Socrates zei dat een goed mens geen kwaad kan overkomen.
Daarmee bedoelde hij dat alles wat relevant is voor een geslaagd leven,
gegarandeerd is zolang iemand maar deugdzaam (dus virtuoos) leeft. Alles
wat een mens nodig heeft voor een goed en geslaagd leven heeft hij in zich,
uiterlijke omstandigheden spelen daar volgens Socrates geen enkele rol bij. De
stoïcijnen namen deze bij nader onderzoek nogal schokkende opvatting van hem
over. Allerlei elementen die
gewoonlijk onmisbaar worden geacht voor een geslaagd leven kunnen dan worden geschrapt. Een
dergelijke opvatting vereist echter een radicale heroverweging van welke dingen
in een leven bepalend zijn voor een geslaagd of gelukkig leven. De traditionele
opvattingen moeten dan radicaal overboord gegooid worden.
Volgens de
traditionele opvattingen lijkt het nauwelijks te ontkennen dat voor het
vermogen om als mens te kunnen functioneren, voor het gedrag dat bij
verschillende vormen van liefde en vriendschap een rol speelt en zelfs voor het
gedrag dat geassocieerd wordt met de belangrijkste morele deugden (moed,
rechtvaardigheid, wijsheid en matigheid), externe omstandigheden nodig zijn
waarvoor de betreffende persoon niet zelf kan zorgen. Zonder die omstandigheden
kunnen gebeurtenissen die we niet in de hand hebben schade toebrengen aan een
gelukkig en geslaagd leven. Dat wil zeggen dat die gebeurtenissen niet alleen
een goede of slechte invloed kunnen hebben op ons geluk, succes of welbevinden,
maar ook op kernelementen van ons morele leven: of we erin slagen om in het
openbare leven rechtvaardig te handelen, of we tot liefde en zorg voor een
ander in staat zijn en of we de mogelijkheid krijgen ons moedig te gedragen. Externe
factoren lijken zo een belangrijke ethische rol te spelen, omdat deze ons in
meer of mindere mate in staat stellen tot het al dan niet deugdzaam handelen en
daarmee tot een ethisch volledig leven.
Volgens de meeste
mensen en ook volgens het gros van de filosofen valt het niet te ontkennen dat
aan mensen die door een langdurige, ondermijnende ziekte zijn uitgeschakeld of
die gevangenzitten en worden gemarteld, of aan vrouwen die door de vijand zijn
verkracht en tot slavin gemaakt, duidelijk enkele ethisch belangrijke
voorwaarden voor een geslaagd leven onthouden worden. Deze mensen zijn niet
alleen ongelukkig, maar ze kunnen minder doen en minder geven en nemen van de
dingen die nodig zijn voor een vervuld, goed menselijk leven. Daar
dachten Socrates en in zijn voetspoor de stoïcijnen anders over.
Dus alleen wanneer je, net als
Socrates, een geslaagd leven gelijkstelt aan een deugdzaam karakter en aan
bepaalde activiteiten, met name aan verstandelijke beschouwing, is aannemelijk
te maken dat iemand die goed is nooit van welslagen kan worden afgehouden. Hoe
slecht je externe omstandigheden ook zijn, hoe veel pech je ook hebt, je kunt
toch een geslaagd en gelukkig leven hebben. Alleen innerlijke aan je persoon verbonden activiteiten
zijn immers onafhankelijk van externe omstandigheden. Dergelijke opvattingen
over menselijk welslagen en geluk waren en zijn nog steeds bijzonder
controversieel. Toch valt er veel te zeggen voor de uitwerking die de
stoïcijnen van Socrates’ uitspraak hebben gemaakt. Zeker als je die uitwerking
als grondslag gebruikt voor maatschappelijke veranderingen en de bevordering
van een rechtvaardigere samenleving.
De stoïcijnen
waren zich er terdege van bewust dat de oude opvattingen en ingesleten
gewoontes altijd moeilijk te veranderen zijn en nog moeilijker als ze
diepgeworteld lijken in de motiverende structuur van de persoonlijkheid. Zo
zegt Seneca, bijvoorbeeld, dat je alleen al om woede te bestrijden levenslange
waakzaam moet zijn. Externe omstandigheden, zeg maar gewoon het
toeval, bepalen volgens de gangbare opvattingen dus in belangrijke mate of een
mens er in slaagt zijn leven geslaagd en gelukkig te maken. Externe
omstandigheden zijn in die opvatting dan ook de bron van onze emoties. Op grond
van de stelling dat die emoties waardeoordelen zijn die aan dingen en mensen
die iemand niet in de hand heeft, groot belang toekennen voor het welslagen van
die persoon, betogen de stoïcijnen dat veel van die oordelen onterecht zijn en
dat we die zoveel mogelijk moeten loslaten. Door dit te doen kan een
mens los van de externe omstandigheden een geslaagd en gelukkig leven bereiken.
In het stoïcijnse standpunt is het realiseren van een
dergelijke verandering weliswaar niet gemakkelijk, maar kan de persoonlijkheid
als geheel wel verlicht raken door de waardeoordelen te bestrijden die tot
onverstandige emoties als bijvoorbeeld woede en haat leiden.
Deze stoïcijnse cognitieve emotietheorie zou prima het uitgangspunt
kunnen vormen voor maatschappelijke verbeteringen die onbereikbaar blijven
zolang we emoties eenvoudig beschouwen als driften of impulsen zonder enige
doelgerichtheid of cognitieve inhoud. We zien dan als passend doel voor een
rechtvaardige samenleving bijvoorbeeld niet zozeer het onderdrukken van
rassenhaat, als wel een volledige uitbanning van die emotie. Die uitbanning zou
dan tot stand moeten komen door maatschappelijke discussies en (met name) door
openbaar onderwijs dat wederzijds respect onder alle burgers aanleert.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten