zaterdag 30 september 2023

22.1 Schaduwen op de wand

 LES 22

STOÏCIJNSE SPIRITUALITEIT


22.1 Schaduwen op de wand

Wie zijn we? Waarom bestaan we? Waarom moeten wij, als een minuscuul deeltje van de eeuwigheid, een kort, doorgaans onaangenaam leven doorlopen? Wat is onze plaats in het grote geheel? Is er een plan, een bepaald doel? Of is alles volkomen zinloos en heeft het geen enkele betekenis? Ontwikkelt alles zich volgens blinde en volstrekt neutrale in de natuur verscholen krachten zonder enig gevoel? Eeuwige vragen waar de mensheid al sinds haar bestaan mee worstelt.

Waarom stellen we deze vragen? Waarom doen we aan wetenschap? Kennis en inzicht geeft ons natuurlijk meer controle over onze omgeving. We kunnen de toekomst beter voorspellen en kunnen machines bouwen die ons helpen te overleven in dit nogal ruwe universum. Maar dat is niet de enige en misschien zelfs niet de belangrijkste reden waarom we ons dergelijke vragen stellen. Mensen hebben een aangeboren innerlijke neiging om hun sterfelijkheid, hun oorsprong en hun wezen beter te leren kennen. Hoe en waarom dat zo gekomen is weten we niet. Tot nu toe hebben we geen stem gehad in onze eigen evolutie. We zijn geëvolueerd tot een rationeel wezen, geprogrammeerd om te overleven door problemen op te lossen. Dit vermogen tot rationeel nadenken geeft ons een enorm evolutionair voordeel. Een voordeel dat zo groot is dat er tijd en ruimte overblijft om onze ratio in te zetten voor andere dingen dan het vinden van voedsel of het ontsnappen aan een hongerige sabeltandtijger. Zo kunnen vragen gesteld worden naar het hoe en waarom van ons bestaan en het bestaan van het universum.

Daardoor weten we nu dat we zijn beland op een 4,5 miljard jaar oude planeet die rond zweeft in een 13,2 miljard jaar oud melkwegstelsel in een uitdijend 13,8 miljard jaar oud universum met een ongewisse toekomst. Wat moeten we met al die kennis? Helpt dat inzicht in de werking en het bestaan van dat onmetelijke universum ons om ons te verzoenen met de grandeur en tragiek van ons eigen bestaan? Hebben we er wat aan bij het beantwoorden van onze vragen over het menselijk verhaal?

Ondanks wat de meeste religies ons willen vertellen is het onaannemelijk dat dit immense universum speciaal voor ons is gemaakt. Religies komen elk met hun eigen pasklare antwoord op de eeuwige vragen. Zogenaamd gedicteerd door hun god of goden, maar in werkelijkheid opgeschreven door hun aanhangers. Antwoorden die verschillen naar plaats en cultuur en die met het verloop van de geschiedenis volop mee evolueren. Van een door geesten en demonen bewoonde platte Aarde, met heksenvervolgingen en onvolwaardige ongelovigen tot het humanitaire wetenschappelijke wereldbeeld van de moderne mens. Zelfs religies als het christendom zijn in de loop der eeuwen onherkenbaar veranderd. Zo zou de huidige paus in de Middeleeuwen, alleen al omdat hij niet in heksen gelooft, als ketter op de brandstapel zijn beland. Toch houden velen nog steeds vast aan de oude vertrouwde sprookjes en mythes van hun voorouders. Voortschrijding in menselijk inzicht gaat traag en er zijn lange periodes van achteruitgang. In de donkere Middeleeuwen ging veel van de inzichten en humaniteit die in de klassieke wereld was ontdekt weer verloren in de barbarij van het christelijke geloof.

Het idee dat het universum speciaal voor ons geschapen is, is wel een geruststellende en verleidelijke gedachte die hoop geeft in een wereld waarin alles om strijd, dood en verderf lijkt te draaien. Een stoïcijn kiest echter niet voor troost en hoop, maar voor wat aannemelijk en redelijk is. Al die religieuze mythen en verhalen, die allemaal anders zijn en veranderen al naargelang de tijd en cultuur, zijn allesbehalve aannemelijk. Een kennelijk doelloos, gewelddadig en vijandig universum maakt ons eigen bestaan niet opeens waardeloos en onbetekenend. Ook een niet speciaal voor ons gemaakt universum blijft ontzagwekkend, wonderlijk en waardevol. Het is juist onze rationaliteit die het mogelijk maakt om dat universum te leren kennen en onderzoeken. Alleen dat al is voldoende om zin te geven aan het menselijk bestaan.

Ook de stoïcijnen hebben een antwoord op de eeuwige vragen van het hoe en waarom van het universum en ons eigen bestaan. Een antwoord dat gelukkig heel wat minder dogmatisch is dan dat van de meeste religies. Een antwoord dat open staat voor en zelfs rekening houdt met veranderingen en nieuwe inzichten. Voor een stoïcijn is niets heilig. Geen enkel idee, geen enkele religie is onaantastbaar. Het verhaal van het universum en het verhaal van ons verleden en onze toekomst is niet af. Ook zonder dogma’s is dat verhaal niet gespeend van spiritualiteit en poëzie. Een spiritualiteit die niet alleen gericht is op het bevredigen van onze dromen en hoop, maar die gericht is op de werkelijke wereld. Een wereld die veel vreemder en fantastischer is dan de wildste religieuze dromen. Het stoïcisme staat dan ook open voor herziening en baseert zich op wetenschap en het beginsel van causaliteit. Alles heeft een oorzaak en alles in het universum verloopt volgens natuurlijke processen. Seneca verwoordt het in zijn boek ’Natuurverschijnselen’ als volgt:

“Er zal een tijd komen dat de dingen die we nu niet weten en die nog verborgen blijven, aan het licht gebracht zullen worden door het nauwkeurige onderzoek van latere generaties. Voor de bestudering van zulke belangrijke dingen is één mensenleven niet genoeg, zelfs al zou je je met niets anders dan de sterrenhemel bezighouden. Wat moeten we dan als we ons korte leven in een onevenwichtige verhouding verdelen tussen ernstige en onbenullige zaken? Daarom zullen veel kwesties pas door studie van een reeks aan generaties opgelost worden. Er zal een tijd komen dat onze nakomelingen zich verbazen dat wij zulke overduidelijke zaken niet geweten hebben”. (Natuurverschijnselen Boek VII, 25).

Het stoïcisme is de wetenschap vriendelijk gezind, maar kent wel degelijk een eigen spirituele metafysica. De moderne wetenschap zelf is echter ook een stuk spiritueler dan u misschien denkt. Zij leert ons dat de wereld van onze dagelijkse ervaring niet meer dan een schaduw van de echte werkelijkheid is. Kosmologie en kwantummechanica laten ons zien dat wat wij als de werkelijkheid zien misschien genoeg kennis geeft om te kunnen overleven, maar nauwelijks iets met de realiteit te maken heeft. We leven in een wereld vol illusies. Plato’s allegorie van de grot blijkt de huidige wetenschappelijke inzichten over wat als werkelijk en waar kan worden aangemerkt prima te verwoorden. Voor wie die schitterende vergelijking nog niet kent of een beetje vergeten is volgt hier een korte samenvatting.

In zijn boek ‘De Staat’ vertelt Plato bij monde van zijn held Socrates zijn beroemde allegorie. Hij wil daarmee laten zien dat de werkelijkheid zich onttrekt aan wat vanzelfsprekend lijkt en buiten het bereik ligt van wat onze directe zintuigen ons vertellen. Socrates vergelijkt daartoe onze beleving van de werkelijkheid met een groep gevangenen die al hun hele leven vastgebonden zitten in een grot. Het enige wat ze kunnen zien zijn bewegende schaduwen op een muur die wordt verlicht door een vuur dat zich achter hen bevindt. De schaduwen worden veroorzaakt door voorwerpen die voor het vuur langs worden gedragen. De gevangenen zien de schaduwen als hun enige werkelijkheid en geven zelfs namen aan de verschillende vormen die ze langs zien komen. Socrates zegt dat mensen net zulke gevangenen zijn die schaduwen als hun werkelijkheid beschouwen, maar dat er zo nu en dan onder hen een filosoof opstaat die zich van zijn boeien weet te bevrijden. Die filosoof ontsnapt, klimt naar boven en ziet het vuur en de voorwerpen zoals ze werkelijk zijn. Hij gaat zelfs nog verder naar boven en verlaat de grot. Hier wordt hij eerst verblind door het felle zonlicht, maar langzaam maar zeker lukt het hem, als zijn ogen aan het licht gewend raken, om de echte werkelijkheid te onderscheiden. Als onze filosoof terugkeert naar de gevangenen in de grot zullen er volgens Socrates twee dingen gebeuren. In de eerste plaats zal hij de schaduwen op de muur minder goed kunnen zien omdat zijn ogen niet meer aan het donker gewend zijn. Daardoor zullen zijn lotgenoten hem uitlachen en dom vinden. En in de tweede plaats zal hij de discussies van zijn medemensen over de schaduwen voortaan als onbelangrijk geneuzel zien. De onbelangrijke prioriteiten en de kortzichtigheid van de andere gevangenen zullen hem voortaan koud laten. Dat maakt hem wel eenzaam en levert het risico op dat de anderen hem als een afvallige en ongelovige zullen willen vervolgen.

Het is volgens Socrates, en de stoïcijnen zijn dat roerend met hem eens, de taak van de filosofie en wetenschap om te onderzoeken wat er achter de schaduwen steekt en om aan het licht te brengen wat niet verdwijnt als je je vooroordelen laat vallen. We zijn ons er niet van bewust dat we leven in een wereld van illusies, maar achter onze dagelijkse werkelijkheid ligt een onvoorstelbaar en fantastisch universum verscholen. De stoïcijnen gaan ervan uit dat de werkelijkheid rationeel in elkaar steekt en in principe met de rede te begrijpen valt. In hun ogen bestaat er geen transcendente wereld vol met goden en godinnen, maar bestaat er weldegelijk een ordenend principe. Een principe dat zij de natuur of de logos en soms zelfs God noemden. Het is geen persoonlijke god, maar wel het ordenende, rationele bewustzijn van het universum.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten