zaterdag 27 september 2025

Het brein als illusionist: Kant, de stoïcijnen en de moderne neurowetenschap

 Eerst zien dan geloven, zegt het bekende spreekwoord. De werkelijkheid is dat wat we met onze zintuigen ervaren, maar is dat wel zo? Wanneer wij onze ogen openen en de wereld in al haar kleuren, vormen en bewegingen ervaren, lijkt het alsof de werkelijkheid zich direct aan ons voordoet. Toch leert de moderne neurowetenschap ons dat dit beeld misleidend is. Het brein is geen passieve ontvanger van signalen, maar een actieve bouwer van modellen. Het voorspelt, vult aan, corrigeert en in zekere zin hallucineert het voortdurend onze ervaring. Recente inzichten, zoals die van Daniel Yon en collega’s, beschrijven perceptie als een “gecontroleerde hallucinatie”, waarin verwachtingen even belangrijk zijn als zintuiglijke input. 


Dit idee roept verrassend sterke parallellen op met de filosofie van Immanuel Kant en met de psychologie van de stoïcijnen. Waar Kant stelde dat wij nooit toegang hebben tot de dingen “op zichzelf” (‘Das Ding an sich’), maar slechts tot verschijnselen zoals die door onze geest worden gestructureerd, wezen de stoïcijnen er al op dat elke indruk (‘fantasia’) door het centrale vermogen van de ziel (‘hegemonikon’) moet worden beoordeeld voordat zij deel wordt van ons wereldbeeld. Moderne hersenwetenschap lijkt, drie eeuwen na Kant en ruim twee millennia na de Stoa, deze intuïties in een nieuw licht te plaatsen.


Onderzoek naar zogenaamde ‘predictive processing' laat zien dat perceptie niet begint bij de ogen of oren, maar bij het brein zelf. Voortdurend genereert het verwachtingen over wat het waarschijnlijk zal waarnemen. Licht- en geluidsprikkels fungeren slechts als feedback: ze bevestigen of corrigeren het model. Wanneer verwachtingen sterk zijn en zintuiglijke input zwak of ambigu, zien wij wat wij denken te zien, niet wat er daadwerkelijk is. Vandaar optische illusies, auditieve vergissingen, en zelfs hallucinaties. Perceptie blijkt dus geen spiegel van de werkelijkheid te zijn, maar een compromis tussen hypothese en ervaring, tussen verwachting en correctie. De wereld die wij ervaren is het resultaat van een voortdurende dialoog tussen binnen en buiten.


Immanuel Kant beschreef in zijn boek ‘Kritiek van de zuivere rede' een radicale grens: wij ervaren nooit de dingen zoals ze op zichzelf zijn (‘noumena’), maar slechts zoals ze verschijnen in ons bewustzijn (‘fenomena’’). Deze verschijningen zijn altijd al gevormd door de structuren van ons verstand: ruimte en tijd als vormen van aanschouwing, en de categorieën van het denken (zoals causaliteit, substantie, kwantiteit). Kant benadrukte daarmee dat de menselijke geest niet louter registreert, maar structureert. De wet van causaliteit bijvoorbeeld is niet iets wat wij uit de werkelijkheid afleiden, maar een noodzakelijke vorm waarmee wij de wereld ervaren. Moderne neurowetenschap lijkt dit te bevestigen: het brein legt een raster van verwachtingen over de wereld, zonder welke ervaring chaotisch en onbegrijpelijk zou zijn. Dat onze perceptie gekleurd, gefilterd en soms misleidend is, bewijst niet dat er geen werkelijkheid buiten ons is, maar wel dat deze werkelijkheid ons nooit in haar “naakte” gedaante bereikt. Daarmee lijkt ‘predictive processing' een empirische echo van Kants ‘Ding an sich'.


Lang voor Kant formuleerden de stoïcijnen een psychologische theorie die opmerkelijk veel overeenkomsten vertoont met de moderne inzichten van ‘predictive processing'. Voor hen was een ‘fantasia’ een indruk die via de zintuigen het bewustzijn binnendringt. Maar deze indrukken zijn niet automatisch kennis of waarheid. Het centrale vermogen van de ziel, het ‘hegemonikon’, moet de indruk beoordelen en accepteren of verwerpen. Pas na instemming wordt de indruk een overtuiging (‘kataleptische fantasia’). Hierin herkennen we een vroege vorm van cognitieve theorie: de stoïcijnen wisten dat waarneming niet vanzelf gelijkstaat aan waarheid, maar door reflectie en oordeel gefilterd moet worden. De moderne psychologie zou zeggen dat wij ‘biases’ en ‘verwachtingen’ moeten corrigeren; de stoïcijnen spraken over de noodzaak van kritische instemming. Zo ontstaat een fascinerende parallel: waar de neurowetenschap laat zien dat onze hersenen verwachtingen projecteren, waarschuwden de stoïcijnen dat de geest waakzaam moet zijn om niet elke indruk blind te geloven. Het ‘hegemonikon’ fungeert als een soort innerlijke wetenschapper, die de waarschijnlijkheid van de indruk toetst.


Hoewel de parallellen verleidelijk zijn, moeten we ook de verschillen erkennen. Kant maakte een metafysische claim: de dingen op zichzelf zijn principieel onkenbaar. De neurowetenschap maakt een empirische claim: perceptie is inferentieel en probabilistisch. Het eerste is een filosofisch kader, het tweede een werkingsmodel. Ze ondersteunen elkaar, maar vallen niet volledig samen. De stoïcijnen waren het hiermee eens maar voegden er ook nog een normatief element aan toe: het is onze plicht om kritisch met indrukken om te gaan, omdat alleen zo virtuoos handelen mogelijk is. De wetenschap beschrijft hoe de geest werkt, maar geeft geen voorschriften voor een goed leven. Filosofie blijft nodig om de brug te slaan van beschrijving naar normativiteit, maar moet volgens de stoïcijnen altijd wijken voor wetenschappelijke inzichten. Stoïcijnen stellen dan ook dat hun filosofie altijd hoort te worden bijgesteld als nieuwe wetenschappelijke feiten daartoe nopen.

De gedachte dat ons brein voortdurend hallucinaties construeert, klinkt misschien verontrustend, maar zij past in een lange traditie van zelfonderzoek. Zowel boeddhisten als Kant en de stoïcijnen begrepen dat de werkelijkheid zoals wij haar ervaren niet eenvoudigweg de werkelijkheid zelf is, maar een gefilterde en beoordeelde constructie. De moderne neurowetenschap voegt hier de precisie van experiment en model aan toe. Zij laat zien hoe dit proces functioneert, terwijl Kant en de stoïcijnen ons laten nadenken over wat het betekent. Samen schetsen zij een beeld van de mens als wezen dat altijd middenin een spanningsveld leeft: tussen verwachting en waarneming, tussen verschijnsel en werkelijkheid, tussen indruk en oordeel.

Misschien is dit de belangrijkste les: dat waarheid niet simpelweg in de zintuigen ligt, maar in de voortdurende arbeid van de geest, kritisch, waakzaam, en nooit volledig zeker. Deze inzichten zijn echter niet alleen boeiende theorieën, maar ook uiterst bruikbaar in het dagelijks leven. Als onze hersenen voortdurend verwachtingen projecteren en daarmee de werkelijkheid gedeeltelijk 'hallucineren', dan betekent dit dat wij nooit rechtstreeks zien wat er is, maar altijd een mengvorm van indruk en interpretatie zien. Dat maakt ons kwetsbaar voor illusies, niet alleen optisch of auditief, maar ook emotioneel en sociaal. Toch biedt dit besef ook een kans: wie zich hiervan bewust is, kan leren zijn waarnemingen en oordelen met meer scepsis en discipline te behandelen. Hier ligt de praktische erfenis van de stoïcijnen, en een verrassende verbinding met moderne cognitieve psychologie. De stoïcijnen zouden de stoïcijnen niet zijn als ze op basis van dit inzicht niet een aantal technieken zouden hebben ontwikkeld die daarbij kunnen helpen:


Hoe om te gaan met nieuws en sociale media?

Uw hersenen zijn geneigd om informatie te bevestigen die past bij uw verwachtingen (de zogenoemde ‘confirmation bias'). Een artikel dat onze overtuigingen ondersteunt, voelt meteen waarachtig; een tegengeluid voelt verdacht. Maar juist hier moeten we het stoïcijnse ‘hegemonikon’ inschakelen:


  • Doe een stap terug en vraag door. Vraag niet alleen: “Is dit waar?”, maar ook: “Waarom geloof ik dit meteen?”

  • Vergelijk bronnen. Een indruk is nog geen overtuiging; pas na toetsing en bevestiging verdient zij uw instemming.

  • Herken emotionele framing. Nieuws en posts spelen in op angst, verontwaardiging of hoop, emoties die onze oordelen kleuren.

Zo kunt u een moderne vorm van ‘epoche’ oefenen, het opschorten van uw oordeel totdat de indruk getoetst is.


Emoties als interpretaties en niet als feiten

Wanneer iemand u beledigt of wanneer een situatie dreigend lijkt, reageert uw brein bliksemsnel. Vaak projecteren we een verwachte uitkomst (“Hij heeft kwaad in de zin”, “Dit loopt fout af”) en nemen die verwachting aan als de werkelijkheid. De stoïcijnen herinneren ons er echter aan dat een emotie in wezen een oordeel is over een indruk en niet de werkelijkheid zelf. Dit leidt tot de volgende praktische oefening:


  • Herken de afstand. Zeg innerlijk: “Dit is slechts een indruk (‘fantasia’), niet de werkelijkheid zelf.”

  • Test de verwachting. Vraag uzelf: “Welke feiten bevestigen dit?" "Welke alternatieve interpretaties zijn mogelijk?”

  • Beoordeel pas daarna. Zo voorkomt u dat emotie direct de geest domineert.

Dit is geen onderdrukking van uw emoties, maar een heroriëntatie. U neemt emoties serieus als signalen, maar beschouwt ze niet langer als een onfeilbare weergave van de werkelijkheid.


Beslissen in onzekerheid

‘Predictive processing’ leert u dat uw waarneming altijd probabilistisch is: het brein gokt op de meest waarschijnlijke verklaring. Kant zou zeggen: “U kunt niet buiten de vaste structuren van uw brein denken”; de stoïcijnen zouden zeggen: “Uw oordeel moet zich oefenen in waarschijnlijkheid, niet in zekerheid”. Daaruit volgt:


  • Wen u aan om te werken met waarschijnlijkheden, niet met absolute waarheden. Vraag uzelf: “Wat is aannemelijker, gegeven de data?”

  • Blijf corrigeerbaar. Als nieuwe feiten opduiken, herzie dan uw oordeel, zoals het brein voortdurend zijn voorspellingen bijstelt.

  • Oefen nederigheid. Onzekerheid is geen zwakte, maar de natuurlijke toestand van een menselijk wezen dat slechts fenomenen (fantasia) kent.

Kant toont ons de grens: de wereld op zichzelf, zoals die werkelijk is, blijft ons ontglippen. De wetenschap leert ons nederigheid: ons brein is een briljant illusionist, maar niet onfeilbaar. De stoïcijnen leren ons discipline: neem geen indruk klakkeloos aan en geven deze perspectieven een praktische levenshouding:


  1. Kritisch onderzoek van indrukken en overtuigingen.

  2. Oefenen in emotionele afstand, zodat gevoelens signalen zijn, maar geen tirannen.

  3. Bereidheid om van inzicht te veranderen wanneer de werkelijkheid dat vereist.

Dit is niet alleen een filosofische houding, maar ook een manier om in een complexe wereld stabiel, virtuoos en veerkrachtig te blijven.

Misschien is de diepste implicatie hiervan dat de werkelijkheid voor ons altijd een gedeelde constructie blijft: deels de prikkels van buiten, deels de modellen van binnen. Wij leven nooit in ‘de dingen op zichzelf’, maar in de ruimte tussen verwachting en ervaring. Juist daarom zijn stoïcijnse filosofische oefeningen geen luxe, maar noodzaak. Zij helpen ons om niet slaafs gevangen te blijven zitten in de illusies van ons brein, maar bewust te kiezen welke indrukken wij toelaten, welke overtuigingen wij omarmen, en hoe wij met de onzekerheid van de werkelijkheid omgaan.



zaterdag 13 september 2025

De eerste stoïcijnen

Het stoïcisme is de belangrijkste van de zogenoemde hellenistische filosofiescholen. De periode tussen Alexander de Grote (356-323 v. Chr.) en de verovering van Griekenland door de Romeinen wordt wel het Hellenisme genoemd. De veroveringen van Alexander de Grote openden de destijds bekende wereld voor de Helleense cultuur en openden de Helleense wereld voor invloeden uit het Oosten. Gebieden als Perzië en zelfs India werden opeens toegankelijk voor de Grieken. Er werden nieuwe handelsroutes geopend en wegen en landen die vroeger te gevaarlijk waren om te bezoeken kwamen binnen het bereik van de reislustige Grieken. De regionale Helleense beschaving raakte zo vermengd met elementen uit oosterse beschavingen en er ontstond een internationale hellenistische cultuur. Deze hellenistische tijd werd mede daardoor een tijd van grote natuurwetenschappelijke en filosofische vooruitgang. De ideeën uit het toenmalige India, Egypte en Perzië leidden tot het ontstaan van nieuwe denkrichtingen. De Academie van Plato bestond al, maar scholen als het Lyceum van Aristoteles, de cynische school, de sceptici, de epicurische school en de stoïcijnse school ontstonden allemaal aan het begin van deze hellenistische periode.

De Griekse democratie was één van de belangrijkste redenen dat er zoveel verschillende scholen konden ontstaan. Om succesvol te zijn was alleen een goede afkomst niet meer voldoende. Je moest je opponenten in de volksvergadering en in de rechtszaal met kennis, argumenten en retorische trucjes weten te overtuigen. Om carrière in politiek en recht te maken werden de kinderen van rijke ouders na hun middelbare schoolopleiding naar één van de filosofiescholen gestuurd. De allerrijksten huurden een privéfilosoof in. Zo liet koning Philippus van Macedonië zijn zoon Alexander (later de Grote genoemd) door de filosoof Aristoteles opvoeden. Maar de wat minder bedeelden stuurden hun kinderen naar één van de scholen. Daar leerden ze niet alleen de toenmalige stand van de wetenschap en de handigste trucjes om andere mensen van hun standpunten te overtuigen, maar ook een manier om in het leven te staan. De scholen hadden ieder een eigen opvatting over wat belangrijk was in het leven en hun leerlingen kregen daarom naast de ‘gewone’ vakken ook les in levenskunst. Iedere school onderwees dan ook zijn eigen levensfilosofie.

Een korte wandeling door het hellenistische Athene van rond 300 voor Christus zou ons langs heel wat van die filosofiescholen hebben gevoerd. Zo stond er aan de noordkant van het marktplein een overdekte zuilengalerij waar als er geen markt was de lessen van de stoïcijnse school werden gegeven. Over de markt zelf zwierven bedelende en scheldende cynische filosofen rond. Ze vielen mensen lastig door ze brutaal te confronteren met de leegheid van hun bestaan. Ik denk dat niet veel ouders hun kinderen naar de cynici gestuurd zullen hebben, maar dat neemt niet weg dat deze brutale hippie filosofen populair waren bij veel puberende tieners. In de oostelijke buitenwijken van de stad stonden de statige gebouwen van het Lyceum van Aristoteles en net buiten de stad lag in een prachtig park met fonteinen en wandelpaden de door Plato gestichte Academie. Even verderop, nog wat verder van de drukte van de stad, lag op het platteland een ommuurde groentetuin waarin de leerlingen van de school van Epicurus in een soort commune les kregen en hun eigen voedsel verbouwden. En dat waren nog niet eens alle scholen. In het Athene van die tijd bestond er een enorme keus aan hogere opleidingen.

Het was destijds geen eenvoudige keus om je zoon (dochters werden niet naar school gestuurd en waren trouwens bijna nergens welkom) naar een bepaalde filosofieschool te sturen. Het was zoals we zagen niet alleen maar een vorm van hoger onderwijs, er werd ook een manier van leven aangeleerd die de rest van het leven van de leerling zou gaan bepalen. De scholen werden dan ook niet alleen door jonge leerlingen bezocht, ook oudere aanhangers van de gedoceerde levensfilosofie en nieuwsgierige voorbijgangers volgden regelmatig de lessen. Naast de vagebonden van de rondzwervende cynici waren de stoïcijnen het makkelijkst toegankelijk. Ze gaven hun lessen immers in het openbaar op het marktplein. Iedereen die dat wilde, rijk, arm, man, vrouw of slaaf kon zich bij hun lessen aansluiten.

Een van die nieuwe scholen was dus de school van het stoïcisme. Het stoïcisme kwam natuurlijk niet uit de lucht vallen. De eerste stoïcijnen werden geïnspireerd door voorgangers als de natuurfilosoof Heraclitus, ook wel de Griekse Lao zi genoemd, de beroemde Socrates en de cynicus Diogenes (ja die van de ton). De oprichter van de stoïcijnse school, Zeno van Citium (335-262 v. Chr.), was de zoon van een Fenicische handelaar. Hij was geboren in de stad Citium op het huidige Cyprus. Destijds was dit eiland een scharnierpunt in de internationale handel. Producten uit Afrika, Griekenland, het Nabije Oosten en zelfs het Verre Oosten kwamen hier samen om over de rest van de destijds bekende wereld verhandeld te worden. Zeno’s vader was een koopman die met zijn schepen de hele Middellandse zee bevoer. Als jonge leerling koopman kwam Zeno waarschijnlijk niet alleen in contact met mensen uit Griekenland, maar ook met mensen uit Egypte, Babylonië en zelfs uit India. Hij was al jong in filosofie geïnteresseerd en de verschillende gedachten en theorieën uit die landen zullen niet ongemerkt aan hem voorbij zijn gegaan. Het is dan ook helemaal niet zo verwonderlijk dat er opmerkelijke overeenkomsten tussen oosterse filosofieën als het boeddhisme en het stoïcisme bestaan.

Zeno voer in opdracht van zijn vader regelmatig van Cyprus naar Athene. Door een schipbreuk kwam hij in deze hoofdstad van de filosofie vast te zitten. Hier raakte hij zo onder de indruk van de verhalen over de filosoof Socrates, dat hij besloot een leraar te zoeken en zijn verdere leven te wijden aan de filosofie. Omdat hij aanvankelijk meende dat de cynici Socrates’ ware erfgenamen waren, ging hij in de leer bij de cynicus Crates. Deze cynici moesten niets van regels en conventies hebben. Het waren de hippies van de oudheid, die tegen alles en iedereen aanschopten. Ze wilden zo dicht mogelijk bij de natuur leven en hadden een totale aversie tegen bezit en luxe.

Omdat de cynici nogal van het uitvoeren van stunts en ‘practical jokes’ als statements waren, had Crates bedacht dat zijn nieuwe leerling met een grote pot linzensoep over straat moest gaan rondsjouwen. Dat was eigenlijk slavenwerk en voor de zoon van een rijke Fenicische koopman werd dat in die tijd als behoorlijk vernederend beschouwd. Zeno voelde zich dan ook duidelijk opgelaten. Zijn leraar merkte dat en lachte hem uit. Een echte cynicus kent geen schaamte. Lachend sloeg hij de pot met soep kapot, waardoor Zeno onder de derrie kwam te zitten. Maar in plaats van de les te begrijpen en om het voorval te lachen, nam Zeno met het schaamrood op de kaken de benen, terwijl de linzensoep langs zijn kuiten stroomde. Zijn leraar hoofdschuddend achterlatend. De jonge Zeno was duidelijk niet uit het goede hout gesneden om een echte cynicus te worden. Na dit voorval verliet Zeno de cynische school van Crates. Hoewel de cynici in stoïcijnse ogen veel te extreem waren hebben stoïcijnse filosofen altijd veel waardering gehouden voor hun cynische collega’s. Na Crates studeerde Zeno nog een paar jaar bij een aantal andere filosofen tot hij zich zeker genoeg voelde om een eigen school te stichten en zelf les te gaan geven.

Zeno gaf zijn lessen in de zogenaamde ‘stoa poikilé’ van Athene. In het Grieks betekent dat de beschilderde zuilengalerij. Zo’n zuilengang werd in de oudheid gebruikt als een halfopen overdekte markthal. De naam stoïcisme is dus afkomstig van de markthal waar Zeno les gaf. De opvolgers van Plato gaven hun lessen in een luxueus en afgesloten academiegebouw, de epicureeërs in een ommuurde tuin en de stoïcijnen op de markt. Zeno’s lessen waren dus openbaar en gratis toegankelijk, niemand was verplicht om lesgeld te betalen. Zeno was ondertussen wel door zijn geld heen, maar zijn vaste leerlingen zorgden er voor dat hij toch in zijn onderhoud kon voorzien.

De opvolgers van Zeno, Cleanthes (330-232 v. Chr.) en Chrysippus (280-207 v. Chr.), stonden in de oudheid bijzonder hoog aangeschreven, en niet alleen als filosoof. Ze waren allebei ook nog eens Olympische sporters. Cleanthes was een bokser en Chrysippus een marathonloper. De stoïcijnen vonden de zorg voor hun lichaam van ondergeschikt belang, maar dat stond er blijkbaar niet aan in de weg dat zelfs hun schoolhoofden op het hoogste niveau aan sport deden. Ook op intellectueel gebied stonden die schoolhoofden hun mannetje. De stoïcijnse logica en taalfilosofie die met Chrysippus begon is tot op de dag van vandaag vermaard. Er zijn zelfs delen van de stoïcijnse propositielogica die door de opkomst van het christendom tweeduizend jaar lang vergeten en onbegrepen zijn gebleven. Pas toen deze vorm van logica in de vorige eeuw door moderne logici weer opnieuw werd uitgevonden, begreep men hoe geavanceerd de stoïcijnse logica eigenlijk was geweest. Chrysippus’ logica ligt aan de basis van het goed onderbouwde stoïcijnse systeem. Er woedde in zijn tijd een heftige concurrentiestrijd tussen de stoïcijnse school en de Academie van Plato. Een strijd die Chrysippus glansrijk wist te winnen. In de oudheid werd, waarschijnlijk terecht, gezegd dat er zonder Chrysippus geen stoa zou hebben bestaan. Hij wordt dan ook weleens de tweede oprichter van de school genoemd.

Chrysippus zou meer dan 700 boeken geschreven hebben over de meest uiteenlopende onderwerpen. Hij stond bekend als een groot geleerde en schreef naast boeken over kennistheorie, logica, politiek en ethiek ook boeken over kunst en zelfs over seks en erotiek. Net als bij de meeste stoïcijnse filosofen hebben geen van zijn boeken de middeleeuwen overleefd. Alles wat we van de eerste stoïcijnen weten is afkomstig van citaten uit boeken van latere schrijvers. Pas vanaf het moment dat de stoïcijnse filosofie ook bij de Romeinen populair begon te worden zijn er rechtstreekse bronnen overgeleverd.

zaterdag 6 september 2025

Stoïcisme en christendom

De exotische, uit het Midden-Oosten afkomstige mirakel godsdiensten waren populair in het Romeinse Rijk. De Mithrascultus had veel aanhang onder soldaten en ook het geloof in de Egyptische godin Isis wist veel aanhangers te trekken. Ook het christendom was één van die mirakel godsdiensten, maar deze wist aanvankelijk niet veel aanhangers te trekken. De Romeinen noemden de eerste christenen zelfs de mensenhaters vanwege de in hun ogen nogal intollerante, hardvochtige en gruwelijke leerstellingen. Er ontwikkelde zich inderdaad een soort christenterrorisme gericht tegen 'ongelovigen', openbare bibkliotheken, badhuizen en filosofiescholen. Toch was het uiteindelijk dit christendom dat de overhand wist te behalen. Genoemde mysterie godsdiensten hadden wel veel invloed op het christendom. Maria en kind vertoont veel gelijkenis met Isis en haar zoon Horus en veel van de verhalen rond de figuur van Jezus zijn terug te vinden bij de Mithrascultus. Ook de stoïcijnse filosofie heeft veel invloed op het vroege christendom gehad. Christendom en stoïcijnse filosofie hebben, ondanks het hardvochtige en intolerante karakter van het christendome, veel overeenkomsten. Het is tijd om de twee eens naast elkaar te leggen.

Bij het opstellen van de christelijke dogma’s werd dus regelmatig uit stoïcijnse bron geput. Zo kent het christendom net als het stoïcisme een eis van menselijkheid en algemene naastenliefde ongeacht nationaliteit, geslacht of afkomst. Daar staat wel tegenover dat het christendom in tegenstelling tot de stoa intolerant is tegenover ongelovigen en vrouwen en anders geaarden als minderwaardig aanmerkt. Aan het einde van de oudheid komen de tegenstellingen tussen de traditionele antieke levenskunst en de nieuwe christelijke manier van leven steeds duidelijker naar boven. Toch is het christendom sterk beïnvloed door de klassieke filosofiescholen. Vooral in de beginperiode waarin de christelijke dogma’s zich langzaam maar zeker beginnen te vormen is de invloed van de stoïcijnse filosofie groot. Later in de middeleeuwen zijn het vooral Plato en Aristoteles (in Hebreeuwse en Arabische vertalingen de oorspronkelijke teksten waren door toedoen van het vandalisme van dezelfde christenen verloren gegaan) die die rol overnemen. De verschillen tussen de stoïcijnse en christelijke manier van leven zijn echter behoorlijk groot.

In alle geloofssystemen van Semitische oorsprong bestaat er een grote kloof tussen een almachtige god en de door hem geschapen wereld. De mens en al het geschapene bestaat alleen door en omwille van die god. Het is de taak van de mens om deemoedig de wil van die god uit te voeren. Een wil die hem in allerlei heilige geschriften is geopenbaard. Het stoïcijnse pantheïstische idee dat god gelijk staat aan al het bestaande en dat het menselijke bewustzijn deel uitmaakt van het goddelijke bewustzijn is in christelijke ogen een gruwel. De hoogmoed waarmee de stoïcijnen daarmee het menselijk intellect gelijkstellen aan het goddelijke is voor hen een doodzonde.

Het christendom kent een persoonlijke god, de anekdotische oude man met een baard in de hemel wordt min of meer letterlijk genomen. De mens staat als een onsterfelijke individuele ziel tegenover een onmetelijk verheven ander persoon die zijn doen en laten beoordeelt. Voor de stoïcijnen staat die ziel gelijk aan het menselijk bewustzijn. Het is iets volstrekt natuurlijks en materieels dat, naar alle waarschijnlijkheid, met het overlijden van de mens in het niets verdwijnt. Die ‘ziel’ is een in ruimte en tijd beperkte loot van een universeel bewustzijn, een soort wereldziel. Voor het christendom is de mens aan dood en erfzonde gebonden. Hij moet strijden tegen zijn aangeboren slechtheid, maar kan daar uiteindelijk slechts door goddelijke genade van verlost worden. Verlossing van de natuurlijke verdorvenheid en de ellendige ongelukkige levensconditie van de mens is slechts mogelijk door geloof en genade. De stoïcijnse pogingen om de mens te leren op eigen kracht een gelukkig en virtuoos leven te leiden wordt als verderfelijke hoogmoed aangemerkt. Daarom ligt voor de stoïcijnen het doel van het leven in het hier en nu terwijl christenen het doel in een leven na de dood zoeken.

De christelijke afhankelijkheid van een buiten de wereld tronende, transcendente, godheid leidt tot een verwerping van de wereld. Zelfs tot een welhaast totale wereldverzaking. Toch is het deze wereld en dit leven waarin eens en voor altijd volgens een goddelijk heilsplan een oordeel zal worden geveld over ieder individueel mens. Het christendom kent een al het andere uitsluitende geldigheid. Een exclusieve geldigheid die door het rationele stoïcisme categorisch wordt afgewezen. De christelijke exclusiviteit vormde de grondslag van een dogmatische, intolerante, strikt georganiseerde kerkelijke gemeenschap. Het christendom is sterk hiërarchisch ingesteld. Niet alleen de christelijke priesterkaste en zijn dogma’s moeten onvoorwaardelijk gehoorzaamd worden, ook het door god ingestelde wereldlijke gezag is gehoorzaamheid verschuldigd. De bestemming van de mens ligt immers in een rijk dat niet van deze wereld is. De stoïcijnen denken daar anders over. Hun bestemming ligt in deze wereld en een overheid die zich misdraagt kan op stoïcijnse tegenstand rekenen. Veel van het verzet tegen tirannieke keizers had inderdaad een stoïcijnse oorsprong. Er werd zelfs gesproken van de stoïcijnse oppositie tegen de tirannieke keizers.

Het christendom is op geloof in een door een persoonlijke god geopenbaarde heilsleer gebaseerd. Die heilsleer overstijgt alle andere overwegingen. Wetenschap en filosofie zijn volstrekt onderworpen aan het geloof. Een mogelijk conflict met wetenschap of de uitkomsten van het rationele denken doet nooit af aan de waarheid van de geproclameerde geloofsleer. De kerkvader Tertullianus zou zelfs gezegd hebben: ‘ik geloof juist omdat het absurd is’. Het stoïcisme daarentegen was absoluut niet dogmatisch en geloofde zeker niet in een door god gegeven openbaring. Hun filosofie moest rationeel en goed feitelijk onderbouwd zijn. In tegenstelling tot het christendom stond en staat het stoïcisme altijd open voor nieuwe inzichten en wetenschappelijke ontwikkelingen. Als een onderdeel van hun filosofie in strijd met rationele of wetenschappelijke inzichten blijkt te zijn, moet die filosofie worden aangepast. De kloof tussen het christendom en het stoïcisme is nergens groter.

Hoewel er veel pogingen zijn ondernomen om stoïcisme en christendom met elkaar te verzoenen is het nooit goed gelukt om dat voor elkaar te krijgen. Er bestonden en bestaan weliswaar stoïcijnse christenen en het is ook niet totaal onmogelijk om die twee met elkaar te combineren, maar een echt goed huwelijk zal het nooit worden. Daarvoor zijn de onderlinge verschillen te groot.