zaterdag 25 november 2023

23.2 Wat kunnen we weten?

 In het vorige hoofdstuk lazen we dat volgens de stoïcijnen alles wat er in het universum gebeurt vast ligt. Verleden, heden en toekomst zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden door een immens netwerk van causale wetten. Maar hoe zeker zijn die deterministische wetten van oorzaak en gevolg eigenlijk zelf? Wetenschappelijke wetten kunnen nooit werkelijk geverifieerd worden. De Engelse filosoof Hume heeft er al op gewezen dat uit geen enkele eindige hoeveelheid observaties, hoe groot ook, enige onbeperkte, algemene, logisch verdedigbare conclusie kon worden getrokken. Ik kan dan wel uit mijn waarneming dat dingen elke keer als ik ze los laat vallen een zwaartekrachtwet afleiden, maar als dat zo is ben ik via een psychologisch proces en niet via een logische onweerlegbare redenering tot die conclusie gekomen. De conclusie alle A’s zijn x volgt niet uit één observatie, ook niet uit twee en al evenmin uit tweeduizend of twee miljard observaties. Één enkele waarneming van het tegendeel is al voldoende om mijn mooie zwaartekrachtstheorie op losse schroeven te zetten. Hoe betrouwbaar is die heilige wet van oorzaak en gevolg dan nog?

Het menselijk kenvermogen blijkt al bij een oppervlakkig onderzoek buitengewoon beperkt, zelfs onze onmiddellijke waarneming is vaak onbetrouwbaar. Denk daarbij bijvoorbeeld aan allerlei optische illusies. Onze zintuigen laten ons geregeld in de steek: de stok in het water is recht, maar lijkt gebogen. Hier kunnen we de foutieve waarneming eenvoudig corrigeren door de stok uit het water te halen, maar misschien zijn andere waarnemingen wel oncorigeerbaar foutief. Dat we met wetenschappelijke instrumenten als microscopen en telescopen talloze intuïtief kloppende maar toch foute waarnemingen hebben weten recht te zetten betekent nog niet dat er geen waarnemingen zouden kunnen bestaan die we nooit recht zouden kunnen zetten.

De beperkingen van onze zintuigen dwongen ook de stoïcijnen tot de nodige voorzichtigheid. Zo is er het verhaal van een stoïcijnse filosoof aan het hof van Ptolemaeus in Egypte. Om zijn huisfilosoof te laten zien dat ook stoïcijnen foute oordelen vellen, liet de farao een schaal met granaatappels op tafel zetten. De filosoof pakte een appel en beet erin, om er vervolgens achter te komen dat het om een nep granaatappel van bijenwas ging. De farao lachte hem uit en zei: ‘Wat blijft er nu over van je hoogdravende filosofie over het juiste oordeel?’ De filosoof antwoordde gevat: ‘Ik heb helemaal geen vergissing begaan. Ik heb alleen ingestemd met de indruk dat er een schaal met op granaatappel lijkende objecten op tafel stond. Het was heel aannemelijk en dus rationeel om aan te nemen dat het om echte granaatappels ging.’ Zich bewust van de beperkingen van zijn zintuigen en oordeelsvermogen zal een stoïcijn dus altijd oordelen onder een zeker voorbehoud. Hij kan het tenslotte altijd verkeerd hebben ingeschat.

En dit gaat alleen nog maar over de vraag wat er allemaal fout kan gaan met onze zintuiglijke waarnemingen, een veel dieper gravende vraag is het probleem of die waarnemingen ons überhaupt wel iets over de werkelijkheid vertellen. Onze zintuigen worden in beweging gezet door de buitenwereld en brengen in ons bewustzijn bepaalde voorstellingen voort. Bijvoorbeeld de voorstelling van een gele tulp. Het is niet alleen niet bewijsbaar dat die tulp werkelijk geel is en niet rood, maar het is zelfs helemaal niet aannemelijk dat die tulp werkelijk een kleur heeft. Kleuren, geluiden, geuren, alles waaruit ons bewustzijn van de buitenwereld is opgebouwd, bestaan niet in de objectieve werkelijkheid, maar alleen in ons subjectieve bewustzijn. De gele kleur van die mooie tulp is het gevolg van de weerkaatsing van lichtgolven met een bepaalde lengte door de bloemblaadjes. Die lichtstralen bereiken onze ogen en worden als elektrisch stroompjes naar onze hersenen gestuurd, die daar dan vervolgens de kleur geel van maken. In de werkelijkheid bestaat er niet zoiets als kleur, maar komen alleen lichttrillingen voor met een uiteenlopende golflengte. Onze ervaring van een kleur is een hersenspinsel dat pas via verwerking door eerst onze ogen en later onze hersenen door ons ervaren wordt als datgene wat wij een kleur noemen.

Er bestaat dus een fundamenteel verschil tussen subjectieve en objectieve feiten. Tussen de dingen die wij als mens ervaren en de eigenschappen die de buitenwereld werkelijk heeft. In ons bewustzijn verschijnen niet de dingen zelf maar een voorstelling die door de inwerking van de buitenwereld op onze zintuigen in onze hersenen wordt gemaakt. We zitten dus eigenlijk allemaal opgesloten in ons eigen privé theater, kijkend naar de voorstelling die ons wordt voorgeschoteld. Als wij een gele tulp zien bestaat er dus alle reden om te betwijfelen of we werkelijk een gele tulp zien en zelfs of er wel zoiets als kleur bestaat. En wie of wat garandeert ons eigenlijk of er wel zoiets als een tulp bestaat. Hoe weten we of er een buitenwereld bestaat met objectieve eigenschappen en niet alleen maar het toneelstukje dat wij bekijken?

Toch is volgens de stoïcijnen alle kennis afkomstig uit de ervaring. Uw zintuigen geven u een voorstelling van de buitenwereld. Ze noemden dat een ‘fantasia’. Het is weliswaar lang niet zeker dat die ‘fantasie’ ook een correct beeld van de werkelijkheid geeft. Uw zintuigen hebben zo hun beperkingen en kunnen, zoals we zagen, heel makkelijk misleid worden. Alle aanspraken op objectiviteit worden hiermee weliswaar twijfelachtig, maar het is en blijft onze enige bron van informatie over de werkelijkheid. Deze manier van denken wordt ook wel empirisme genoemd. De stoïcijnen waren echter geen zuivere empiristen, ze waren ook rationalisten. Volgens hen bevat het ‘hegemonikon’ bepaalde aangeboren principes, waarvan het intuïtief weet dat ze waar zijn en die axioma’s vormen waarvan een volledige beschrijving van de wereld kan worden afgeleid. De ‘fantasia’ uit de externe wereld worden aan de hand van die axioma’s beoordeeld door de rede van het ‘hegemonikon’. Het ‘hegemonikon’ heeft het vermogen tot rationeel nadenken en de externe wereld steekt rationeel in elkaar. Als het ‘hegemonikon’ goed functioneert komt het zo tot een min of meer kloppende conclusie van iets uit de werkelijkheid. Het moet ook haast wel een enigszins kloppend beeld zijn. Als ons beeld van de realiteit te veel zou afwijken van de ‘echte’ wereld en we een brullende sabeltandtijger zouden aanzien voor een klein spinnend poesje dan zou er van de menselijke soort niet veel zijn overgebleven. Alleen al het feit dat we ons in de wereld kunnen handhaven ‘bewijst’ dat ons wereldbeeld niet al te veel van de werkelijkheid kan afwijken.

Volgens de stoïcijnen die dus zowel empiristen als rationalisten zijn, kunnen noch de ervaring, noch de rede ieder voor zich objectieve kennis verschaffen. De ervaring levert inhoud zonder vorm en de rede levert vorm zonder inhoud. Alleen door hun synthese is kennis mogelijk. Het beeld dat uw zintuigen u voorschotelen moet dus eerst het filter van uw denkvermogen doorlopen voordat u met dat beeld kunt instemmen. Daarom is er geen kennis die niet het stempel draagt van zowel de rede als de ervaring. Maar zulke kennis is, zeggen de stoïcijnen, wel degelijk echt en objectief. Hij overstijgt het gezichtspunt van degene die de kennis bezit, en doet legitieme uitspraken over een onafhankelijke werkelijkheid. Zeno omschreef dit aan de hand van een hand. Een ervaring, een indruk die de buitenwereld op het reptielenbrein maakt wordt gesymboliseerd door de open rechterhand met de vingers uitgespreid. Instemming met die ervaring door het mensenbrein wordt weergegeven door de losjes gesloten vingers die een vuist vormen. Na één en ander iets uitvoeriger te hebben onderzocht en bekeken ontstaat volgens Zeno zekerheid. Dit symboliseert hij met een stevig dichtgeknepen vuist. Deze zekerheid blijft een relatieve, door de normale menselijke vermogens beperkte zekerheid. Het is een redelijke, aannemelijke kennis. Absolute intuïtieve zekerheid is alleen bereikbaar voor een wijze die de aannemelijke kennis kan toetsen door hem te plaatsen in zijn universele kennis. Zo’n wijze kan elk brokje nieuwe informatie toetsen en in verbinding brengen met de dingen die hij al weet, waardoor hij zeker weet of iets waar is of niet. Deze absolute zekerheid wordt door Zeno weergegeven door de rechtervuist met de linkerhand vast te pakken.

Er kan zo een heel rationeel en objectief kloppend beeld van de werkelijkheid worden verkregen. Toch is het uiteindelijk onmogelijk om de wereld op zich volledig onafhankelijk van een gezichtspunt te kennen. Het ‘Ding an sich’ van Kant is daarbij inderdaad ongrijpbaar. We denken dat we over bomen, kleuren, sneeuw en bloemen spreken (ze kennen), maar dat zijn metaforen die niet corresponderen met de oorspronkelijke werkelijkheid. Dingen zijn voor hun bestaan niet afhankelijk van uw waarneming, maar hun aard wordt wel bepaald door het feit dat ze waargenomen kunnen worden. Dingen zijn objectief, maar hun aard wordt bepaald door het gezichtspunt dat kennis ervan mogelijk maakt. Dit is het gezichtspunt van de mogelijke ervaring. De ervaring bevat zelf al de kenmerken materie, ruimte, tijd en causaliteit. Dit zijn de categorieën of axioma’s van uw rede, de uitgangspunten waarbinnen alles wat u ervaart, zich moet afspelen. Zonder die uitgangspunten wordt iedere ervaring onmogelijk. Als u uw ervaring beschrijft, verwijst u dus al naar een door uw rede geordende kijk op een onafhankelijke wereld.

Voor u zich een beeld van de werkelijkheid kunt vormen moet dus eerst de zeef van de beperkingen van uw zintuigen worden genomen en vervolgens de zeef van de beperkingen van uw rationele kenvermogen. Maar als het zo is dat de wereld zo aan u moet verschijnen, moet hij dan ook zijn zoals hij schijnt te zijn? U moet nog steeds de stap maken van een beschrijving van uw subjectieve gezichtspunt naar een beschrijving van de wereld. U kunt met Descartes tenminste één ding zeker weten en dat is dat er een eenheid van bewustzijn is. Er bestaat een ‘hegemonikon’. Twijfel hieraan maakt een einde aan het zelfbewustzijn en dus ook aan de betekenis van twijfel. Het bestaan van zelfbewustzijn is de voorwaarde van subjectiviteit. Maar niemand kan het subjectieve gezichtspunt hebben zonder een zekere kennis te hebben van objectieve waarheden. Er is geen kennis van ervaring die niet verwijst naar een natuurlijke buitenwereld. Uw gezichtspunt is altijd een kijk op een objectieve wereld. Dit betekent niet dat u de wereld volledig kunt kennen zoals hij is. U kunt de wereld alleen kennen voor zover die aan uw gezichtspunt verschijnt. Het is zinloos om te proberen boven dit gezichtspunt uit te komen en de wereld te kennen zoals die is, onafhankelijk van elke mogelijke voorstelling.


1 opmerking:

  1. Tot dusver heeft het stoïcisme mij al veel praktische en zinvolle inzichten geboden maar een uitspraak als "En wie of wat garandeert ons eigenlijk of er wel zoiets als een tulp bestaat?" vind ik maar onzinnige flauwekul. Daar heb ik nu eens echt niets aan.

    BeantwoordenVerwijderen