Na Seneca, een eerste minister, tweede man onder de keizer, en Epictetus een
slaaf, is het nu tijd voor een stoïcijnse keizer. Marcus Aurelius werd geboren in Rome in het jaar 121, in een tijd dat het
Romeinse Rijk op het hoogtepunt van zijn macht was. Hij was de zoon van de
vooraanstaande edelen Annius Verus en Domitia Lucilla. De toenmalige keizer
Hadrianus was zeer gesteld op de jonge Marcus, en op zijn aandringen werd
Marcus geadopteerd als zoon van de door Hadrianus als zijn opvolger benoemde
Antonius Pius. In 161 besteeg Marcus, na jarenlang tweede man van keizer
Antonius Pius te zijn geweest, de troon. Na een lange periode van vrede kreeg
de nieuwe keizer al snel te maken met Germaanse invasies in onder meer Italië
en Griekenland. Tegelijkertijd werd het rijk in het Oosten aangevallen door
zijn Parthische buren. Cassius, een generaal waar Marcus veel vertrouwen in
stelde, versloeg hen en veroverde het Parthische rijk, maar kwam, na geruchten
over de dood van Marcus, in opstand. Een opstand die in de kiem gesmoord werd
omdat de soldaten van Cassius in overgrote meerderheid trouw aan Marcus bleven.
Marcus had les gehad
van stoïcijnse leraren en beschouwde zich zelf als een stoïcijn. Hij was de
laatste keizer uit de periode die bekend staat als de tijd van de vijf goede
keizers. De regeerperiode van de keizers Nerva, Trajanus, Hadrianus, Antonius
Pius en Marcus Aurelius wordt beschouwd als de gouden eeuw van Rome. Opvallend,
en misschien niet helemaal toevallig, is het dat al deze keizers in meer of
mindere mate door het stoïcisme geïnspireerd waren.
Het was tijdens zijn veldtochten
tegen de verenigde Germaanse stammen rond het jaar 170 dat Marcus een dagboek begon
bij te houden. Hij noemde ze in het Grieks ‘Ta eis heauton’, geschriften aan
zich zelf gericht. Deze beroemde ‘Meditaties’ of ‘Overpeinzingen’ van Marcus
Aurelius waren helemaal niet voor publicatie bedoeld. ‘De Overpeinzingen’ zijn
in het Grieks geschreven en zijn echt niet meer dan de gedachten van Marcus
voor eigen gebruik. De stoïcijnse leraren gaven hun leerlingen vaak de opdracht
om een dagboek bij te houden, waarin ze alle gebeurtenissen waardoor ze uit hun
evenwicht raakten moesten noteren. Niet zomaar een feitelijke weergave, maar
vooral een filosofische analyse waarin Marcus zich zelf toespreekt en
aanmoedigt om zich voortaan beter aan de adviezen van zijn stoïcijnse leraren
te houden.
Marcus stierf in het
jaar 180 tijdens een veldtocht in de buurt van het Romeinse Wenen. Hij had
opdracht gegeven om zijn dagboeken na zijn dood te verbranden. Gelukkig voor
ons heeft iemand zich niet aan zijn bevelen gehouden. De tekst zoals we die nu
kennen, is ingedeeld in twaalf kleine boeken en is één van de bekendste authentieke
stoïcijnse teksten. Ook in historisch opzicht zijn ‘De Overpeinzingen’ waardevol,
omdat ze ons kennis laten maken met de diepste overtuigingen en twijfels van de
heerser van een wereldrijk die een eigen plaats inneemt binnen de grotere
traditie van het stoïcisme. Het werk was bovendien favoriet bij onder anderen de
Pruisische koning Frederik de Grote en schijnt zelfs op het nachtkastje van de
Amerikaanse president Bill Clinton gelegen te hebben. Een groot deel van de inhoud
is tijdloos en heeft na tweeduizend jaar nog niets aan overtuigingskracht
ingeboet.
'Zelfonderzoek' is dus een
belangrijk oefening in het stoïcijnse programma. Alleen al het nadenken over
onszelf en ons leven, zoals we gaan doen in deze cursus, draagt bij aan
zo'n zelfonderzoek. Maar het
schrijven van dagelijkse dagboekberichten is ook een uiterst effectieve methode
voor het richten van de geest. Het helpt om je bewust te worden van
verbindingen en inzichten die anders niet opgemerkt zouden worden. Seneca merkt op:
‘Een persoon die zich er
niet bewust van is dat hij iets verkeerd doet, heeft ook geen enkele behoefte
om dat recht te zetten. Je
moet je zelf erop betrappen voordat je er iets aan kan gaan doen.' (Seneca, Brief
28-10).
We moeten afstand nemen van
onszelf, om een goed beeld te kunnen krijgen van wat voor soort persoon
we zijn, hoe we ons gedragen en hoe we omgaan met onze zaken en andere mensen. We
moeten zo nu en dan naast onszelf gaan staan om te zien wie we daadwerkelijk
zijn en hoe we ons leven leiden, zo kunnen we onszelf begeleiden, zoals een vriend
ons zou helpen om verbeteringen aan te brengen. Zo zegt Seneca tegen Lucilius, 'ik begin mijn eigen vriend te worden'
(Brief 6.4), hij merkt verder op dat alleen iemand die een vriend voor zichzelf
kan zijn ook echt een vriend voor een ander kan zijn. Je moet jezelf kennen
voordat je iets voor anderen kunt gaan betekenen.
Voor deze oefening moet u
dus een stoïcijns dagboek gaan bijhouden. Voorlopig volstaat het om alleen een
feitelijke omschrijving te geven van gebeurtenissen waardoor u van slag raakt. Dat
kunnen hele kleine dingen zijn zoals het missen van de trein, of het morsen van
koffie over dit boek. U hoeft er nog niets mee te doen, dat komt in de volgende
lessen wel aan bod. Het gaat er nu om dat u door gaat krijgen wat voor persoon
u bent. Van wat voor dingen raakt u overstuur? Wat maakt u kwaad, verdrietig en
waar wordt u angstig van. Maar u hoeft zich te beperken tot gebeurtenissen die
negatieve emoties bij u losmaken. U moet ook gaan onderzoeken van welke dingen
u blij en vrolijk wordt. Wat geeft u energie? Welke dingen maken u gelukkig? Door
dit een paar maanden vol te houden leert u zich zelf langzaam maar zeker steeds
beter kennen. Een grondige zelfkennis is de eerste stap naar een gelukkiger
leven als stoïcijns filosoof.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten