Net als kinderen hielden veel stoïcijnen er een denkbeeldig vriendje
op na. Het was geen speelkameraadje voor eenzame uurtjes, maar een steun en
toeverlaat om ze te helpen met hun stoïcijnse praktijk. Ze maakten zich een
voorstelling van een stoïcijnse wijze die hen bij alles wat ze deden
ondersteunden. Bij alles wat op hun pad kwam, bij ieder obstakel en probleem
haalden ze zich deze imaginaire wijze voor de geest om hem te vragen wat hij
gedaan zou hebben. Tijdens de ‘ochtendmeditatie’ bespraken ze met hem de
uitdagingen van de komende dag, en bij de ‘avondmeditatie’ keken ze naar de
belevenissen van die dag. Wat was er goed gegaan en wat zou een volgende keer
anders aangepakt moeten worden. Ze noemden hem of haar in navolging van
Socrates hun ‘daimonion’. Deze ‘daimonion’ was steeds op de achtergrond
aanwezig om hen als imaginaire vriend of vriendin te helpen een betere stoïcijn
te worden. Om hen bij te staan op hun queeste op weg naar wijsheid.
Voor de stoïcijnen heeft die wijsheid natuurlijk vooral veel
te maken met de goede werking van de ratio, het menselijke verstand. Een wijze
is voor de stoïcijnen iemand met een uitmuntend stel hersenen. Hij kent zijn
eigen, de menselijke en de universele natuur als geen ander. Hij is daardoor
volledig afgestemd op de natuurwetten en de loop van de geschiedenis. Wat de
natuur of zijn medemensen ook doen hij ziet het van te voren aankomen. Hij weet
precies hoe hij moet reageren en wat het beste is voor hem zelf en de mensheid
als geheel. Geen enkele gebeurtenis komt voor hem als een verrassing, niets en
niemand kan hem dan ook uit zijn evenwicht halen. Iemand die zijn rede volkomen
heeft weten te perfectioneren en in volledige harmonie met de natuur leeft.
De stoïcijnse wijze is dus een soort mengeling tussen
superman en de verlichte Boeddha. In tegenstelling tot boeddhisten is
heiligenverering niets voor stoïcijnen. Ze waren zich er veel te goed van
bewust dat in de echte wereld perfecte mensen niet bestaan. Voor de stoïcijnen
was de wijze dan ook vooral een hypothetisch figuur. Een ideaalbeeld dat,
hoewel onhaalbaar, toch nagestreefd moest worden. Zelfs de stoïcijnen zelf
geloofden niet dat een wijze bestaat of ooit bestaan had. Ook stoïcijnse helden
als Socrates, Diogenes en Zeno waren volgens hen geen echte wijzen. Misschien
goed op weg, maar toch nog steeds geen wijze. De wijze was volgens hen net zo
zeldzaam als de Ethiopische Phoenix en er waren maar heel weinig stoïcijnen die
in het bestaan van dit mythische dier geloofden. Dat klinkt misschien
ontmoedigend, maar een stoïcijn hoeft niet persé de top te bereiken om toch
goed bezig te zijn. Hij is volkomen tevreden met het besef dat hij zijn best
heeft gedaan. Epictetus zei het zo:
“Ik zal nooit een Milo worden
[destijds een beroemde sportheld en kampioen op de Olympische Spelen], maar ik
train mijn lichaam wel. Ik zal ook nooit een nieuwe Croesus [een in de Oudheid
bekende multimiljardair] worden, maar ik heb mijn zaakjes wel op orde. Een
stoïcijn geeft niet op, alleen omdat hij ergens nooit de beste in zal worden.”
(Epictetus; Colleges Boek I, hoofdstuk 2)
Toch staan de stoïcijnse teksten vol met verwijzingen naar
de wijze. Dat lijkt een beetje raar als je er aan twijfelt of er ooit een wijze
heeft bestaan en er al helemaal geen hoge verwachtingen van hebt dat er in de
toekomst ooit één zal bestaan. De wijze is niets meer dan een rolmodel, een
ideaal dat nagestreefd moet worden, ook al is het onbereikbaar. Een imaginair
voorbeeld, een onhaalbaar einddoel dat het desondanks waard is om na te jagen.
Het is hier voor een stoïcijn niet het einddoel dat telt, maar de weg er naar
toe. De weg is het doel. Het is ook het enige doel dat haalbaar is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten