Uit onderzoek naar apen door bijvoorbeeld de Nederlander
Frans de Waal en de Amerikaanse Sarah Hrdy komt naar voren dat de
basisprincipes van onze moraal ook bij apen voorkomen. We kunnen van apen leren
hoe diep sommige vormen van moraal in ons gebakken zitten. Uit onderzoek naar
apen komt naar voren dat de mens evolutionair zo succesvol is geweest dankzij
vergaande vormen van samenwerking. Wat goed is voor de instandhouding van de
groep wordt door mensen net als door andere primaten als goed ervaren. We worden
door biologische mechanismen gedreven in de richting van duurzame samenwerking
binnen een groep. Moraal komt niet van buiten ons, maar zit in ons, is de
boodschap. Onze religieuze en ethische systemen bevestigen slechts wat we al in
ons hebben.
Biologen en evolutionair psychologen gaan er tegenwoordig
vanuit dat al het menselijk gedrag, en dus ook het normensysteem, uiteindelijk
in dienst staat van reproductie en verspreiding van genetisch materiaal. Het morele
gevoel is evolutionair al vroeg ontstaan en is bij de mens sterk
doorontwikkeld. Moraalbiologen zijn het er over eens dat de groepssamenhang de
belangrijkste drijfveer achter moraal en het ontstaan van normen is. Die samenhang
is noodzakelijk om zich te handhaven en vormde de basis voor het ongeëvenaarde
evolutionaire succes van de menselijke soort. Dat succes is zo groot dat de
aarde inmiddels gebukt gaat onder deze soort.Door samen te werken kunnen mensen meer voedsel verzamelen en in tijden van schaarste delen. Ook kunnen roofdieren en concurrerende groepen mensen beter op een afstand worden gehouden. De mens is evolutionair zo succesvol doordat hij in staat is tot zeer complexe vormen van samenwerking. Door samen te werken heeft hij zich te midden van allerlei bedreigende omstandigheden weten te handhaven. Aanvankelijk in kleine groepen van jager-verzamelaars, maar al gauw in complexere eenheden als dorpen, steden en staten. Met een steeds complexer wordend systeem van waarden.
De vorming van een hechte groep was dus van levensbelang voor de mensen. Iedere vaardigheid die het groepsverband kon versterken, maakte het succes van de menselijke soort groter: herkenning van elkaars gevoelens en wensen, het vertonen van betrouwbaar gedrag, het op elkaar afstemmen van gedrag, gezamenlijke rituelen, de ontwikkeling van taal, het vertellen van verhalen, het maken van muziek, het opstellen van regels, het gezamenlijk geloof in voorouders en goden, etc. etc. De leden van de groep die elkaar het meest hielpen en daardoor het meeste voordeel aan samenwerking konden ontlenen, kregen het grootste nageslacht en hadden de grootste kans op verspreiding van hun genetisch materiaal. Mensen die zich aan de groepsnormen onttrokken, raakten geïsoleerd en werden uitgestoten of gedood. Kortom groepssamenwerking en de daaruit voorvloeiende moraal bevorderen de verspreiding van het genetisch materiaal van de desbetreffende groep.
Het handhaven van de groepsorde is zo een tweede natuur van de mens geworden. Zonder zich ervan bewust te zijn zet hij allerlei middelen in om die samenhang te bevorderen. Men zou kunnen zeggen dat de natuur een mens heeft voortgebracht die normen kan ontwikkelen. Die normen maken het voor dit organisme mogelijk om zich als groep onder de meest uiteenlopende omstandigheden te handhaven.
Het afleiden van normen uit biologische feiten was voor de stoïcijnen iets vanzelfsprekends. Een leven in overeenstemming met de natuur is immers één van de basisideeën van het stoïcisme. Maar sinds Hume is dit voor moderne filosofen een heikele kwestie. Volgens Hume kan een ‘ought’ niet van een ‘is’ worden afgeleid. De zogenaamde ‘naturalistic falacy’: het afleiden van normen uit feiten wordt nog steeds als een filosofische doodzonde beschouwd. Grondslagen van de moraal mogen niet gezocht worden in andere relaties dan de moraal zelf. Dat mag volgens de regels van de logica kloppen, maar moraal valt niet alleen uit de logica af te leiden. Juist doordat de menselijke moraal een genetische basis heeft spelen ook gevoelens en emoties een rol. We doen meestal vol automatische zonder daarover na te denken wat goed is voor de groep. We voelen wat goed is. De keuze voor een bepaald gedrag wordt gemaakt doordat mensen zich goed voelen als zij in het belang van de samenleving en haar leden handelen. We maken die keuze niet met onze rede maar vertalen dat onbewuste gevoel met behulp van onze rede in normen.
Als mensen zich altruïstisch gedragen voelen ze zich gelukkig. Het brein produceert bij dergelijk gedrag endorfinen waardoor we ons prettig gaan voelen. Het gaat zelfs zo ver dat we ons verdrietig kunnen gaan voelen als anderen verdrietig kijken en vrolijk worden als iemand naar ons glimlacht. Dit alles bevordert de groepscoherentie en samenwerking. De stoot endorfinen die sociaal gedrag met zich meebrengt maakt dat wij ons prettig voelen bij moraal gedrag. Emoties en gevoel worden dus veroorzaakt door fysieke processen in ons brein. Het zijn biologische mechanismen die feitelijke omstandigheden vertalen in normen. Dankzij onze emoties en gevoelens weten we in een flits hoe we moeten handelen om te kunnen overleven en de grootste kans op reproductie te hebben. Mensen worden gedreven door een zucht naar voedsel, seks en veiligheid, maar hun moraal zorgt voor een begrip van de ander. Wij voelen een verplichting om bij het streven naar voedsel, seks en veiligheid de belangen van die ander mee te wegen. De functie van moraal is het bevorderen van samenwerking omdat de overleving daarvan afhankelijk is. Ons erfelijk materiaal drijft ons tot samenwerking, omdat wij daardoor datzelfde genetische materiaal beter kunnen verspreiden.
Wat voor ons als rechtvaardig wordt beschouwd leiden wij af uit een evenwicht tussen eigenbelang en groepsbelang. Het is rechtvaardig als iemand die zich inzet voor het welzijn van de groep wordt beloond. Het is ook rechtvaardig als iemand die de groep of leden van de groep schade toebrengt gestraft wordt. De biologische emoties van mensen zorgen ervoor dat mensen datgene goed vinden wat de samenwerking verbetert en dus hun genetisch materiaal beter zal verspreiden. Mensen voelen dat zij in het belang van de verspreiding van hun genetisch materiaal behoren te handelen. Omdat ze zich daarbij goed voelen, zullen ze elkaar die normen opleggen. Onbewust sluiten ze zo een soort sociaal contract. Voor mensen voelt het alsof die normen een eeuwigheidswaarde hebben. Alsof ze heilig zijn. De mens wordt tot deze illusie gedreven door zijn gevoelens, die op hun beurt gegenereerd worden door het onderliggende genetisch materiaal.
Een mens kan zich daar met behulp van zijn reden aan ontrekken. Hij kan tot de conclusie komen dat onze biologische moraal niet onder alle omstandigheden optimaal functioneert. Maar hij zal merken dat dat sterk tegen zijn gevoel in gaat. Tegelijkertijd zal hij een sterke groepsdruk ervaren om zich aan de biologische groepsmoraal te onderwerpen. Toch is dat wel iets wat het stoïcisme van ons eist. Het is heel natuurlijk om de biologische moraal te volgen, maar ook onze rede is een onderdeel van de menselijke natuur. Ons denkvermogen wijst ons erop dat er omstandigheden bestaan die ons noodzaken om van de biologische moraal af te wijken. Zo is het niet alleen onze eigen groep die eerlijk en goed behandeld moet worden. Op grond van onze vermogen tot redelijk denken hebben ook andere groepen recht op een dergelijke behandeling. Ook al gaat dit tegen het biologische gevoel van eigen groep eerst in.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten