dinsdag 31 oktober 2023

HET HEDONISME VAN JULIEN OFFRAY DE LA METTRIE EN DE STOÏCIJNSE VIRTUOSITEIT

 Stoïcisme wordt vaak in verband gebracht met strenge zelfbeheersing, plicht en deugdzaamheid. Toch klopt dat niet helemaal. Het hoofddoel van dit filosofisch systeem is juist het gelukkig maken van zijn volgers. Een leven van louter plicht en deugdzaamheid is voor stoïcijnen niet de best denkbare weg naar een plezierig en gelukkig leven. Stoïcijnen gaan zelfs nog een stap verder. Ze willen niet alleen dat hun aanhangers gelukkig worden, ze willen ook nog eens dat ze een goed en waardevol leven leiden. Een leven waarin ze zich zo volledig mogelijk kunnen ontplooien; een leven waar ze alles uit kunnen halen wat erin zit. Ze noemen dit een virtuoos leven. Deze stoïcijnse 'arrêté' of ‘virtus’ wordt ten onrechte vaak vertaald en verward met een deugdzaam, braaf en kuis leven. Maar stoïcijnen zijn allesbehalve braaf en kuis! Om dat aan te tonen wil ik hier een vergelijking maken tussen het stoïcisme en het schoolvoorbeeld van een hedonistisch filosoof: de Franse  verlichtingsfilosoof Julien Offray de La Mettrie (1709-1751). Hoewel deze verlichtingsfilosoof vaak wordt geassocieerd met een hedonistische benadering die ogenschijnlijk tegenovergesteld lijkt aan de stoïcijnse filosofie, zijn er toch weldegelijk enkele interessante overeenkomsten te vinden tussen bepaalde aspecten van zijn filosofie en de stoïcijnse leer.

De La Mettrie schreef het boek 'Anti-Sénèque ou le souverain bien’. Dit klinkt behoorlijk anti-stoïcijns en deze hedonistische filosoof was er ongetwijfeld zelf ook van overtuigd dat zijn filosofie het tegenovergestelde behelsde van het stoïcisme. Toch valt daar bij een nadere beschouwing wel wat op af te dingen. La Mettrie had een vertekend beeld van het stoïcisme en meent dat stoïcijnen hun volgers aansporen tot een kuis en braaf leven van rustige contemplatie, zonder enige ambitie of verlangen. Dat strookt absoluut niet met de stoïcijnse virtuositeit. Het is juist de bedoeling dat een stoïcijn alles uit zijn leven haalt wat er in zit. En dat is inclusief allerlei sensuele en materiële genietingen.

La Mettrie was een materialist en een voorstander van de ideeën van de Verlichting. Zijn werk, zoals "L'homme machine" en "L'homme plante", benadrukt de materialistische aard van de mens, waarbij hij de menselijke ervaring en acties verklaart op basis van fysieke processen in het lichaam. Zijn nadruk op het lichaam en de natuurlijke neigingen van de mens lijkt een scherpe tegenstelling te vormen met de stoïcijnse nadruk op zelfbeheersing, rede en het overstijgen van lichamelijke verlangens. Maar zijn belangrijkste stelling dat de mens niet wezenlijk van een machine verschilt en dat al ons denken en voelen tot eigenschappen van materie zijn te herleiden verschilt niet echt van de stoïcijnse leer.

La Mettrie's opvattingen over de mens als een materieel wezen dat wordt geregeerd door de natuurwetten vertonen gelijkenis met het stoïcijnse idee van determinisme. De stoïcijnen geloofden in een kosmische orde en predestinatie, waarbij ze benadrukten dat het accepteren van de loop der gebeurtenissen en het begrijpen van wat binnen onze controle ligt essentieel is voor gemoedsrust. La Mettrie's nadruk op de invloed van fysieke processen op gedrag zou op een abstract niveau kunnen resoneren met dit idee van een vaststaande natuurlijke orde.

Volgens De La Mettrie bestaat er niet zoiets als een immateriële ziel. Er is niets anders dan een in de hersenen en het zenuwstelsel gelokaliseerd bewustzijn. De ziel valt dan ook niet van de materie te onderscheiden. Maar die materie is op haar beurt dan weer wel met gevoel begiftigd, en vormt een levende actieve kracht. Ook dit komt weer aardig in de buurt van het stoïcijnse logos begrip. La Mettrie bestreed niet alleen het bestaan van een onsterfelijke ziel, maar ook de zin van de religie. Hoewel het bestaan van een opperwezen volgens hem theoretisch gezien niet valt uit te sluiten, is het praktisch nut van het geloof in god en dus in religie gering. Het al dan niet bestaan van een godheid of, zoals de stoïcijnen dachten, een universeel bewustzijn heeft voor het leven van een mens geen enkel praktisch gevolg. De gelovige is niet per se een beter of eerlijker mens, evenmin als de atheïst per se een slechter mens is. De zin van het menselijk bestaan moet zijns inziens daarom vooral in het menselijk bestaan zelf worden gezocht. Ook daarin verschilt hij niet wezenlijk van het stoïcisme.

Bezittingen en pleziertjes zijn voor stoïcijnen van ondergeschikt belang, maar niet iets wat vermeden moet worden. Prettige externe zaken zijn niet noodzakelijk voor een virtuoos leven, maar ze kunnen weldegelijk geprefereerd worden. Hoewel La Mettrie's benadering niet expliciet gericht was op een zekere onverschilligheid tegenover externe zaken, kan zijn materialistische standpunt impliceren dat de nadruk op wereldlijke zaken en externe omstandigheden minder belangrijk is dan vaak wordt gedacht. De nadruk op interne processen en fysieke oorzaken voor menselijk gedrag kan parallel lopen met de stoïcijnse houding van het relativeren van externe gebeurtenissen en het richten op interne virtuositeit.

Ook de door La Mettrie zo geprezen wulpse genietingen zijn bij de stoïcijnen zeker niet verboden en worden door hen als weliswaar gewenst maar niet absoluut noodzakelijk voor een goed leven aangemerkt. Een stoïcijn mag echter onder geen beding de slaaf worden van zijn eigen verlangens en ambities. Hij moet onder alle omstandigheden controle houden over zichzelf. Maar ook daarin verschilt het stoïcisme heel wat minder van onze Franse hedonist dan je op het eerste gezegd zou denken. Hoewel La Mettrie bekend stond om zijn nadruk op genot en lichamelijke neigingen, pleitte hij ook voor het gebruik van de rede en het begrip van de natuurlijke neigingen van de mens. Zijn focus op het begrijpen van de lichamelijke processen die onze acties beïnvloeden, zou kunnen worden vergeleken met de stoïcijnse opvatting dat het belangrijk is om de redelijke en natuurlijke neigingen van de mens te begrijpen om een virtuoos leven te leiden. La Mettrie bepleit zelfs het streven naar een langduriger door de rede gestuurd genot omdat dat bevredigender is dan een korte explosieve bevrediging.

La Mettrie maakt hierbij onderscheid tussen 'plaisir', de onmiddellijke bevrediging van urgente verlangens en wat hij ‘volupté’ noemt, door het verstand gestuurde en gereguleerde begeerte- bevrediging. In zijn ogen zou een mens vooral naar ‘volupté’ moeten streven en het korte en impulsieve ‘plaisir’ zo veel mogelijk links moeten laten liggen. Daarnaast heeft hij het over ‘bonheur’, een onbereikbare staat van permanent geluk. Volgens hem kun je ook de ‘bonheur’ daarom maar beter vergeten en je richten op ‘volupté’. Het is alleen de ‘volupté’ die in zijn ogen nagestreefd zou moeten worden. Daarin verschilt hij niet wezenlijk van de stoïcijnen. De stoïcijnen willen echter de kans op het bereiken van een permanente staat van geluk niet bij voorbaat uitsluiten. Volgens de stoïcijnen is er niets mis met het nastreven van sensuele genietingen zolang dat maar op een gecontroleerde manier gebeurt. Sensuele genietingen gecombineerd met een flinke dosis rationele finesse levert bovendien meer plezier op dan rauwe leut alleen. Stoïcijnse virtuositeit en het hedonisme van La Mettrie hebben dan ook heel wat meer met elkaar gemeen dan je op het eerste gezicht zou denken.

Het is echter belangrijk op te merken dat ondanks enkele parallelle lijnen in hun ideeën, La Mettrie's focus op genot en materialisme in tegenstelling staat tot de stoïcijnse nadruk op zelfbeheersing, virtuositeit en het streven naar een leven in overeenstemming met de natuur. Hoewel er enige overlapping is, blijven de fundamentele verschillen tussen hun filosofieën groot. Het is fascinerend om deze filosofieën te vergelijken en te contrasteren, waarbij hun overeenkomsten en verschillen een bredere context bieden voor het begrijpen van verschillende benaderingen van ethiek, menselijk gedrag en de betekenis van het leven.


zaterdag 28 oktober 2023

22.5 Determinisme, maar hoe zit het dan met de vrije wil?

 Met dit stoïcijns/wetenschappelijke wereldbeeld lopen we wel tegen een enorm filosofisch probleem aan. Het stoïcijnse determinisme en de menselijke autonomie lijken elkaar immers uit te sluiten. De wetenschap probeert alle natuurlijke verschijnselen te verklaren als het gevolg van causale processen. Alles wat er gebeurt is het gevolg van voorafgaande oorzaken. De moderne wetenschap, in sommige kringen het reductionistisch materialisme genoemd, stelt dat de beweging van objecten in de natuur wordt veroorzaakt door van buitenaf inwerkende doelloze krachten. Ze stelt vast dat indien zich bepaalde oorzaken voordoen zich ook bepaalde gevolgen zullen gaan manifesteren. Als je alle oorzaken zou kennen zou je in principe alle gebeurtenissen in de werkelijkheid kunnen voorspellen. Maar als dit ook geldt voor het menselijk bewustzijn, zijn alle menselijke keuzes van tevoren gedetermineerd door oorzaken als biologische behoeften, opvoeding en maatschappelijke verwachtingen. Zij zijn daarmee dus voorspelbaar en daarmee komt er een abrupt einde aan de zo geliefde menselijke vrije wil. De mens degradeert van een autonoom subject tot niet meer dan een object dat net als alle andere natuurverschijnselen causaal beïnvloed wordt. Hij wordt een soort biologische robot die niets anders kan doen dan zijn programma afdraaien.

Een dergelijke redenering is onverenigbaar met het bestaan van de menselijke vrije wil en heeft bovendien het vervelende gevolg dat niemand ooit ergens echt voor verantwoordelijk kan worden gehouden. “Hoe kunt u mij nu naar de gevangenis sturen, meneer de rechter? Het was immers al voorbeschikt dat ik die portefeuille zou rollen”. Sommige filosofen denken dat die onverenigbaarheid op een spraakverwarring berust. Vrije wil heeft twee fundamentele kenmerken, zeggen ze. De eerste is het gevoel om in control te zijn. U hebt het gevoel dat u de oorzaak van deze gebeurtenis bent. De tweede is het gevoel dat u het anders had kunnen doen. U had een andere keuze kunnen maken. U wilt iets doen en kunt dat ook doen en zou bovendien ook iets anders hebben kunnen doen. In een volledig gedetermineerde wereld zou u geen enkele invloed op uw handelen hebben. U bent noch zelf de oorzaak van wat u doet, noch had u iets anders kunnen kiezen. Maar doet dat er wel toe? In het normale spraakgebruik zeggen we dat iemand vrij is als niets eraan in de weg staat dat hij de dingen doet die hij wil doen. Dat is helemaal niet in tegenspraak met het idee dat de dingen die hij wil doen het gevolg zijn van voorafgaande oorzaken. Het feit dat ik nu een slok thee wil nemen uit de mok die op tafel staat, wordt veroorzaakt door mijn dorst. Maar dat mijn wil een oorzaak heeft maakt mijn wil niet minder vrij. Het is helemaal geen onlogisch idee dat ook mijn verlangens en ideeën een daaraan voorafgaande oorzaak hebben. Integendeel, de gedachte dat iets volkomen zonder oorzaak uit het niets verschijnt is juist vreemd en onlogisch. Als de wereld ongedetermineerd zou zijn, kan ik er op het moment dat ik een slok thee wil nemen niet zeker van zijn of ik in plaats van die slok te nemen, de thee niet over mijn buurvrouw zal uitgieten. Een wereld waarin van alles gebeurt zonder oorzaak is pas echt gek. Volgens deze redenering wordt u dus niet door externe factoren belemmerd in uw gedachten. U hebt de mogelijkheid om te willen wat u wil en te verlangen wat u verlangt. Dat betekent echter nog niet per se dat die wil en dat verlangen zelf volkomen vrij zijn, dat u zelf kunt kiezen wat u denkt, wilt of verlangt. Ook uw ‘vrije’ wil heeft immers een oorzaak. U kunt dan misschien wel doen wat u wilt, maar kunt niet ook willen wat u wilt.

Spraakverwarring of niet, de vrije wil staat daarmee nog steeds op losse schroeven. In feite zeggen die filosofen van de spraakverwarring niet meer dan dat het voelt alsof we een vrije wil hebben, maar dat ook dat vrijheidsgevoel gewoon het gevolg is van eerdere vastliggende oorzaken. Het is dan ook de moeite waard om toch nog even wat dieper in te gaan op het probleem van die vrije wil. Wat zegt de wetenschap over onze vrije wil? Volgens de wetenschap is onze vrij wil onlosmakelijk verbonden met ons bewustzijn. Zintuiglijke ervaringen, denken, emoties en de (illusie) van een vrije wil behoren tot wat de neurologen het makkelijke probleem van het bewustzijn noemen. Ze kunnen allemaal prima functioneren zonder dat er zoiets als een bewustzijn bestaat. Insecten hebben uitstekende zintuigen, kunnen bepaalde dingen onthouden en leren en zijn zelfs tot het maken van strategische plannen in staat, maar zijn ze zich ook bewust en hebben ze een eigen wil? Het valt natuurlijk niet te controleren, maar echt nodig hebben ze dat bewustzijn niet. En wij, hebben wij het wel nodig? En zo ja, waarvoor dan wel?

Eigenlijk is het best raar dat anderhalve kilo eiwitten en vetten, want dat is alles wat onze hersenen zijn, bewuste ervaringen en het gevoel van beslissingsvrijheid kunnen hebben. Duidelijk is in elk geval wel dat er een relatie tussen de gewone harde biologie en bewustzijn bestaat. Vast staat dat hersenbeschadigingen veranderingen in uw bewustzijn kunnen veroorzaken. Maar hoe kan een stapeltje niet bewuste materie zich bewust zijn van zichzelf? Dit wordt door neurologen wel het moeilijke probleem van het bewustzijn genoemd. Ook zintuiglijke waarnemingen spelen een rol in bewustzijn, maar zintuiglijkheid heeft in principe helemaal geen behoefte aan bewustzijn. We weten hoe lichtdeeltjes via staafjes en kegeltjes in uw ogen naar uw hersenen gaan om daar een beeld te vormen. Maar hoe dat beeld ervoor zorgt dat u ook echt bewust iets ziet is volstrekt onduidelijk. Een tomaat is rood en een sperzieboon groen. Het is duidelijk dat er een verschil is, maar hoe u dat verschil ervaart en of u uw rood hetzelfde ervaart als ik. We weten het niet.

Daarmee komen we weer bij de vraag of u een vrije wil heeft. Is de mens de baas over zijn eigen beslissingen? We denken van wel, maar is dat wel zo? Uit neurologisch onderzoek lijkt naar voren te komen dat onze vrije wil een illusie is. Onze keuzes lijken vooral een optelsom te zijn van ons verleden en onze genen. Het lijkt alsof we pas achteraf redenen verzinnen bij de keuzes die onze hersenen vooraf al voor ons gemaakt hebben. Ons bewustzijn rationaliseert dus achteraf de keuzes die al eerder bestonden. We denken natuurlijk graag aan onszelf als zelfstandige denkende wezens. U hebt immers een levendig bewustzijn van uw subjectieve ervaringen en het gevoel dat u kunt kiezen hoe u wilt handelen. Met andere woorden, u bent er van overtuigd dat het uw bewustzijn is dat uw gedrag veroorzaakt. U kunt immers achteraf uitleggen wat u gedaan hebt en waarom u het gedaan hebt. Maar het achteraf rechtvaardigen van uw handelingen is iets anders dan het zelfstandig en onafhankelijk beslissen wat u al dan niet gaat doen. Wacht even, zult u nu denken, hoe zo achteraf? Ik beslis van tevoren of ik iets al dan niet doe. Dat blijkt echter niet te kloppen, uw bewustzijn doet niets anders dan het achteraf reageren op de dingen die u al gedaan hebt. Volgens de moderne wetenschap is dat zelfs het enige waar uw bewustzijn toe in staat is. Het achteraf rechtvaardigen van wat u denkt en doet.

De Amerikaanse neurofysioloog Benjamin Libet ontdekte dat er zoiets als een ‘bewustzijnsvertraging’ bestaat. Uit zijn onderzoek blijkt dat we ons pas nadat een handeling heeft plaatsgevonden bewust worden van die handeling. We krijgen pas het gevoel dat we iets willen nadat we het al gedaan hebben. Bij een experiment ontdekte Libet dat het signaal naar onze spieren om op een knop te drukken al vertrokken is op het moment dat we ons bewust worden van de wil om op die knop te gaan drukken. Dat betekent dat handelen vooraf gaat aan denken. Het blijkt dat onze waarneming van bewuste controle een illusie is. Een achteraf door onze hersenen geconstrueerd beeld. Ook veel andere neurowetenschappelijke en psychologische studies bevestigen dat het doorgaans de 'automatische piloot' van uw hersenen is die achter het stuur zit. Die ‘automatische piloot’ heeft er weinig of geen behoefte aan om ‘u’ op de hoogte te houden van wat er speelt. Vreemd genoeg hebben we ook in de situatie dat de ‘automatische piloot’ aan de knoppen zit het intense gevoel dat wij zelf de controle hebben over wat we doen. Maar als dat dan niet zo is waar komt dit gevoel dan vandaan?

Het komt in ieder geval niet doordat u rechtstreeks toegang hebt tot de hersenprocessen die uw acties onderbouwen. U heeft immers geen enkel inzicht in de elektrochemische details van hoe uw zenuwen elektrische signalen afvuren, of van hoe neurotransmitters en hormonen door uw hersencellen en bloedvaten stromen. In plaats daarvan lijkt onze ervaring van controle afkomstig uit afleidingen die we maken over de oorzaken van onze acties, gebaseerd op ruwe zintuiglijke gegevens. En, net als bij elk soort perceptie, kan onze ervaring ook hier misleid worden.

U kent allemaal wel die afbeeldingen die eerst op een konijn lijken, maar een paar seconden later ook als een eend kunnen worden gezien. Of het bekende plaatje van een mooie jonge dame die met een iets ander blik ook als een oude vrouw kan worden aangemerkt. Het is hetzelfde met uw ervaring van controle en vrije wil. Ook die perceptie zou verkeerd kunnen zijn en uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dus dat het dat meestal ook zo is. Zo blijkt uit experimenten dat het helemaal niet zo moeilijk is om iemand te laten geloven dat hij iets doet terwijl het in werkelijkheid een ander is die handelt. Net zo makkelijk is het om iemand te laten geloven dat iemand anders iets doet terwijl hij het eigenlijk zelf is die de handeling uitvoert.

Dergelijke illusies zijn niet beperkt tot zeer gecontroleerde laboratorium situaties. Neem bijvoorbeeld de bekende rubberen hand illusie. Een proefpersoon legt beide handen plat op een tafel. Zijn linkerhand ligt buiten het zicht door een houten schot, maar naast het schot ligt een rubberen nephand. De proefpersoon ziet dus naast zijn eigen rechterhand een rubberen nephand liggen. Nu strijkt iemand met een kwastje over de nephand terwijl iemand anders dat gelijktijdig doet over de verborgen linkerhand. Na een tijdje krijgt de proefpersoon het gevoel dat de nephand bij zijn eigen lichaam hoort. De rubberen hand wordt in zijn perceptie een onderdeel van zijn lichaam en de verborgen echte hand bestaat niet meer. U kunt dit in dit filmpje nog eens nakijken.

Dergelijke waarnemingen wijzen op het bestaan van een fundamentele paradox in wat we menen te weten over onze vrije wil. We hebben de sterke indruk dat we zelf van tevoren kiezen wat we doen. We houden onszelf en andere mensen dan ook verantwoordelijk voor hun acties. Toch doen we maar heel weinig dingen echt bewust. Bijna alles wat we in de wereld tegenkomen en bijna al onze reacties op die wereld vereisen geen echte bewuste verwerking en worden op de automatische piloot gedaan. Het gevoel dat u controle hebt over wat u denkt en doet is dan ook diep misleidend. Het is slechts schijn. Een schijn die u als alles al achter de rug is door uw brein krijgt voorgeschoteld.

Als uw ervaring van controle over wat u denkt en doet niet echt is, hoe zit het dan met de vrije wil? Hadden de stoïcijnen hier al ideeën over? Ze meenden in elk geval dat het universum volkomen gedetermineerd was en ze dachten, net als de moderne wetenschap, dat ons gevoel van controle grotendeels misleidend is. Als de wereld een complex netwerk van onderling verbonden oorzaken en gevolgen is en dus volledig gedetermineerd is en als er daardoor werkelijk niet zoiets als vrije wil bestaat, waarom willen de stoïcijnen dan dat u probeert een virtuoos leven te leiden? Het stoïcijns determinisme is in tegenspraak met de stoïcijnse vrije wil. Als alles gedetermineerd is heeft het toch zeker geen enkel nut meer om te proberen gelukkig en virtuoos te worden? Wat voor zin heeft het nog om naar uw leraar te luisteren als hij u aanraadt om A te doen omdat dat tot een virtuozer leven leidt? Als van tevoren vast staat dat u niet A maar B zult doen heeft toch geen enkel advies nut. U gaat gewoon doen waartoe u gedetermineerd bent. Het heeft geen zin meer om te proberen wat dan ook te ondernemen. Waarom zou u als u ziek bent nog naar de dokter gaan? Het staat toch al vast of u zult genezen of niet. U kunt net zo goed op de bank blijven liggen.

Chrysippus probeerde een uitweg uit dit dilemma te vinden. Hij was het niet eens met deze zogenaamde ‘redenering van de luilak’. Hij zei: 'Het kan dan wel zo zijn dat het gedetermineerd is of je zult genezen of niet, maar het zou heel goed kunnen zijn dat je alleen geneest door bij de dokter een behandeling te ondergaan’. Gebeurtenissen hebben vaak meerdere oorzaken en sommige oorzaken komen tot stand door de dingen die je doet. De redenering van de luiaard houdt dus geen stand en het determinisme is geen excuus om op de bank te blijven liggen.

Maar Chrysippus' redenering over meerdere oorzaken voor één gebeurtenis verandert nog steeds niets aan het probleem van het determinisme. Dat uw genezing mede veroorzaakt wordt door uw gang naar de huisarts maakt dat bezoek nog niet minder gedetermineerd. Het feit dat de meeste gebeurtenissen meerdere oorzaken hebben werkt dan misschien tegen het argument van de luiaard, maar zegt nog niets over de vrije wil. Ondanks dat ze geloofden dat het universum vooraf bepaald wordt door de wetten van de natuur, wilden de stoïcijnen toch het idee van de vrije wil niet volledig opgeven. Voor een stoïcijn bent u meer dan een biologisch voorgeprogrammeerde robot.

Maar ook daarmee schiet u nog niet zo heel veel op. De door de stoïcijnen gekoesterde vrije wil is nog steeds niet gered uit de klauwen van hun eigen determinisme en al helemaal niet uit de greep van het moderne wetenschappelijke determinisme. De stoïcijnen denken echter nog een andere oplossing voor het vraagstuk van de vrije wil te hebben gevonden. Chrysippus probeert het nog een keer en komt nu met een vergelijking. Hij vergelijkt het menselijk bewustzijn met een cilinder die van een helling wordt afgeduwd. Het naar beneden rollen van die cilinder heeft volgens hem twee verschillende soorten oorzaken. In de eerste plaats is er de externe oorzaak. Iemand heeft de cilinder een duwtje gegeven waardoor die in beweging is gekomen. In de tweede plaats is er de interne oorzaak. De cilinder rolt alleen naar beneden door zijn cilindrische vorm. Als het een kubus was geweest zou die misschien een klein stukje zijn verschoven, maar niet naar beneden zijn gerold.

Er bestaan volgens Chrysippus dus twee soorten oorzaken: externe oorzaken, het duwtje tegen de cilinder, en interne oorzaken, de ronde vorm van de cilinder. Beide oorzaken zijn noodzakelijk voor het in beweging komen van de cilinder, maar ze zijn toch wezenlijk verschillend. Vervolgens past hij dit voorbeeld toe op een mens. Stel, zegt hij, u ziet een taart op tafel staan. In wezen velt u dan het oordeel dat uw zintuigen u de indruk geven dat er iets dat u herkent als een taart op tafel staat. Uw stemt in met de indruk dat er een taart is. Dit hele proces is de externe oorzaak van uw bevestiging dat er een taartachtig iets op tafel staat. Het is de duw die de cilinder in beweging brengt. Chrysippus gaat verder en zegt dat dat nog niet alles is. Er is nog meer nodig om dit mogelijk te maken. Minstens zo noodzakelijk is het bewustzijn van de persoon die instemt met de indruk van de taart. Zonder een bewustzijn, een ‘hegemonikon’ dat kan verlangen, willen en oordelen is er helemaal niets dat met de aanwezigheid van de taart kan instemmen. Dat bewustzijn is de interne oorzaak, de vorm van de cilinder.

“Het noodlot leidt de willige, maar sleept de onwillige over de grond mee”. (Seneca, Brieven aan Lucilius 107).

Dit bekende gezegde van Seneca illustreert de tegenstelling tussen voorbeschikking en vrije wil nog eens. Aan het noodlot, de externe oorzaken, kunt u niets veranderen, maar u kunt wel vrijelijk besluiten om u neer te leggen bij wat u overkomt. Het interne oordeel dat u velt over wat er in de externe wereld gebeurt is volkomen vrij. Het oordeel of er een taart op tafel staat of niet is aan u. Het ‘hegemonikon’ kan het verloop van de natuurwetten niet veranderen, maar is wel vrij in wat hij daarover denkt. Een mens is geen biljartbal die volgens de wetten van de dynamica beweegt als het een zetje krijgt. Een mens kan met zijn ‘hegemonikon’ kiezen om al dan niet in te stemmen met de indruk die zijn zintuigen hem voorleggen.

Chrysippus zegt dat deze menselijke vrije wil bestaat doordat zijn bewustzijn (‘hegemonikon’, rede, logos of hoe u het ook maar wilt noemen) een heel klein stukje van het universele bewustzijn vormt. Doordat ieder mens een minuscuul partje van het alomvattende kosmisch bewustzijn is kan hij een heel klein beetje mee bepalen wat er in die kosmos gebeurt. Het zelfbewustzijn is de innerlijke oorzaak, de vorm van de cilinder, die maakt dat de mens een vrij wil heeft. De menselijke natuur die dit mogelijk maakt is op zijn beurt natuurlijk ook weer het gevolg van causale processen. Dat staat er volgens Chrysippus niet aan in de weg dat het ‘hegemonikon’ vrij is om zijn keus te maken. De menselijke vrije wil in een deterministisch universum is daarmee gered. Of misschien toch nog niet helemaal?

Er valt nog wel wat af te dingen op Chrysippus’ scherpzinnige redeneringen. Ook de menselijke natuur is uiteindelijk door causale processen gevormd. Het is nog maar de vraag hoe veel je wint met het onderscheid tussen externe en interne oorzaken. Eén ding is in ieder geval wel zeker. Het voelt wel alsof we een vrije wil hebben. De meeste mensen zijn daarvan overtuigd. Als u een stukje van de taart uit het vorige voorbeeld wilt proeven, dan ervaart u dat als uw persoonlijke keuze. Als u geen vrije wil zou hebben zou het alternatief zijn dat uw hand zomaar uit het niets naar voren schiet om een stuk taart te grijpen. Het zou ook nog kunnen dat u een bewustzijn bent dat geen enkele invloed heeft op wat uw lichaam doet. U bent dan niet meer dan een toeschouwer die vastzit in een biologische robot die geheel gedetermineerd zijn programma afdraait. Een minstens net zo onprettig idee als de gedachte dat ook ons ‘hegemonikon’ niet meer dan een illusie is. De redenering van Chrysippus is dan misschien wel niet helemaal vlekkeloos, maar voor mij valt die voorlopig nog wel te prefereren boven de alternatieven.



zaterdag 21 oktober 2023

22.4 Stoïcijns determinisme

 Stoïcijnen zijn dus wel degelijk materialisten, maar dan wel heel andere materialisten dan onze moderne reductionistisch materialisten. Net als zijn mede-filosoof, tijd- en plaatsgenoot Epicurus stelt Zeno dat er niets anders bestaat dan materie. Niet alleen de zichtbare verschijnselen, ook onzichtbare zaken als de ziel en de goden moeten volgens Zeno uit materie zijn opgebouwd. In de theorie die Epicurus aanhing was een grote rol toegedicht aan het toeval. De wereld en de atomen, van het epicurisme, en alles wat er gebeurt zijn het gevolg van puur toeval. Er bestaan geen natuurwetten of zoiets als oorzaak en gevolg. Alles is mogelijk en alles kan gebeuren zonder enige regelmaat en zonder dat daar een oorzaak aan vooraf hoeft te gaan.

Zeno en zijn volgelingen zagen dat anders. Het verwerpen van het geloof in toeval is fundamenteel voor het stoïcijnse determinisme. Deze verwerping staat aan de basis van de stoïcijnse overtuiging van de fundamentele verbondenheid van de mens met de wereld. Een verbondenheid die bij Epicurus helemaal niet voorkomt. Over het algemeen onderstreept Epicurus juist het fundamentele toeval en de nutteloosheid van alles. Bij Epicurus is iedereen feitelijk een losgeslagen deeltje, dat geheel willekeurig en doelloos rondwaart. De wereld is een totale chaos zonder enige regelmaat of voorspelbaarheid. Stoïcijnen geloofden in een fundamenteel determinisme. De dingen en gebeurtenissen komen niet zomaar uit de lucht vallen. Er gaat iets aan vooraf. Alles heeft een oorzaak. Alles wat gebeurt, gebeurt noodzakelijk als gevolg van het voorafgaande. Alles hangt dan ook met elkaar samen. De wereld zit causaal in elkaar. Wat wij het toeval noemen, is volgens de stoïcijnen geen toeval, maar een verschijnsel met een logische oorzaak, die voor ons verborgen is, zodat we het als toeval ervaren. Uiteindelijk gebeurt alles volgens de wetten van de natuur. Alles wat gebeurt, staat daarmee eigenlijk al van tevoren vast. Het hele wereldgebeuren is een vaststaande keten van reacties van oorzaak en gevolg, en als we alle informatie zouden kunnen kennen en zouden kunnen begrijpen, dan konden we de hele geschiedenis en toekomst doorzien. Onze beperkte menselijke geest is daar natuurlijk niet toe in staat, maar het universele bewustzijn kan dat volgens de stoïcijnen weldegelijk.

De stoïcijnse fysica ging uit van een ontstaanstheorie van het universum die, zoals we zagen, heel goed vergelijkbaar was met de moderne ‘big bang’. Vanaf de stoïcijnse ‘big bang’ lagen alle aanvangsvoorwaarden voor de hele geschiedenis van het universum vast. Volgens vaste natuurwetten ontvouwt zich die geschiedenis. Een geschiedenis die onvermijdelijk verloopt volgens de in de begincondities vastgelegde patronen. Het universum ontwikkelt zich conform de natuurwetten en daar valt helemaal niets aan te veranderen. Alles is volledig gedetermineerd. Echt alles? Nee, niet helemaal alles. De stoïcijnse fysica is deterministisch, maar niet fatalistisch. Het universele en menselijke bewustzijn is wel vrij. U kunt zich volgens de stoïcijnen in volledige vrijheid bewust zijn van wat er gebeurt en daar ook een oordeel over hebben. Wat er daadwerkelijk gebeurt is echter volledig onontkoombaar en onderworpen aan de natuurwetten. Dat is wat de stoïcijnen vaak het noodlot noemen.

Als de stoïcijnen het over het noodlot hebben bedoelen ze daar dus niet één of andere esoterische of spirituele kracht mee. Het is niets anders dan de aloude wet van oorzaak en gevolg. De regel dat alles wat er in de werkelijkheid gebeurt het gevolg is van een andere voorafgaande gebeurtenis. Door geredeneerd leidt dat tot de logische conclusie dat de hele werkelijkheid vanaf het allereerste begin is gedetermineerd. Alles wat er gebeurt is dan ook voorbestemd om zo te gebeuren. Die deterministische wereld is voor een stoïcijn een gegeven. Het viel te verwachten dat de meeste andere filosofische scholen hier hun relativistische vraagtekens bij zouden zetten, en dat deden ze dan ook. De epicuristen, tijdgenoten van de stoïcijnen, verschilden zoals we zagen, op dit punt fundamenteel van de stoïcijnen. Het epicurisme meent dat alles volstrekt willekeurig en toevallig gebeurt. Natuurwetten bestaan niet, het is zinloos om te proberen wat dan ook te voorspellen. Een epicurist gelooft in het fundamentele toeval en de fundamentele chaos. Een echte epicurist zou dan ook niet verbaasd mogen zijn als dit boek dat hij, vol walging, los laat niet naar de grond valt, maar aan het plafond blijft hangen.

Het is een interessante vraag om nog eens bij stil te staan: Is de wereld een gesloten geheel van samenhangende gebeurtenissen die simpelweg moeten gebeuren, of is er, hoeveel samenhang we ook kunnen ontdekken, ondertussen nog altijd sprake van meerdere mogelijkheden, van toeval? Deze tegenstelling komt in de moderne tijd terug in de discussie tussen de natuurkundigen Einstein en Bohr. Zoals veel natuurkundigen was Einstein op zoek naar de fundamentele natuurwetten. Zijn relativiteitstheorie, hoe ingewikkeld ook, is deterministisch. Einstein zocht naar een fundamentele code achter de verschijnselen. Daarmee lijkt hij een beetje op de stoïcijnen, die ook dachten dat alles volgens de vaste natuurwetten van oorzaak en gevolg gebeurde.

Maar tijdens Einsteins zijn leven had ook de kwantummechanica zijn opkomst. Deze wetenschap gaat juist uit van de onvoorspelbaarheid van wat er gebeurt, en stelt wetten op die uitgaan van kansberekening. Daarmee heeft de kwantummechanica wel iets weg van het epicurisme. De natuurkundige Niels Bohr, een belangrijke bedenker van de kwantummechanica, stelde daarbij dat de onvoorspelbaarheid niet zozeer een kenmerk was van zijn manier van natuurkunde bedrijven, maar dat dit toeval een fundamenteel kenmerk van de wereld moest zijn. Dit ging Einstein echter te ver. ‘Ik ben ervan overtuigd dat God niet met dobbelstenen speelt’, was de beroemde beeldspraak die hij hiertegen vaak als verweer gebruikte. Hiermee verwees Einstein niet naar de christelijke of joodse god (wat soms gedacht wordt), maar naar een pantheïstische wereldwet die hij vooronderstelde, zoals die ook al door de stoïcijnen werd voorondersteld. De wereld als een logisch en causaal te begrijpen geheel.

Wie heeft gelijk? Uiteindelijk weten we het niet. Het is Einstein aan te prijzen dat hij door de manier waarop hij zijn stelling naar voren bracht gelijk onderstreepte dat zijn overtuiging uiteindelijk een geloof is, en geen kennis. Toeval of determinisme, er is geen definitief bewijs voor. Het determinisme heeft ons veel kennis gebracht, misschien dan wel geen fundamentele kennis, maar dan toch wel veel praktische kennis, en van de verlichting tot in de twintigste eeuw was het mechanisch determinisme dan ook het overheersende natuurwetenschappelijke wereldbeeld. De strijd is nog niet gestreden. Op de schaal van melkwegstelsels, planeten en biljartballen klopt het determinisme van Einstein als een bus. Maar op het niveau van de elementaire deeltjes heeft de kwantummechanica de overhand. Met de komst van de kwantummechanica lijkt de stand tussen determinisme en toeval weer 1-1.

Toch is ook de kwantummechanica niet helemaal wetteloos. Volgens de kwantummechanica richt de wereld zich naar de wetten van de kansberekening. Het is niet allemaal volkomen willekeurig wat er gebeurt. De werkelijkheid richt zich weldegelijk naar bepaalde regels. Dat de werkelijkheid op het niveau van elementaire deeltjes onvoorspelbaar is en zich alleen naar de wetten van de kansberekening schikt, betekent niet dat in de overkoepelende wereld van stoelen, tafels en sterrenstelsels geen wetmatigheden bestaan. Er bestaat een zekere regelmatigheid, dat wij niet in staat zijn precies te voorspellen wat er op de allerkleinste schaal gaat gebeuren, zegt misschien meer over ons begripsvermogen, dan over de werkelijkheid. Ik vermoed dat er weldegelijk bepaalde wetten en regels bestaan waaraan de natuur zich conformeert. Het blijft, volgens mij, echter wel de vraag of de menselijke geest in staat zal blijken te zijn om die wetmatigheden ook te ontdekken en begrijpen.


zaterdag 14 oktober 2023

22.3 Stoïcijnse metafysica: De ‘anima mundi’

 Eerder zagen we al dat de stoïcijnse metafysica de natuur ziet als een bewust en goddelijk wezen. Ze noemde dit bewustzijn de wereldziel of in het Latijn de ‘anima mundi’. De modernere Gaia-hypothese van James Lovelock die stelt dat de wereld een complex zelfregulerend systeem is heeft hier wel iets van weg. De stoïcijnen gaan nog een stap verder dan Lovelock en denken dat niet alleen de wereld, maar zelfs de hele kosmos een soort van bewustzijn heeft. In onze seculiere tijden kan dat een moeilijk te verteren idee zijn. Voor mij was (is) het dat in elk geval wel. Ik beschouw mezelf eigenlijk als een atheïst, maar de bestudering van het stoïcisme brengt me wel hoe langer hoe meer aan het twijfelen. Ik ben er niet meer zo zeker van als vroeger dat er niet een soort van bewustzijn in ons universum huist.

De hele stoïcijnse filosofie is gebouwd op de vooronderstelling dat de kosmos een doelgericht en bewust wezen is dat sturing geeft aan alles wat er in die kosmos gebeurt. Ook de dingen die een mens overkomen zijn allemaal ‘bedacht’ door dit kosmisch bewustzijn. De stoa kent niet een soort heilsleer en er bestaat in hun ‘geloof’ ook geen leven na de dood. Van dogma’s, rituelen, offers, altaars en godenbeelden is al helemaal geen sprake. De enige vorm van gebed dat een stoïcijn kent is misschien wel een gevoel van ontzag voor de natuur. Er ontstaat een gevoel van ontzag als u kijkt naar het hemelgewelf bij nacht, naar de zee, naar een bergketen, een verstild bos, de cyclus van leven en dood of als u de kracht van een woeste rivier, onweersbui of een aardbeving aanschouwt.

Dit ontzag doet stoïcijnen denken dat er in die overweldigende natuur een creatief en bewust wezen schuilt. Het gaat daarbij niet om een oude man met een lange baard op een wolk, of een Zeus die zijn bliksemschichten vanaf de Olympus op hem onwelgevallige mensen doet neerkomen. Nee, het is het totale bestaande, het geheel van materie, ruimte en tijd, met zijn wetten en regelmatigheden dat door de stoïcijnen als god wordt gezien. Volgens hen wordt de kosmos niet door toeval geregeerd, maar is zij het gevolg van een samenhangend geheel van regels en wetten. Een geheel dat over een eigen bewustzijn en wil beschikt. Met de Duitse filosoof Schopenhauer zou je het de ‘wereldwil’ kunnen noemen.

Stoïcijnen zijn dan ook pantheïsten, ze geloven dat de hele kosmos bewust is, van zichzelf weet dat het bestaat en weet wat er gebeurt. Zelfs aan de bron ligt van alles wat er gebeurt en misschien ook wel een soort wil heeft en daardoor wil dat de dingen die gebeuren, gebeuren. Ze zeggen dat iets dat zo complex en zo veelomvattend is, wel bewust moet zijn. De mens is een complex en ook zelfbewust wezen. Als de mens al over zelfbewustzijn beschikt, dan moet iets zo immens als het universum dat toch ook hebben? De mens is zich niet alleen bewust van zijn eigen bestaan, maar is zich ook bewust van de wereld om hem heen en vergaart steeds meer kennis van het universum waarin hij leeft. Doordat een ontegenzeggelijk zelfbewust wezen als de mens onderdeel is van de kosmos is die kosmos zich ook bewust van zichzelf. Alleen al door het bestaan van zoiets als de mens is het universum zich dus in zekere zin van zichzelf bewust. De mens is een stukje van het universum dat zich bewust is van de wereld om hem heen. Hij is zich in elk geval bewust van een deel van het universum. Een bewustzijn dat met de groeiende kennis zich steeds verder uitbreidt. Zo bekeken kun je er eigenlijk niet meer omheen dat het universum over een soort van bewustzijn beschikt. Zelfs al is dat niet meer dan het beperkte menselijke bewustzijn.

In de moderne tijd lijkt er een beperkte keuze te bestaan tussen aan de ene kant theïsme, het geloof in een persoonlijke god of goden, en aan de andere kant reductionistisch materialisme, de leer dat er niets meer is dan door natuurwetten geregeerde materie. Een andere keuze lijkt niet te bestaan of je bent religieus, christen, moslim, pagan het maakt niet uit, of je bent een reductionistisch materialist. Toch is er nog een alternatief. Het pantheïsme van de stoïcijnen neemt wel degelijk een tussenpositie in. Het stoïcisme is materialistisch, maar niet op dezelfde manier als de moderne materialisten. Het universum bestaat in hun ogen inderdaad uit door natuurwetten geregeerde materie, maar die materie en natuurwetten zijn zich bewust van het eigen bestaan. Die tussenpositie heeft wel tot gevolg dat de stoïcijnen aan de ene kant door gelovigen als atheïsten worden beschouwd en aan de andere kant door reductionistische materialisten tot naïeve gelovers in sprookjes worden gebombardeerd. Een middenpositie kan zo zijn nadelen hebben.


zaterdag 7 oktober 2023

22.2 De stoïcijnse fysica

 Onze evolutionaire geschiedenis heeft ons er niet op voorbereid om om te gaan met tijdschalen en afstanden die we niet direct kunnen ervaren. Het is dan ook niet gek dat veel wetenschappelijke ontdekkingen uit de astronomie, biologie en kwantummechanica allesbehalve intuïtief zijn. Sommige ontdekkingen zijn voor onze geest zelfs zo vreemd dat we er een wat ongemakkelijk gevoel bij krijgen. Ze dwingen ons onszelf en onze wereld vanuit een ander perspectief te zien en om ons zelfbeeld en ons beeld van het universum ter discussie te stellen. Door uw brein te laten leiden door nieuwe empirische ontdekkingen kunt u het beste uit de menselijke mogelijkheden naar boven halen en een reëel, spannend en verrassend spiritueel beeld van de werkelijkheid verkrijgen.

De stoïcijnse filosofie spoort u aan om open te staan voor nieuwe ontdekkingen. Het stoïcisme is materialistisch en empirisch, maar toch ook een beetje idealistisch. Kennis komt tot stand via zintuiglijke waarneming van stoffelijke zaken. De stoffelijke externe werkelijkheid brengt via de zintuigen en het reptielenbrein een indruk teweeg in de eveneens stoffelijke geest. In wat de stoïcijnen het ‘hegemonikon’, het centrum van bewustzijn of het mensenbrein noemen. Die indruk alleen is echter niet voldoende om echte kennis tot stand te brengen. Ons waarnemingsvermogen is nu eenmaal allesbehalve perfect en ook zinsbegoochelingen vallen niet uit te sluiten. Het ‘hegemonikon’ moet daarom eerst toestemming verlenen aan de indruk van buiten. En die toestemming van het verstand mag alleen gegeven worden op het moment dat de waarneming aan geen enkele twijfel onderhevig is. Het stoïcijnse empirisme wordt hier op een haast Kantiaanse manier met een stevige scheut idealisme verdund. Kennis is voor de stoïcijnen dus zintuiglijke waarnemingen die door het filter van het verstand zijn aanvaard.

Hiermee wordt ook de verbinding met de logica gelegd. De gehele werkelijkheid is stoffelijk en die werkelijkheid gehoorzaamd aan de natuurwetten en de logica. Mensen kunnen die natuurwetten met behulp van hun verstand (rede of rationele vermogens) leren kennen. De stoffelijke werkelijkheid vormt één onlosmakelijk verbonden geheel. In die stoffelijke werkelijkheid onderscheiden de stoïcijnen twee beginselen: ‘to pachon’, het passieve beginsel en ‘to poiun’, het actieve beginsel. Het zijn geen twee verschillende dingen, maar twee met elkaar verbonden aspecten van de stoffelijke werkelijkheid. Het zijn als het ware de twee kanten van dezelfde munt. Het passieve beginsel of de materie is onbepaald en vatbaar voor veranderingen. Het actieve beginsel of de energie (het vuur) zet die veranderingen in gang.

Voor het actieve beginsel gebruikten de stoïcijnen verschillende namen. Sommigen noemden het de rede, anderen het vuur en weer anderen noemden het de ‘pneuma’, de levensadem. De meest gebruikte term was echter de ‘logos’ of de rede, omdat de werkelijkheid een redelijk en volgens natuurwetten verlopend geheel is. Deze logos was trouwens even materieel als het passieve beginsel. De werkelijkheid van het universum moet worden gezien als een gesloten geheel waarin alles met alles door oorzakelijkheid is verbonden. Alles in het universum verloopt noodzakelijk en in harmonie volgens de logische en oorzakelijke natuurwetten. Het gaat om meer dan een materiële eenheid, het is ook een eenheid in de tijd waarin alle gebeurtenissen door een keten van oorzaak en gevolg aan elkaar verbonden zijn.

Dit betekent dat er ook niet zoiets als het kwaad bestaat. Het zogenaamde kwaad is slechts schijn omdat alles noodzakelijk en in harmonie gebeurt. Zelfs datgene wat wij het kwaad noemen is een onderdeel van die harmonie. Het is onze beperkte visie op die harmonie die maakt dat wij sommige dingen als slecht en kwaad beschouwen. Alleen een wijze kan dat volledig bevatten en aanvaardt alles wat er in het universum gebeurt volledig. Deze wereldharmonie is de basis waarop de stoïcijnen hun ethiek bouwden.

Volgens de stoïcijnen kun je ethische vragen dus niet scheiden van wetenschappelijke vragen. De wereld van goed en kwaad was voor hen dezelfde wereld als de wereld van sterren, planeten en tafelpoten. Toen de eerste filosofen de verhalen over goden en godinnen niet meer voor zoete koek aannamen en naar andere verklaringen voor de gebeurtenissen in de wereld begonnen te zoeken ontstond er meteen een groot ethisch probleem. Als natuurwetten de gang van zaken bepalen en niet de wil van de goden, hoe moeten de mensen zich dan gedragen?

Heraclitus (544-484 voor Christus) was één van die eerste Griekse filosofen en wetenschappers die op die vraag een antwoord probeerde te vinden. Hij leefde 2.500 jaar geleden in Efeze, een destijds Griekse stad, in het huidige Turkije. Hij moest niet veel hebben van zijn medemensen, die hij beschouwde als een kudde koeien die alleen maar bezig waren met eten, seks en dom vermaak. Andere mensen zouden hem zelfs zo hebben tegen gestaan dat hij op een gegeven moment in zijn eentje de wildernis in wilde trekken. De hogepriesteres van Artemis hield hem tegen en vroeg hem om voor zijn vertrek zijn ideeën op te schrijven om het resulterende boek voor het nageslacht in de tempel van Artemis te bewaren. Na dat gedaan te hebben vertrok hij uit de stad en is er nooit meer iets van hem vernomen. Een enkele lezer zal dit verhaal ongetwijfeld aan de grondlegger van het Chinese Taoïsme, Lao Zi, doen denken. Ook die vertrok uit China en werd door de grenswacht gevraagd om zijn filosofie voor zijn vertrek in een boek vast te leggen. Gek genoeg houdt de overeenkomst daar niet op. De overgebleven fragmenten van Heraclitus zijn net zo raadselachtig als de Tao Te Ching, en lijken vaak naar dezelfde dingen te verwijzen.

Heraclitus’ beroemdste uitspraak is de stelling dat je nooit twee keer in dezelfde rivier kunt stappen. Als je een tweede keer in de rivier stapt stroomt er immers ander water doorheen. En niet alleen het water stroomt voorbij, ook de tijd verloopt en verandert de werkelijkheid. Alles is voortdurend in beweging; niets bestaat, niets is blijvend, maar alles vloeit en vervloeit. Alles wat we om ons heen zien, bestaat niet onafhankelijk van de rest van het universum, maar ontstaat, groeit, 'stroomt' in verbinding met al het andere. Het universum is een dans van tegenstellingen die permanent in elkaar overvloeien. Een kosmologie van het worden die aan de ‘these-antithese’ dialectiek van Hegel, maar misschien nog wel meer aan het yin en yang van het taoïsme doet denken.

De stoïcijnen namen deze dynamische kosmologie van Heraclitus over en voegden er nog iets aan toe. Volgens hen zette het universum uit in tijd en ruimte en zou steeds groter worden tot het moment dat alles in een enorme vlammenzee, de wereldbrand of conflagratie, uiteen gereten zou worden. Waarna alles weer opnieuw zou beginnen. Een idee dat na een paar duizend jaar in de vergetelheid te zijn geraakt, met de moderne astronomie weer helemaal terug is. De theorie van de ‘big bang’ gevolgd door een ‘big crunch’ of ‘big rip’ heeft verbazingwekkend, maar wel volledig toevallig, veel weg van de stoïcijnse gedachten over het universum. Het is natuurlijk wat vergezocht om de oude stoïcijnen een soort voorspellend en bovennatuurlijk inzicht in de moderne kosmologie toe te dichten. Maar het is wel leuk dat de stoïcijnse intuïtie klopt met sommige van de huidige inzichten. Een stoïcijn zou er trouwens helemaal niet mee zitten als zijn kosmologie door de feiten achterhaald zou blijken te zijn. Dan wordt het voor een stoïcijns filosoof gewoon tijd om zijn oude theorieën tegen het licht te houden en over een aanpassing van de leer te gaan nadenken.

Achter de eeuwige beweging van tegenstellingen ligt volgens Heraclitus, en de stoïcijnen, een verenigend principe verborgen. De bewegingen kennen een vaste regelmaat en worden geregeerd door natuurkrachten en natuurwetten. De natuurkrachten zijn niet blind. Achter de schijnbare chaos verschuilt zich een universele intelligentie, die Heraclitus de logos noemde. Vergelijkbaar met het actieve beginsel van de stoïcijnen, die dat trouwens vaak ook de logos noemden. Alles verloopt in een vaste orde, volgens een universele natuurwet. Deze logos is eigenlijk 'de ziel van de wereld', de wereld is een openbaring van die logos. Al het bestaande, het hele universum is een uitkristallisering van de logos. Maar de logos is meer dan alleen het bestaande, het is zich ook nog eens bewust van zichzelf. Het weet dat het bestaat en het weet wat het is.

Deze 'theorie van alles' vormt de basis van het stoïcijnse ethische systeem. De mens heeft (iets van) die logos in zichzelf. Een mens is niet alleen een materieel onderdeel van het universum, hij is zich ook bewust van zichzelf en dat universum. Hij is een onderdeel van het universele bewustzijn en kan daardoor tot op zekere hoogte de orde in de wereld begrijpen, en zich één voelen met die wereld en de logos.

“Alles beweegt, maar in deze veranderlijkheid is er een vast punt. Alles staat naast elkaar, is vaak tegengesteld, maar het wordt in balans gehouden door een machtig verstand”. (Heraclitus; fragmenten)

Zo ervoer Heraclitus het universum. Hij gebruikte dus het Griekse woord logos om dit verstand, de menselijke kennis en de inherente orde van het universum te kenschetsen als een wetmatigheid die in het gehele universum aanwezig is. Letterlijk betekent logos: woord, rede of evenwicht. In de eerste betekenis zal het later vooral door gnostici en door joodse en christelijke mystici worden gebruikt. Zo begint bijvoorbeeld het Johannesevangelie met de woorden: ‘In den beginne was de logos, de logos was bij God en de logos was God’. Drie keer achter elkaar het woord logos. Het lijkt wel rechtstreeks overgenomen uit een stoïcijns boek over spiritualiteit.

In de twee laatste betekenissen werd het begrip gebruikt en verder uitgewerkt door Zeno (334-263 voor Christus) en door de door hem gestichte stoïcijnse school. De stoïcijnen zagen in de logos een soort levenskracht van het universum. De logos vormt de oorsprong van het universum, een oer fenomeen, waar alle werkingskracht uit voortkomt. Het geheel van natuurkrachten dat het universum bestiert. Logos symboliseert hiermee het principe van oorzakelijkheid. Het is een principe dat van binnenuit werkt, het staat niet tegenover de materie, ruimte en tijd; maar is er transcendent aan. De natuurkrachten en het daarmee verbonden principe van oorzaak en gevolg vormen zo een onlosmakelijk geheel met al het bestaande. De grondgedachte van de logos is steeds hetzelfde gebleven. Het hele universum is gebaseerd op een wereldrede, die zich bewust is, alles schept en in alles de harmonie bewerkt.

In ieder mens zetelt een stukje van deze logos. De stoïcijnen noemden dit een vonk van het wereldvuur. Als hij deze vonk erkent en ontwikkelt, kan hij  zich bewust worden van de kosmische harmonie, en bereikt hij het doel van zijn leven, dat niet in een hiernamaals, maar in dit leven ligt: de virtuositeit. Door zijn bewustzijn, zijn ‘hegemonikon’ zo veel mogelijke te ontplooien, kan hij steeds dieper doordringen in de kosmische logos. Hij leert de wereldrede zo steeds beter kennen en beseft dat hij er deel van uitmaakt. De weg naar dit diepste binnen wordt bepaald door het systeem van deugden en ondeugden. Maar het wezenlijke van de weg is de gemoedsrust, het onbewogen kunnen aanvaarden van het noodlot door kennis van de kosmische harmonie.

Het lijkt alsof met de term logos een universeel beginsel kan worden aangeduid dat in de loop der tijd in meerdere culturen post heeft gevat. Oosterse filosofieën hebben uiteraard niet het Grieks als hun oorspronkelijke taal, en gebruiken derhalve ook het woord logos niet, maar ze kennen wel concepten die vergelijkbaar zijn, zoals Tao, Chi, Aum en Dharma.

In navolging van Heraclitus vonden de stoïcijnen het ontwikkelen van ons bewustzijn, of zoals zij het noemden het ontwikkelen van onze virtuositeit, het belangrijkste doel van het leven. We moeten onze egoïstische beperkingen overstijgen en ons bewustzijn uitbreiden om zo contact te kunnen leggen met het universele bewustzijn. Om dit kosmisch bewustzijn te bereiken moet je afstand nemen van egocentrische verlangens en afkeren. Vanuit een kosmisch perspectief bestaat er geen ‘goed of kwaad’. Alles is zoals het behoort te zijn. Volgens de stoïcijnen kan alleen de wijze, verlichte mens boven de chaos van tegenstellingen uitstijgen en zo de schoonheid van de kosmische logos als geheel aanschouwen.