Marcus Aurelius wordt wel eens de laatste stoïcijn van enige
betekenis genoemd. Maar het stoïcisme is met het einde van het Romeinse Rijk
niet zomaar van de aardbodem verdwenen. Al dan niet in het verborgene bleef
deze filosofie door de eeuwen heen zijn aanhangers houden. Vooral Seneca bleef
populair. Alleen al omdat hij in het Latijn schreef terwijl de geschriften van
Epictetus en Marcus Aurelius in het Grieks waren geschreven. Een taal die in de
Middeleeuwen zo goed als vergeten was geraakt. De apostel Paulus (5-67) heeft in
Athene stoïcijnse filosofen ontmoet en gesproken. Er bestaat zelfs een fictieve
briefwisseling tussen Paulus en Seneca. Dit is een Middeleeuwse vervalsing
gebleken, maar dat neemt niet weg dat hij wel een tijdgenoot van Seneca was en
dat in de Middeleeuwen lange tijd niet aan de authenticiteit van die brieven
werd getwijfeld. Dat is waarschijnlijk ook de reden dat Dante (1265-1321) in
zijn ‘Goddelijke Komedie’ stoïcijnse filosofen als Seneca en Cicero in het
voorgeborchte van de hel plaatste. De plek waar zich de deugdzame heidenen
bevonden.
Toch werd er pas aan het eind van de Middeleeuwen weer openlijk
over de stoïcijnse filosofie gesproken en vooral geschreven. Erasmus
(1466-1536) zag Seneca als een belangrijk filosoof en zorgde voor de heruitgave
van zijn werk. Montaigne (1533-1592) gebruikte Seneca als voornaamste
inspiratiebron voor zijn ‘Essais’. Zelfs Calvijn (1509-1564) schreef over
Seneca. Ook al vond hij het maar niets dat de stoïcijnen ‘medelijden’ niet als
een deugd aanmerkten en zelfmoord niet als iets slechts zagen. Ook in de
toneelstukken van Shakespeare (1564-1616) vallen duidelijke stoïcijnse
invloeden te ontdekken.
In de renaissance ontstond er in de Lage Landen zelfs een
filosofische stroming die het neo-stoïcisme werd genoemd. Het neo-stoïcisme van
met name de Nederlandse filosoof Justus Lipsius (1547-1606) probeerde de stoa
met het christendom te combineren. Hij dacht dat er veel overeenstemming tussen
het stoïcisme en het christendom bestond. Een verzoeningspoging die tot
interessante ideeën heeft geleid, maar uiteindelijk toch tot mislukken gedoemd
was. De Franse filosoof Descartes (1596-1650), die bijna zijn gehele productieve
leven in de Nederlanden woonde, werd sterk beïnvloed door de stoïcijnen. Een andere
Franse filosoof Blaise Pascal (1623-1662) vond de stoïcijnen te trots en
arrogant, maar dat weerhield hem er niet van om in zijn beroemde ‘Pensées’
uitgebreid uit de stoïcijnse boeken te citeren. Zonder bronvermelding dat dan
weer niet. De Nederlandse rechtsgeleerde Grotius (1554-1640) was een welhaast onverbloemd
stoïcijn. Iets wat in die dagen levensgevaarlijk kon zijn. Ook de beroemdste
Nederlandse filosoof Spinoza (1632-1677) heeft elementen van het stoïcisme in
zijn filosofie opgenomen.
Aan het eind van de twintigste en het begin van de
eenentwintigste eeuw is er een groeiende belangstelling voor de stoïcijnse
filosofische traditie ontstaan. Vreemd genoeg kwam die hernieuwde
belangstelling niet uit de filosofie maar uit de psychologie. De zogenoemde
cognitieve gedragstherapie van Aaron Beck en Albert Ellis is voor een
belangrijk deel gebaseerd op stoïcijnse inzichten. Nu nieuwe psychologische
bevindingen de doeltreffendheid van de stoïcijnse methode ‘bewijzen’ ontstaat
er ook steeds meer interesse voor de achterliggende wereldbeschouwing. Het
stoïcisme is dus een levende filosofie die zich steeds verder ontwikkelt heeft
en die zich aan de omstandigheden van zijn tijd heeft weten aan te passen.
Kortom het is een tegelijkertijd eeuwen oude als moderne, levende en nog steeds
in beweging zijnde filosofie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten