In de vorige paragraaf heeft u gelezen dat de stoïcijnse
filosofie veel invloed op het vroege christendom heeft gehad. Christendom en
stoïcijnse filosofie hebben dan ook veel overeenkomsten. Het is tijd om de twee
eens naast elkaar te leggen.
Bij het opstellen van de christelijke dogma’s werd
regelmatig uit stoïcijnse bron geput. Zo kent het christendom net als het
stoïcisme een eis van menselijkheid en algemene naastenliefde ongeacht
nationaliteit, geslacht of afkomst. Daar staat wel tegenover dat het
christendom in tegenstelling tot de stoa intolerant is tegenover ongelovigen en
vrouwen als minderwaardig aanmerkt. Aan het einde van de oudheid komen de
tegenstellingen tussen de traditionele antieke levenskunst en de nieuwe
christelijke manier van leven steeds duidelijker naar boven. Toch is het
christendom sterk beïnvloed door de klassieke filosofiescholen. Vooral in de
beginperiode waarin de christelijke dogma’s zich langzaam maar zeker beginnen
te vormen is de invloed van de stoïcijnse filosofie groot. Later in de
middeleeuwen zijn het vooral Plato en Aristotelis (in Hebreeuwse en Arabische
vertalingen de oorspronkelijke teksten waren door toedoen van dezelfde
christenen verloren gegaan) die die rol overnemen. De verschillen tussen de
stoïcijnse en christelijke manier van leven zijn echter behoorlijk groot.
In alle geloofssystemen van Semitische oorsprong bestaat er
een grote kloof tussen een almachtige god en de door hem geschapen wereld. De
mens en al het geschapene bestaat alleen door en omwille van die god. Het is de
taak van de mens om deemoedig de wil van god uit te voeren. Een wil die hem in
allerlei heilige geschriften is geopenbaard. Het stoïcijnse pantheïstische idee
dat god gelijk staat aan al het bestaande en dat het menselijke bewustzijn deel
uitmaakt van het goddelijke bewustzijn is in christelijke ogen een gruwel. De
hoogmoed waarmee de stoïcijnen daarmee het menselijk intellect gelijkstellen
aan het goddelijke is voor hen een doodzonde.
Het christendom kent een persoonlijke god, de anekdotische
man met een baard wordt min of meer letterlijk genomen. De mens staat als een
onsterfelijke individuele ziel tegenover een onmetelijk verheven ander persoon
die zijn doen en laten beoordeelt. Voor de stoïcijnen staat die ziel gelijk aan
het menselijk bewustzijn. Het is iets volstrekt natuurlijks en materieels dat,
naar alle waarschijnlijkheid, met het overlijden van de mens in het niets verdwijnt.
Die ‘ziel’ is een in ruimte en tijd beperkte loot van een universeel bewustzijn
een soort wereldziel. Voor het christendom is de mens aan dood en erfzonde
gebonden. Hij moet strijden tegen zijn aangeboren slechtheid, maar kan daar
uiteindelijk slechts door goddelijke genade van verlost worden. Verlossing van
de natuurlijke verdorvenheid en de ellendige ongelukkige levensconditie van de
mens is slechts mogelijk door geloof en genade. De stoïcijnse pogingen om de
mens te leren op eigen kracht een gelukkig en virtuoos leven te leiden wordt
als verderfelijke hoogmoed aangemerkt. Daarom ligt voor de stoïcijnen het doel
van het leven in het hier en nu terwijl christenen het doel in een leven na de
dood zoeken.
De christelijke afhankelijkheid van een buiten de wereld
tronende, transcendente, godheid leidt tot een verwerping van de wereld. Zelfs
tot een welhaast totale wereldverzaking. Toch is het deze wereld en dit leven
waarin eens en voor altijd volgens een goddelijk heilsplan een oordeel zal
worden geveld over ieder individueel mens. Het christendom kent een al het
ander uitsluitende geldigheid. Een exclusieve geldigheid die door het rationele
stoïcisme categorisch wordt afgewezen. De christelijke exclusiviteit vormde de
grondslag van een dogmatische, intolerante strikt georganiseerde kerkelijke
gemeenschap. Het christendom is sterk hiërarchisch ingesteld. Niet alleen de
christelijke priesterkaste en zijn dogma’s moet onvoorwaardelijk gehoorzaamd
worden ook het door god ingestelde wereldlijke gezag is gehoorzaamheid verschuldigd.
De bestemming van de mens ligt immers in een rijk dat niet van deze wereld is.
De stoïcijnen denken daar anders over. Hun bestemming ligt in deze wereld en
een overheid die zich misdraagt kan op stoïcijnse tegenstand rekenen. Veel van
het verzet tegen tirannieke keizers hadden een stoïcijnse oorsprong.
Het christendom is op geloof in een door een persoonlijke
god geopenbaarde heilsleer gebaseerd. Die heilsleer overstijgt alle andere
overwegingen. Wetenschap en filosofie zijn volstrekt onderworpen aan het
geloof. Een mogelijk conflict met wetenschap of de uitkomsten van het rationele
denken doet nooit af aan de waarheid van de geproclameerde geloofsleer. De
kerkvader Tertullianus zou zelfs gezegd hebben: ‘ik geloof juist omdat het
absurd is’. Het stoïcisme daarentegen was absoluut niet dogmatisch en geloofde
zeker niet in een door god gegeven openbaring. Hun filosofie moest rationeel en
goed feitelijk onderbouwd zijn. In tegenstelling tot het christendom stond en
staat het stoïcisme altijd open voor nieuwe inzichten en wetenschappelijke
ontwikkelingen. Als een onderdeel van hun filosofie in strijd met rationele of
wetenschappelijke inzichten blijkt te zijn moeten die worden aangepast. De
kloof tussen het christendom en het stoïcisme is nergens groter.
Hoewel er veel pogingen zijn ondernomen om stoïcisme en
christendom met elkaar te verzoenen is het nooit goed gelukt om dat voor elkaar
te krijgen. Er bestonden en bestaan weliswaar stoïcijnse christenen en het is
ook niet totaal onmogelijk om die twee met elkaar te combineren, maar een echt
goed huwelijk zal het niet worden. Daarvoor zijn de onderlinge verschillen te
groot.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten