De stoïcijnen dachten dat ze konden bewijzen dat hun
filosofie de beste weergave van de werkelijkheid gaf. Ze hadden zich natuurlijk
ook op het standpunt van de religies kunnen stellen en simpelweg kunnen zeggen
dat het een kwestie van geloof was. Wat in de heilige boeken van Zeno en
Chrysippus staat is per definitie waar en moet onvoorwaardelijk geaccepteerd
worden. Maar als zich zelf respecterende filosofen konden ze er niet om heen om
een poging te wagen hun levensfilosofie ook echt te bewijzen. De rivaliserende
scholen, zoals de epicuristen, academici en peripatetici, lieten trouwens ook geen
gelegenheid voorbij gaan om te proberen om de stoïcijnse redeneringen onderuit
te halen. Om serieus genomen te worden moesten ze dus wel met bewijzen komen.
Het is u waarschijnlijk wel opgevallen dat in de stoïcijnse
geschriften regelmatig de naam Zeus valt. Dat wekt misschien zelfs de indruk
dat het stoïcisme een religieuze filosofie is. Dat is echter maar in zeer
beperkte mate het geval. Bij het stoïcijnse bewijs dat hun levensfilosofie de
enig juiste is komt Zeus inderdaad regelmatig om de hoek kijken. Dit is echter
niet de Zeus die met bliksemschichten vanaf de Olympus de wereld regeert, nee
een Zeus die net zo goed Natuur of Noodlot genoemd had kunnen worden. Iets wat
trouwens ook vaak gebeurt. Toch zit er weldegelijk een religieus tintje aan
deze Zeus. Het mag dan wel geen man met een baard op een bergtop zijn, het is
toch een soort universeel bewustzijn. Het waren immers pantheïsten. Voor de
antieke stoïcijnen is de natuur dus iets levends en bewusts met een wil en een
bedoeling met de wereld.
In hun bewijsvoering stellen de stoïcijnen dat Zeus de mens
heeft geschapen met de bedoeling om een belangrijke rol te spelen in de
ontwikkeling van de geschiedenis van het universum. Zeus is de mens vriendelijk
gezind en wil graag dat hij gelukkig is. Hij is echter niet in staat om de mens
zo te scheppen dat hij altijd gelukkig is. Om dit toch mogelijk te maken heeft
Zeus de mensheid een stukje van zichzelf gegeven: het vermogen tot rationeel nadenken.
Door zelf na te denken kunnen mensen een manier van leven ontdekken die het hen
mogelijk maakt om onder alle omstandigheden een goed leven te leiden. Een leven
dat in overeenstemming met de Natuur is. Dat wil zeggen een leven dat zowel in overeenstemming
met de universele natuur van Zeus is als met de specifieke menselijke natuur
van het desbetreffende individu. Zo doorredenerend komen de antieke stoïcijnen
tot de conclusie dat hun levensfilosofie de beste garantie voor een gelukkig leven
is.
Voor een moderne stoïcijn is dit misschien toch een beetje
te kort door de bocht. Iemand uit de eenentwintigste eeuw zal niet snel geloven
dat een welwillende Zeus aan de bron van het menselijk intellect en handelen
staat. Het is waarschijnlijker dat hij zich op de wetenschap baseert dat de
mens het resultaat is van een evolutionair proces. Dat betekent dat het
menselijk bestaan helemaal geen doel heeft, en dat er dus ook geen enkele reden
is om te geloven dat we door in overeenstemming met de bedoeling van de natuur
te leven gelukkig zouden worden. Als mens kun je er dan veel beter voor kiezen
hedonist te worden en proberen uit ons korte en doorgaans nogal onaangename
bestaan toch nog zoveel mogelijk plezier te putten. Ik denk echter dat je ook
met gebruikmaking van de hedendaagse wetenschappelijke inzichten tot een
conclusie komt die erg dicht bij de stoïcijnse levensfilosofie uitkomt.
De mens is het resultaat van een hele serie evolutionaire
ongelukjes. Hierdoor zijn we het kale aapachtige op zijn achterpoten lopende
zoogdier geworden dat we nu zijn. We zijn uitgerust met een aantal
psychologische eigenaardigheden die bedoeld zijn om onze overlevingskansen te
vergroten. Zo hebben we de neiging om onder bepaalde omstandigheden, zoals een
aanstormende sabeltandtijger, bang te worden of, onder andere omstandigheden,
honger te krijgen. We kunnen pijn voelen om er voor te zorgen dat we voorkomen
gewond te raken en we zijn wellustig om seks te hebben en ons te willen
voortplanten. Niet omdat Zeus wil dat we al deze onaangename en aangename sensaties
kunnen ervaren. Nee alleen omdat dit het voortbestaan van de soort ten goede
komt.
Dit soort natuurlijke neigingen hebben we dus niet
ontwikkeld om een goed en prettig leven te kunnen leiden, maar om te kunnen
overleven en om ons voort te planten. Zonder de neiging om weg te rennen van
een hongerige sabeltandtijger zou de menselijke soort immers al gauw zijn
uitgestorven. Zo wordt een ongelukkig persoon die er in slaagt om in leven te
blijven en zich voort te planten een evolutionair succes, terwijl een gelukkig
en blij mens die er voor kiest om geen nageslacht te produceren vanuit een
evolutionair standpunt een totale mislukking is.
Onze voorouders die bang waren voor een sabeltandtijger en
die zich zorgen maakten of ze de volgende dag nog wel te eten hadden, hadden
een evolutionaire voorsprong op hun zorgeloze soortgenoten. De ontevreden voorouder
die steeds meer voedsel wilde hebben en die maar bleef zoeken naar een nog
betere grot had een grotere kans zijn genen door te geven. De kapitalistische deugd
van de hebzucht heeft dan ook een duidelijke evolutionaire oorsprong.
Ook de meer plezierige ervaringen zijn gericht op het
doorgeven van ons erfelijk materiaal. Daarom vinden we vet en zoet voedsel zo
lekker. In een tijd dat hongersnood de regel was, was het een uitstekend idee
om gek te zijn op calorierijke voeding. Als de honger eenmaal gestild is komt
seks in beeld als het volgende pleziertje. Als seks ons koud liet, of als we
het zelfs onplezierig zouden vinden, zou er van het doorgeven van onze genen
niet veel terecht komen. De voorvaderen die een hekel aan seks hadden zijn al
lang geleden uitgestorven. We zijn een sociaal dier niet omdat dat gezelliger
is, maar omdat we in groepsverband een grotere overlevingskans hebben. Om dezelfde
reden houden we van onze naasten en zorgen we voor ze. Tegelijkertijd hebben we
een hekel aan buitenstaanders. Dat zijn concurrenten die het schaarse voedsel
voor onze neus wegkapen. Ook de populistische vreemdelingenhaat, die
tegenwoordig weer zo in de mode is, heeft dus een evolutionaire oorsprong.
We zijn biologisch geprogrammeerd om groepen te vormen. Tegelijkertijd
zijn we ook geprogrammeerd om binnen zo’n groep te streven naar een zo hoog
mogelijke status. Net als in een groep apen lopen de individuen met de laagste
status het risico om uit de groep gestoten te worden. Ze hebben op zijn best
toegang tot de restjes en het slechtste voedsel en bij de keuze voor een partner
staan ze al helemaal achter in de rij. De voorouders die het fijn vonden om
populair te zijn en zich rot voelden als hun sociale status in het nauw kwam
hadden een betere toegang tot voedsel en sekspartners. Het zijn dus opnieuw hun
genen die we hebben overgeërfd en die nu onze neigingen bepalen.
De antieken dachten dat ons vermogen tot denken en redeneren
een gift van Zeus was, die het ons mogelijk maakte een klein beetje god te
zijn. Het bovenstaande in ogenschouw nemend kan je er echter niet om heen dat ook
onze ratio een evolutionaire oorsprong heeft. Een slimme en handige voorouder
die een goede boog kon maken had een betere kans om te overleven en zich voort
te planten dan zijn wat sullige en onhandige stamgenoot. Deze prehistorische
intellectueel kon ook nog de beste tactiek bedenken om een prooi te vangen. Onze
intellectuele vermogens hebben dus niets te maken met een soort transcendentale
semi goddelijke neiging die ons de mogelijkheid biedt als een engel of heilige afstand
te nemen van het dierlijke deel van ons wezen. In tegendeel zelfs het intellect
heeft zich ontwikkeld om slimme plannen te kunnen smeden om onze behoeften aan
voedsel, seks en sociale status beter te bevredigen.
Dat de menselijke rationele vermogens een heel wereldse
oorsprong hebben betekent echter niet dat ze alleen inzetbaar zijn voor
overleving en voortplanting. Ons denkvermogen kan ook ‘misbruikt’ worden en
worden ingezet voor heel andere dingen dan waar het oorspronkelijk voor bedoeld
is. Neem bijvoorbeeld ons vermogen tot lopen. Heel handig om te overleven. Je kan
wegrennen voor een sabeltandtijger of sneller bij een stuk voedsel komen dan de
concurrent. Maar je kan dit vermogen ook misbruiken door het te gebruiken om de
Mount Everest te beklimmen. Een activiteit die niet bepaald bijdraagt aan je
overlevingskansen. Als bergbeklimmer loop je een levensgroot risico van de berg
te vallen zodat het je niet zal lukken je genen aan een andere generatie door
te geven. Zo kun je dus je denkvermogen ‘misbruiken’ en het aanwenden voor
zaken die niets meer te maken hebben met het zo efficiënt mogelijk doorgeven
van je genen.
Zo zou u uw denkvermogen kunnen gebruiken om te beslissen
dat het misschien verstandiger is om uw natuurlijke drang tot voedselvergaring
in te perken en wat minder te eten of om een gelegenheid om seks te hebben
voorbij te laten gaan. U zou er zelfs voor kunnen kiezen om celibatair te
blijven en zo uw kans op voortplanting tot nul terugbrengen. U kunt uw ratio
gebruiken om u zelf bepaalde doelen te stellen en een bepaalde levenswijze op
te leggen. U kunt het gebruiken om te beslissen dat veel van de programmering
tot overleven en voortplanten helemaal niet in overeenstemming met uw
persoonlijke doelstellingen zijn. U kunt bijvoorbeeld tot de conclusie komen
dat die programmering u een hoop ellende oplevert die helemaal niet leidt tot
een prettig en gelukkig leven.
Het is misschien wel een beetje ironisch dat onze evolutie
en de daaruit voortvloeiende genetische programmering tot overleven en
voortplanten ons een instrument in handen heeft gegeven dat ons de keuze geeft
om tegen die programmering in te gaan. Een programmering die zich de afgelopen
eeuwen steeds meer tegen ons welzijn en tegenwoordig zelfs tegen ons overleven
lijkt te keren. Het is gek maar ons vermogen om door te denken tegen onze
natuurlijke neigingen in te gaan is in deze tijd van klimaatsverandering en uit
de hand gelopen consumentisme waarschijnlijk onze enige kans om als soort te
overleven.
Als we ons richten op een gelukkig leven en niet alleen op
overleven en voortplanten worden zaken als onze sociale status op eens een stuk
minder belangrijk. We kunnen beslissen dat het niet perse nodig is om maar
steeds meer spullen te verzamelen. Door te denken zult u vanzelf tot de
conclusie komen dat na het vervullen van uw verlangen naar de laatste smartphone
er algauw weer een nieuw verlangen op komt dagen. We zijn kampioen piekeren,
een prima eigenschap als je niet weet waar je volgende maaltijd vandaan gaat
komen of waar de volgende sabeltandtijger zich verstopt heeft. Maar in een tijd
dat je je daar niet druk over hoeft te maken is het voor een prettig leven verstandiger
om je wat minder zorgen te maken door je programmering met je denkvermogen te
overrulen. Er zijn tegenwoordig gewoon minder redenen om je terecht zorgen te
maken.
Om terug te komen op Zeus en het onderwerp van dit
verhaaltje. Volgens de antieken heeft Zeus (of de natuur) ons met een doel
geschapen. Hij heeft ons het vermogen gegeven om door rationeel na te denken
een gelukkig leven te leiden. De stoïcijnen trekken hieruit de conclusie dat
het mogelijk is door het gebruik van bepaalde technieken onaangename emoties te
vermijden. Tegenwoordig kan een andere redenering gevolgd worden. Door de evolutie
(of de natuur) heeft de mens bepaalde emoties en neigingen gekregen die de kans
op overleven en voortplanten vergroten. Dezelfde evolutie heeft ons daarbij ook
het vermogen gegeven om door onze ratio te ‘misbruiken’ deze voorprogrammering
opzij te zetten. De technieken die de oude stoïcijnen ontwikkeld hebben om
minder negatieve emoties te ervaren kunnen nu nog steeds ingezet worden om ons
welzijn te verhogen. De redenering is niet heel anders en leidt tot dezelfde
conclusie. Namelijk dat de stoïcijnse levensfilosofie nog steeds een heel goede
optie is om een goed en prettig leven te leiden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten