De stoïcijnen wordt vaak emotieloosheid verweten, maar er is
geen stoïcijn die dingen als vrolijkheid, enthousiasme of zelfs genot
fundamenteel zou veroordelen. De strijd van de stoïcijnen betreft vooral die
tegen de vervelende negatieve emoties. Ze noemen dat de passies. Passie in de
betekenis van lijden, een heftige en onaangename gemoedstoestand en niet in de
betekenis van iets waar je je totaal voor inzet. Een stoïcijn kon dus best een
passie voor zijn filosofie hebben en tegelijkertijd proberen zich van zijn
passies (negatieve emoties) te ontdoen. En zelfs die passies willen ze niet
helemaal uitroeien. Het gaat ze erom te leren ze zo veel mogelijk te voorkomen
en als dat niet lukt te accepteren.
Maar wat zijn de negatieve emoties of passies nu eigenlijk
voor een stoïcijn? Het gaat de stoïcijnen vooral om ontspoorde verlangens, en
om overdreven en onnodige angsten. Volgens de stoïcijnse filosoof Chrysippus, berusten
dergelijke negatieve emoties op fouten in onze redeneringen. Iemand ziet iets
gebeuren, en is daar niet tevreden mee. Hij voelt zich rot over wat er gebeurt.
Hij zegt dus eigenlijk dat er iets anders had moeten gebeuren. De wereld had
anders in elkaar moeten zitten. Volgens de stoïcijnen kunnen wij dergelijke
negatieve emoties tegengaan door na te gaan hoe de dingen ontstaan zijn. Dan
zien we dat dat wat gebeurt een noodzakelijk iets is. En over een noodzakelijk
iets kan je volgens Chrysippus onmogelijk boos of verdrietig zijn. Als wij dit
beseffen en daardoor kennis hebben van wat staat te gebeuren, zijn we onze passies
de baas.
Dit klinkt waarschijnlijk nogal abstract, daarom eerst een
voorbeeld. Stel dat ik zit te wachten op een vriendin met wie ik om acht uur
heb afgesproken. Het is half negen en ik word wat ongeduldig. Om negen uur ben
ik narrig, en om half tien ben ik zelfs kwaad en ongerust. Om tien uur gaat
mijn telefoon en zwaar geïrriteerd neem ik op. Het is mijn vriendin die me
vertelt dat ze een lekke band heeft gehad en nu zo snel mogelijk naar mij
toekomt. Welke emoties mij dan ook bespelen, mijn kwaadheid en ongerustheid
(negatieve emoties) zijn in één klap verdwenen. Het enige wat ik dus nodig had
om mijn kwaadheid weg te krijgen was kennelijk meer informatie. Was het dan wel
zo zinvol om die kwaadheid toe te laten? Ik heb geleden onder een vervelende
emotie, die achteraf volkomen overbodig blijkt te zijn. Volgens de eerste
stoïcijnen geldt dat voor iedere negatieve emotie. Volgens hen zijn negatieve
emoties het gevolg van onvoldoende kennis over de situatie. Zolang je niet weet
wat er aan de hand is, moet je er geen emotioneel oordeel over hebben. Je kunt
je oordeel beter nog even uitstellen.
Een aantal lezers zal opmerken dat die vroege stoïcijnen met
hun 1-2-3’tje van negatieve emoties naar kennis een belangrijke stap in het
emotionele proces overslaan. Ze zullen vinden dat het één ding is om alles te
weten, maar dat dit nog niet hetzelfde is als alles zomaar accepteren. Iets
weten en iets accepteren zijn voor veel van ons twee totaal verschillende
dingen. Terug naar ons eerdere voorbeeld. Ik kan prima beredeneren dat het te
laat zijn van mijn vriendin niet het gevolg was van moedwil of
vergeetachtigheid, maar dat verandert mijn emoties nog niet. Mijn boosheid en
ongerustheid komt gewoon opzetten ongeacht de bewuste logische gedachte dat er
misschien niets aan de hand is. Dat ik weet dat er ook gewoon niets aan de hand
zou kunnen zijn, betekent nog niet dat ik het ook echt accepteer en de
vervelende gevoelens van boosheid en ongerustheid kwijt ben. Dit is een
onderscheid dat in de vroege stoa nog geen rol speelt.
De sprong van een droge logische wereld naar een persoon die
die logica ook echt voelt is natuurlijk wat al te snel gemaakt. Latere
stoïcijnse denkers zoals Posidonius hielden rekening met de niet altijd
logische werking van het brein. Daarmee begon het stoïcisme voor het eerst echt
aandacht te schenken aan de psychologische aspecten van de menselijke emoties.
Uit de midden-stoa van denkers als deze Posidionius ontwikkelt zich vervolgens
de filosofie van de late stoa, die haar bloei had in de eerste periode van het
Romeinse keizerrijk. Dit waren Romeinse denkers die helemaal niet zoveel hadden
met het wat starre kennisdenken van de vroege stoïcijnen. Zij hielden zich
juist bezig met dat moeizame proces van de acceptatie. Waar hun voorgangers
zoals Chrysippus en ook Posidonius zich vooral richtten op de wetenschap en de
logica, richtten zij zich op de emoties zelf. Wetenschap en logica bleven een
belangrijke rol spelen, maar daarbij kwam nu ook de praktijk van het voelen,
denken en handelen meer op de voorgrond te staan. Het ging er dus steeds meer
om de juiste manier om je leven in te richten te vinden. De stoa gaat daarbij ook
steeds meer de nadruk leggen op een soort meditatieve oefeningen om te leren de
dingen te accepteren zoals ze zijn.
Het doel van die filosofie is dus niet zozeer het onaangedaan ondergaan van al het leed dat het leven over u kan uitstorten. Nee, het is het leiden van een goed en gelukkig leven. Het doel van de stoïcijnse filosofie is het leiden van een goed leven. Een leven dat maakt dat u ‘eudaimonia’ weet te bereiken. Een Griekse term die vaak met ‘geluk’ wordt vertaald, maar die eigenlijk veel meer omvat. Het is niet alleen maar een passief prettig gevoel, maar ook een actieve staat, een manier van doen. Naast ons geluk, gaat ‘eudaimonia’ dus ook over een goed leven, over een prettig en zinvol leven, dat voldoening schenkt aan zowel de gelukkige persoon zelf als aan zijn omgeving. Om deze ‘eudaimonia’ te kunnen bereiken moet een mens leren een ware levenskunstenaar te worden. Hij moet zich zelf de kunst van het leven eigen maken. De stoïcijnse filosofie gaat over die levenskunst en belooft dus niets meer en niets minder dan een zinvol en gelukkig leven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten