankelijk van godsdienst, tijdsperiode, gewoonte of smaak. Mensen zijn bewuste rationeel denkende wezens voortgebracht door de evolutie met kwetsbare en naar energie hunkerende lichamen. Gedreven door pijn en lust prikkels proberen ze letsel en honger te voorkomen. Om de rede te kunnen beoefenen moeten bewuste wezens als mensen een lichaam en een gemeenschap hebben. Dit maakt dat eigenbelang en gemeenschapszin onlosmakelijk deel uitmaken van de menselijke rede. En uit eigenbelang en gemeenschapszin vloeit als vanzelf datgene wat wij ethiek noemen voort. Ethiek ontstaat als vanzelf op het moment dat sociaal levende en hun eigenbelang nastrevende wezens op onpartijdige manier omgaan met botsenden belangen en verlangens binnen de groep. Een ethiek die zich via het proces van ‘oikeiosis’ steeds verder ontwikkelt en de kring van mensen en wezens die onder de gemeenschap vallen weet uit te breiden. 

Dat betekent natuurlijk niet dat mensen altijd ethisch handelen. Het betekent wel dat ethisch handelen rationeel is en dat mensen die ‘slechte’ dingen doen, zich vooral vergissen in wat verstandig is om te doen. Mensen kunnen gewoon irrationeel zijn en zich vergissen in, of waanbeelden hebben over de feitelijke situatie. Ze kunnen redeneerfouten maken en uit het oog verliezen wat voor hen het zwaarst weegt en wat ze moeten doen om hun belangrijkste doelen als bewust, rationeel wezen te verwezenlijken. Mensen moeten leren om rationele ethische besluiten te nemen. De Holocaust wordt zo een kwestie van slecht denkwerk, een kwestie van irrationele mensen die een waanbeeld nastreven met verschrikkelijke gevolgen voor hun medemensen.

Irrationaliteit is in stoïcijnse ogen dus de bron van alle ‘kwaad’. Mensen zijn rationele wezens en het kan hen verweten worden als ze die rationaliteit verwerpen of slecht gebruiken. Het is voor een mens een natuurlijke plicht om zich zo redelijk mogelijk te gedragen. HIer komt de stoïcijnse doctrine van de ‘oikeiosis’ om de hoek kijken. ‘Oikeiosis’ wordt door hen omschreven als een proces van morele rijping waarbij een leerling stoïcijn leert te onderscheiden en accepteren wat in zijn macht ligt en wat daarbuiten staat. Wat tot zijn wezen behoort en wat niet. Er bestaat geen goed Nederlands woord voor het Griekse begrip ‘oikeiosis’. ‘Oikos’ betekent iets wat op ons woord gezin of huishouden lijkt, en omvat alles wat daartoe behoort, niet alleen de directe familie maar ook de slaven, de huisdieren, planten en grond. De stoïcijnen gebruiken deze term om het proces aan te duiden waarbij u leert wat uw werkelijke plaats in de wereld is. Wat uw echte thuis is.

Diogenes Laërtius omschreef het als volgt:

De stoïcijnen zeggen dat de eerste impuls van een levend wezen gericht is op zelfbehoud. De natuur zorgt ervoor dat we onszelf het dierbaarst zijn. In het eerste deel van zijn boek ‘Doeleinden’ schrijft Chrysippus: ‘het dierbaarst voor elk levend wezen is het eigen bestaan en zijn bewustzijn daarvan’. Het zou immers raar zijn als de natuur het levende wezen zich van zichzelf zou laten vervreemden of dat de natuur het door hem gecreëerde wezen geen liefde voor zichzelf zou laten kennen. Je kunt wel concluderen dat de natuur alle levende wezens heeft uitgerust met zelfliefde, waardoor het alles wat schadelijk voor hem is afstoot en alles wat goed voor hem is nastreeft. De stoïcijnen tonen daarmee aan dat de mensen die zeggen dat de eerste impuls gericht is op het ervaren van genot ongelijk hebben. Ze zeggen dat plezier een bijkomstigheid is die de natuur gebruikt om het voortbestaan te bevorderen, (Diogenes Laërtius; boek VII, paragraaf 85)

De stoïcijnen wijzen er op dat ieder mens al als baby een niet aangeleerde instinctmatige drang tot zelfbehoud heeft. Kleine kinderen missen de vaardigheden om over het ‘goede’ na te denken, toch is het duidelijk dat ze streven naar wat goed is voor hun voortbestaan. Deze aangeboren drang tot zelfbehoud is niet minder natuurlijk en niet minder noodzakelijk dan een natuurwet als de Tweede wet van de thermodynamica. Van kleins afaan streven mensen dus naar wat goed voor hen is en die streving heeft niets te maken met cultuur of conventies. Het is een natuurwet. Het is een ‘is’ die een ‘ought’ impliceert. Kleine kinderen kunnen nog niet redeneren, ze zijn potentieel rationeel, een soortement van proto-rationeel. maar dan ook niet meer dan dat. De natuur heeft hen uitgerust met een impuls om na te streven wat waarde voor hen heeft en te ontlopen van schadelijk voor hen is.. De stoïcijnen beschouwen deze universele impuls tot zelfbehoud als een natuurlijke aangeboren waardeoordeel over wat ‘goed’ is. Een waardeoordeel dat niet is aangeleerd, los staat van conventies en dat daarom een ‘is’ is die een ‘ought’ impliceert.

Deze natuurlijke impuls tot zelfbehoud vormt voor de stoïcijnen de basis van hun ethiek. Tijdens de  lichamelijke en geestelijke groei van het kind ontplooit zich het proces van de ‘oikeiosis’. Een proces waarbij het kind zich eerst bewust wordt van de waarde van zijn vader en moeder. Nadat het kind zich bewust is geworden van het belang van zijn gezin verbreedt zijn besef zich stapje voor stapje van zijn familie naar zijn buren, gemeenschap, land en uiteindelijk naar de mensheid als geheel.  De stoïcijnse filosoof Hierocles beschreef dit proces aan de hand van elkaar omvattende concentrische cirkels. Eerst is het kind zich alleen bewust van de waarde van de kleine cirkel van zijn gezin, maar langzaam maar zeker gaat het waardebesef een grotere cirkel omvatten. In een natuurlijk groeiproces leert het kind het belang van andere mensen te erkennen. Een belang dat zich uit in natuurlijke gevoelens van genegenheid. De boeddhistische term ‘metta’ geeft een treffende omschrijving van deze stoïcijnse vriendelijke en welwillende houding tegenover de ander.

Iedere expansie van deze cirkel van welwillende genegenheid is een stap verder in het ‘oikeiosis’ proces. Het is een proces dat ieder menselijk wezen zou moeten willen volbrengen. Het is het summum van stoïcijnse virtuositeit. Niet dat dat betekent dat iedereen het volledig zal weten te volbrengen. De weg zelf is zelfs belangrijker dan het einddoel. Het proces van ‘oikeiosis’ eindigt pas bij de wijze die geleerd heeft om waarde te hechten aan alle bewuste wezens in het heelal. Aan het einde van het proces is de wijze een echte kosmopoliet geworden, een ware bewoner van de kosmos.

 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten