maandag 4 september 2017

DE STOA EN DE TUIN

Toen Zeno van Citium rond 300 v. Christus een filosofieschool stichtte in de beschilderde markthal (stoa poikilé) van Athene was daar een paar jaar eerder in een tuin net buiten de stad de school van Epicurus opgericht. Destijds wees niets er nog op dat dit de twee grote elkaar beconcurrerende scholen van de latere Oudheid zouden worden. De filosofie van Zeno lijkt haast op alle punten het tegendeel van de leer van Epicurus. Volgens Epicurus bestond de kosmos uit een totale chaos van toevalligheden. Je kon je daar als mens maar beter zo min mogelijk van aantrekken en proberen in het verborgene een zo prettig mogelijk leven te leiden. Tegenover het absolute toeval van de epicuristen plaatste Zeno een door natuurwetten beheerste wereldorde. De oneindige ruimte waarin zonder reden of oorzaak werelden ontstaan en spoorloos verdwijnen wordt vervangen door één enkele kosmos die zich periodiek herhaalt en hernieuwt.

Voor de stoïcijnen bestaat er geen toeval, integendeel, alles hangt met elkaar samen via een strikt netwerk van oorzaak en gevolg. Alles wat gebeurt, heeft invloed op ons leven, en ons leven heeft invloed op alles wat gebeurt. Haal één radertje uit het systeem weg, en het systeem is niet meer hetzelfde. Wij als mensen zijn op die manier onlosmakelijk verbonden met de hele kosmos. Een kosmos die bovendien naar logische en redelijke wetten luistert. Het is volgens de stoïcijnen dan ook allerminst toevallig dat wij mensen begiftigd zijn met de capaciteit die logische rede te begrijpen. We maken er immers deel van uit. Zodoende hebben wij mensen het vermogen om de natuurwetten te doorgronden en ons daar naar te richten. De menselijke logica is volgens de stoïcijnen dan ook een natuurgegeven. Daarmee leren wij de oorzaak-gevolg-ordening van de wereld begrijpen.

Verder geloven de filosofen van de tuin in persoonlijke goden die zich in hun absolute gelukzaligheid niets van de rest van het universum, laat staan van de mensheid, aantrekken. De natuur is bij hen onverschillig en vijandig. Bij de stoïcijnen bestaan geen persoonlijke goden, maar wordt het hele universum als goddelijk aangemerkt. In plaats van een vijandig volstrekt willekeurige wereld bestaat er volgens hen een fundamentele verwantschap tussen de natuur en de mensen. De epicuristen geven niets om cultuur, wetenschap en logica, ze zien het hooguit als een hulpmiddel om genot te verwerven. De stoïcijnen daarentegen zien het als een morele plicht om zichzelf te ontwikkelen.

Er is ook een moreel verschil tussen Epicurus en de stoa. Epicurus stelde het genot als uiteindelijke maatstaf. Maar Epicurus laat zich hiermee volgens de stoïcijnen afleiden van de werkelijke zin van ons bestaan. Het is niet zo dat stoïcijnen zich afwendden van alle genot, wat ten onrechte soms wel gedacht wordt, maar door zich te richten op genot, laat je je volgens hen maar afleiden van waar het werkelijk om gaat. Genot is maar tijdelijk. Werkelijk geluk valt volgens de stoa alleen maar te bereiken als we ons richten op de wetten van de natuur. Een wijze vecht niet tegen de gebeurtenissen. Hij beseft dat iedere gebeurtenis plaatsvindt omdat het moet gebeuren, volgens de wetten van de natuur. En hij beseft dat het aanvaarden van de natuur zoals zij is, de enige manier is om gelukkig te worden. Dit is de kern van de stoïcijnse filosofie, een filosofie die vijf eeuwen lang dominant zou worden in de westerse filosofie: van de hellenistische tijd tot diep in de Romeinse tijd.

Ook maatschappelijk zijn het epicurisme en de stoa twee tegenpolen. De epicureeër verbergt zich met een groepje vrienden in zijn tuin en wil niets met andersdenkenden te maken hebben. Hij leeft zo onopvallend en teruggetrokken als maar mogelijk is en streeft naar genot en afwezigheid van pijn. De stoïcijn staat midden in de maatschappij en doet alles wat in zijn vermogen ligt om een prettige en rechtvaardige samenleving te creëren. Ze zijn niet bang om daarbij zo nodig tegen heilige huisjes aan te schoppen. Hij probeert zichzelf zo goed als mogelijk is te ontwikkelen en al zijn talenten te ontplooien.

In de Romeinse tijd was het voor de gegoede burgerij de gewoonte om voor één van deze twee levenswijzen te kiezen. Dat was bepaald geen sinecure want de rest van hun leven zou voortaan bepaald worden door de leerstellingen van zijn school.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten