zaterdag 17 april 2021

3.6 Stoïcisme en christendom

 

In de vorige paragraaf heeft u gelezen dat de stoïcijnse filosofie veel invloed op het vroege christendom heeft gehad. Christendom en stoïcijnse filosofie hebben dan ook veel overeenkomsten. Het is tijd om de twee eens naast elkaar te leggen.

Bij het opstellen van de christelijke dogma’s werd regelmatig uit stoïcijnse bron geput. Zo kent het christendom net als het stoïcisme een eis van menselijkheid en algemene naastenliefde ongeacht nationaliteit, geslacht of afkomst. Daar staat wel tegenover dat het christendom in tegenstelling tot de stoa intolerant is tegenover ongelovigen en vrouwen als minderwaardig aanmerkt. Aan het einde van de oudheid komen de tegenstellingen tussen de traditionele antieke levenskunst en de nieuwe christelijke manier van leven steeds duidelijker naar boven. Toch is het christendom sterk beïnvloed door de klassieke filosofiescholen. Vooral in de beginperiode waarin de christelijke dogma’s zich langzaam maar zeker beginnen te vormen is de invloed van de stoïcijnse filosofie groot. Later in de middeleeuwen zijn het vooral Plato en Aristotelis (in Hebreeuwse en Arabische vertalingen de oorspronkelijke teksten waren door toedoen van dezelfde christenen verloren gegaan) die die rol overnemen. De verschillen tussen de stoïcijnse en christelijke manier van leven zijn echter behoorlijk groot.

In alle geloofssystemen van Semitische oorsprong bestaat er een grote kloof tussen een almachtige god en de door hem geschapen wereld. De mens en al het geschapene bestaat alleen door en omwille van die god. Het is de taak van de mens om deemoedig de wil van god uit te voeren. Een wil die hem in allerlei heilige geschriften is geopenbaard. Het stoïcijnse pantheïstische idee dat god gelijk staat aan al het bestaande en dat het menselijke bewustzijn deel uitmaakt van het goddelijke bewustzijn is in christelijke ogen een gruwel. De hoogmoed waarmee de stoïcijnen daarmee het menselijk intellect gelijkstellen aan het goddelijke is voor hen een doodzonde.

Het christendom kent een persoonlijke god, de anekdotische man met een baard wordt min of meer letterlijk genomen. De mens staat als een onsterfelijke individuele ziel tegenover een onmetelijk verheven ander persoon die zijn doen en laten beoordeelt. Voor de stoïcijnen staat die ziel gelijk aan het menselijk bewustzijn. Het is iets volstrekt natuurlijks en materieels dat, naar alle waarschijnlijkheid, met het overlijden van de mens in het niets verdwijnt. Die ‘ziel’ is een in ruimte en tijd beperkte loot van een universeel bewustzijn een soort wereldziel. Voor het christendom is de mens aan dood en erfzonde gebonden. Hij moet strijden tegen zijn aangeboren slechtheid, maar kan daar uiteindelijk slechts door goddelijke genade van verlost worden. Verlossing van de natuurlijke verdorvenheid en de ellendige ongelukkige levensconditie van de mens is slechts mogelijk door geloof en genade. De stoïcijnse pogingen om de mens te leren op eigen kracht een gelukkig en virtuoos leven te leiden wordt als verderfelijke hoogmoed aangemerkt. Daarom ligt voor de stoïcijnen het doel van het leven in het hier en nu terwijl christenen het doel in een leven na de dood zoeken.

De christelijke afhankelijkheid van een buiten de wereld tronende, transcendente, godheid leidt tot een verwerping van de wereld. Zelfs tot een welhaast totale wereldverzaking. Toch is het deze wereld en dit leven waarin eens en voor altijd volgens een goddelijk heilsplan een oordeel zal worden geveld over ieder individueel mens. Het christendom kent een al het ander uitsluitende geldigheid. Een exclusieve geldigheid die door het rationele stoïcisme categorisch wordt afgewezen. De christelijke exclusiviteit vormde de grondslag van een dogmatische, intolerante strikt georganiseerde kerkelijke gemeenschap. Het christendom is sterk hiërarchisch ingesteld. Niet alleen de christelijke priesterkaste en zijn dogma’s moet onvoorwaardelijk gehoorzaamd worden ook het door god ingestelde wereldlijke gezag is gehoorzaamheid verschuldigd. De bestemming van de mens ligt immers in een rijk dat niet van deze wereld is. De stoïcijnen denken daar anders over. Hun bestemming ligt in deze wereld en een overheid die zich misdraagt kan op stoïcijnse tegenstand rekenen. Veel van het verzet tegen tirannieke keizers hadden een stoïcijnse oorsprong.

Het christendom is op geloof in een door een persoonlijke god geopenbaarde heilsleer gebaseerd. Die heilsleer overstijgt alle andere overwegingen. Wetenschap en filosofie zijn volstrekt onderworpen aan het geloof. Een mogelijk conflict met wetenschap of de uitkomsten van het rationele denken doet nooit af aan de waarheid van de geproclameerde geloofsleer. De kerkvader Tertullianus zou zelfs gezegd hebben: ‘ik geloof juist omdat het absurd is’. Het stoïcisme daarentegen was absoluut niet dogmatisch en geloofde zeker niet in een door god gegeven openbaring. Hun filosofie moest rationeel en goed feitelijk onderbouwd zijn. In tegenstelling tot het christendom stond en staat het stoïcisme altijd open voor nieuwe inzichten en wetenschappelijke ontwikkelingen. Als een onderdeel van hun filosofie in strijd met rationele of wetenschappelijke inzichten blijkt te zijn moeten die worden aangepast. De kloof tussen het christendom en het stoïcisme is nergens groter.

Hoewel er veel pogingen zijn ondernomen om stoïcisme en christendom met elkaar te verzoenen is het nooit goed gelukt om dat voor elkaar te krijgen. Er bestonden en bestaan weliswaar stoïcijnse christenen en het is ook niet totaal onmogelijk om die twee met elkaar te combineren, maar een echt goed huwelijk zal het niet worden. Daarvoor zijn de onderlinge verschillen te groot.

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten