zondag 25 oktober 2015

Stoïcisme en boeddhisme twee handen op één buik?

Het stoïcisme

Stoïcimse en boeddhisme hebben veel gemeenschappelijk. Zo gaan de stoïcijnen er van uit dat de wereld één is en zelfs kan worden beschouwd als een groot levend organisme dat aan dezelfde natuurwetten onderworpen is en dezelfde samenhang vertoont. Die natuur is een soort rationeel bewustzijn: de wereld en al het bestaande staat gelijk aan de goddelijke logos (rede), en ieder menselijk wezen maakt met zijn persoonlijke logos deel uit van die universele logos. Die logos volgt de natuurwetten via de onwrikbare, noodwendige, universele wet van de causaliteit (oorzaak en gevolg). En daarmee wordt ook het lot van ieder individu bepaald. Volgens deze wereldopvatting zit het geluk van de mens dan ook in de aanvaarding van wat is, in instemmen met de kosmische orde.

De stoïcijnse filosoof Epictetus heeft samen met Seneca en Marcus Aurelius gezorgd voor de grote verbreiding van de stoïcijnse wijsbegeerte. Hij leefde in Rome in de eerste eeuw na Christus. Hij was een slaaf die filosoof was geworden, liep mank, ging sober gekleed en woonde in een nederige hut. Hij predikte onthechting onder mannen en vrouwen van alle rangen en standen. Op 40-jarige leeftijd werd hij uit Italië verdreven op bevel van keizer Domitianus, die filosofen vijandig gezind was; hij vluchtte naar Nicopolis en stichtte er een school. Evenals Socrates, Jezus en de Boeddha besloot hij zelf niets op te schrijven.

Maar zijn leerling Arianus vatte zijn onderricht samen in de Diatriben (Colleges) en later in verkorte vorm in een klein Enchiridion (Handboekje). Het bevat de kwintessens van de stoïcijnse filosofie: beheers jezelf, verdraag tegenslag, maar maak onderscheid tussen de dingen die je zelf kunt beïnvloeden en veranderen, en de rest waartegen je machteloos bent. Epictetus verduidelijkt zijn filosofie aan de hand van twee treffende voorbeelden. Het eerste is dat van een kar waaraan een hond is vastgebonden. Ook al stribbelt het dier nog zo tegen, de kar wordt getrokken door een sterk paard en als de hond niet meeloopt, moet hij het bezuren. Maar als hij de situatie accepteert en meegeeft met de beweging en het tempo van de kar komt hij fit en zonder pijn behouden aan. Zo gaat het ook met de mens: zijn wil moet opgaan in de noodzakelijkheid van het lot. Het is niet aan ons om de zaken te kiezen waar we geen invloed op hebben, maar wel om de realiteit te aanvaarden zoals die is en te veranderen wat we kunnen: meningen, verlangens en aversies.

Epictetus’ tweede voorbeeld is dat van de acteur: die kiest noch zijn rol – bedelaar of edelman, ziek of gezond mens –, noch de lengte van het stuk, maar hij is wel volstrekt vrij in de keuze van zijn interpretatie. Hij kan goed of slecht spelen, voluit als de rol hem ligt of terughoudend en met tegenzin als dat niet zo is. ‘Verwacht niet dat alles gebeurt zoals jij het wilt, maar besluit te willen wat je overkomt en je zult gelukkig zijn,’ aldus de filosoof. Aan de hand van nog vele andere voorbeelden laat hij zien hoe we ons moeten gedragen bij tegenslag van buitenaf: ‘Denk eraan dat je bij alles wat gebeurt eerst bij jezelf te rade gaat, welke mogelijkheden je hebt om ze het hoofd te bieden. Zie je een mooie jongen of een mooi meisje? Zoek de beheersing in jezelf. Heb je pijn? Zoek je uithoudingsvermogen. Word je uitgescholden? Zoek geduld. Als je je daarin oefent, ben je niet langer speelbal van je voorstellingen.’

De stoïcijnse filosofie gelooft dat verlangen inwerkt op de ziel en die aan zich onderwerpt: het is een ‘passie’ van de ziel. Passie in de betekenis van lijden, zoals bijvoorbeeld in de Matheus Passion. De stoïcijnen vervangen verlangen door de wil, die aangestuurd door de logos onze blinde verlangens omzet in gewilde en doordachte stappen. Het uitsluitend op genot gerichte, instinctieve verlangen wordt uitgebannen ten gunste van de heldere, rationele wil die tot geluk leidt, want in deze opvatting brengt de wil slechts goede daden voort en schakelt verlangens die de gemoedsrust verstoren uit. Het stoïcisme is dus een voluntaristische filosofie die een perfecte zelfbeheersing vereist. Overigens gaat het de stoïcijnen er niet om verlangens uit te schakelen, maar om ze om te buigen tot een wil die onderworpen is aan de rede.

De stoïcijnse wijsbegeerte wil daarmee twee doelen bereiken: gemoedsrust (ataraxia) en innerlijke vrijheid (autarkeia). Ataraxia betekent dat onze wil samenvalt met de kosmische orde: ik ben vrij als ik datgene wil wat uit noodzaak gebeurt. Dan klaag ik niet meer, dan vecht ik niet meer, dan voel ik geen wrok meer, maar verheug ik me over alles en behoud ik in alle omstandigheden mijn innerlijke rust.

‘Leven in het nu’ is een van de belangrijkste voorschriften van de stoïcijnse praktijk, die leert om niet in het verleden te vluchten, niet uit te wijken naar de toekomst, om elke angst en elke hoop te verdrijven, om ons te concentreren op het moment, waarin alles te verdragen en te veranderen is, en ons niet te laten meesleuren door verdriet, angst, woede en verlangen.

Een andere belangrijke oefening is de anticipatie op vervelende gebeurtenissen, de praemediatio malorum van Cicero, die inhoudt dat we ons mogelijke onaangename gebeurtenissen voorstellen, om ze in gedachten alvast te ‘relativeren’ en zo goed mogelijk voorbereid te zijn, mochten ze zich werkelijk voordoen.

De stoïcijnen bepleiten een dagelijks gewetensonderzoek, om van dag tot dag de vorderingen bij te houden, en ook meditatie. Dit laatste is voornamelijk bedoeld om de leer te ‘overdenken’ en uit het hoofd te leren, om niet plotseling verrast te worden als de dingen tegenzitten. Daarom verlegde het latere stoïcisme het centrum van de aandacht van de theoretische grondslagen van de school naar de praktische richtlijnen voor het leven, die de leerlingen eindeloos voor zichzelf repeteerden. Van de kerkvaders tot Schopenhauer, via Montaigne, Descartes en Spinoza, hebben de stoïcijnse aforismen invloed gehad op de christelijke leer en op de westerse filosofische traditie.


Het boeddhisme

In India ontstond kort voor de opkomst van het stoïcisme in Griekenland een andere filosofie met bijna dezelfde gedachtegang: het boeddhisme. De grondlegger was Siddhartha Gautama Boeddha. Hij leefde in de zesde eeuw voor onze jaartelling en groeide op in een beschermde omgeving. Hij trouwde en kreeg een kind. Toen hij tegen de dertig liep, veranderde zijn leven drastisch door vier ontmoetingen: een oude man, een zieke, een dode en een asceet kruisten zijn pad. Hij besefte ineens dat leed het gemeenschappelijke lot van de mensheid was en dat niemand, rijk of arm, eraan kon ontkomen. Hij verliet het paleis van zijn vader, liet zijn gezin in de steek en ging op zoek naar een geestelijke weg waardoor hij aan dit noodlottige lijden kon ontsnappen.

Nadat hij vijf jaar door de bossen had gezworven en zich gewijd had aan extreme ascetische praktijken, ging hij onder een boom zitten en verzonk in diepe meditatie. Volgens de boeddhistische overlevering bereikte hij toen de staat van Ontwaakte, met een volledig begrip van de aard der dingen en een staat van innerlijke bevrijding. Zo kwam hij tot de Vier Nobele Wijsheden.

Volgens Boeddha is het leven dhukka. Dhukka komt van ‘dorst’, in de zin van ‘dorsten naar’, ‘gehecht zijn aan’. Er bestaat een manier om deze dorst te lessen: via het Edele Achtvoudige Pad, ook wel de Weg van de Acht Zuivere Elementen genoemd. Zijn inzicht luidt dat er niet-tevredenheid bestaat: geboorte is lijden, ouderdom is lijden, de dood is lijden, verenigd zijn met iets waarvan je niet houdt is lijden, gescheiden zijn van iets waarvan je houdt is lijden, niet weten wat je wilt is lijden. Anders gezegd: het lijden is overal aanwezig. Wanneer we het principe van niet-tevredenheid erkennen, aanvaarden we dat we de wereld niet kunnen aanpassen aan onze verlangens.

Volgens Boeddha ketenen verlangen, dorst, hebzucht en gehechtheid de mens vast aan samsara, de ononderbroken kringloop van geboorte en wedergeboorte. Maar genezing is mogelijk: om deze dorst volledig te lessen, heeft de mens de mogelijkheid om af te zien van de tirannie van het verlangen.

Het Achtvoudige Pad leidt tot opheffing van het lijden, oftewel naar het nirwana (staat van volmaakt geluk). De acht componenten van het pad zijn het juiste begrip, de juiste gedachte, het juiste woord, de juiste handeling, het juiste middel van bestaan, de juiste inspanning, de juiste aandacht en de juiste concentratie.

Om te begrijpen hoe een mens ultieme wijsheid kan bereiken, is het belangrijk inzicht te hebben in het ‘zelf’. Boeddha heeft het ‘zelf’ gedefinieerd als een steeds veranderende samenstelling van vijf componenten die voortdurend in beweging zijn en die hij als volgt benoemt: de component van het lichaam (of van de materie), de componenten van de zintuigen, de waarneming en de voortbrengselen van onze geest (emoties, driften, verlangens) en tot slot de component van het bewustzijn.

Maar de activiteit van ons ego maakt zich meester van deze componenten om ons de illusie van een stabiele identiteit te bezorgen, van een onveranderlijk ik. De praktijk van het boeddhisme probeert ons juist af te brengen van deze illusie, probeert ‘het ego los te laten’, en zo begrip te krijgen voor de ultieme aard van de geest: een lichtende staat van pure kennis die elke vorm van conditionering overstijgt. Samsara is dus geen objectieve voorwaarde van de werkelijkheid: de wereld op zich is geen lijden. Maar omdat wij onwetend zijn, zijn we in samsara. Dat wil zeggen, in een onjuist beeld van de werkelijkheid, dat verbonden is met ego en gehechtheid. Kennis van de ware aard van de dingen bevrijdt de geest van dat onjuiste beeld en van negatieve emoties. Als we door de ervaring van het Ontwaken deze ware aard van de geest ontdekken, kunnen we zorgen dat we niet langer door het ego gedreven worden en zo toegang krijgen tot een stabiel permanent geluk, omdat het onverzadigbare verlangen waaruit het lijden voortkomt aan het ego is gebonden.

Het boeddhisme gebruikt het Sanskriet-woord sukha om het geluk aan te duiden in de zin die ik hier bedoel: diepe vrede en harmonie in de veranderde geest die geen speelbal meer is van de aangename en onaangename gebeurtenissen in het bestaan. Net als bij de stoïcijnen zou het te simplistisch zijn te beweren dat het boeddhisme gebiedt elk verlangen af te zweren. Het verlangen dat afhankelijkheid veroorzaakt moet teniet gedaan worden, terwijl het nobele verlangen tot verbetering en tot vergroting van mededogen, evenals het streven naar het goede aangemoedigd dienen te worden.


Wat zijn nu de overeenkomsten?

De overeenkomsten tussen boeddhisten en stoïcijnen zijn legio. Beide filosofieën stellen vast dat lijden voortkomt uit rusteloosheid, uit geestelijke verwarring, en wijzen een weg naar echt geluk, dat gelijkgesteld wordt met een diepe en opgewekte innerlijke vrede, een sereen gevoel en geestelijke rust. Beide bevelen een grondige analyse van emoties en gevoelens aan, en een hele reeks spirituele oefeningen waarmee de mens zijn hartstochten kan leren beteugelen, zijn geest kan scherpen en beheersen om niet langer speelbal te zijn van zijn eigen inbeelding.

Maar de gelijkenis beperkt zich niet tot de menselijke psychologie en de geestelijke ontwikkeling. Beide stromingen delen ook eenzelfde filosofisch wereldbeeld. Beide hebben bijvoorbeeld een cyclische opvatting van de tijd: het universum kent voortdurende cycli van geboorte, dood en wedergeboorte. Beide leggen de nadruk op de beweging en de veranderlijkheid van alle dingen, op de eenheid van mens en wereld, en op de aanwezigheid van een kosmische dimensie in de mens die zijn ware natuur vormt: de boeddhanatuur, de stoïcijnse logos. Ze geloven dat de dingen gebeuren uit noodzaak, volgens een universele wet van oorzaak en gevolg.

Ze zeggen ook dat het mogelijk is vrij te worden door te werken aan de geest en aan een juiste voorstelling van zaken. Misschien is dit laatste wel het belangrijkste verschilpunt tussen stoïcijnen en boeddhisten: de boeddhisten ontkennen de substantie van het ‘zelf’, terwijl de stoïcijnen hechten aan de idee van een blijvend individueel beginsel.

In het Westen heeft men het boeddhisme en het stoïcisme vaak verweten dat ze passiviteit prediken, dat ze zich richten op individuele verandering, en niet genoeg op sociale verandering. Dat is een oppervlakkige voorstelling van zaken en een miskenning van de bepalende historische invloed van deze twee grote filosofische stromingen op het lot van de wereld. Door hun afwijzing van elk onderscheid naar familie of clan, sociale of godsdienstige afkomst, maar met als uitgangspunt dat ieder individu verlichting of ataraxie kan bereiken door aan zichzelf te werken, hebben ze een revolutionaire omwenteling van waarden veroorzaakt. Niet de sociale positie, maar de deugd is voor hen waardevol. Niet de monarch, de aristocraat, en zelfs niet de priester moeten bewonderd en nagevolgd worden, maar de wijze. Dat wil zeggen, hij die zichzelf meester is geworden. Beide stromingen hebben laten zien dat het individu meer is dan een radertje binnen een gemeenschap.

Ze benadrukken dat alle mensen gelijkwaardig zijn. Het boeddhisme heeft logischerwijs het kastensysteem afgewezen en is daardoor uit India verbannen. Het stoïcisme heeft de gelijkheid geproclameerd van alle mensen, die immers dragers zijn van dezelfde goddelijke logos, en heeft daarmee afgerekend met de hindernis dat het Griekse gedachtegoed voorbehouden zou zijn aan de aristocratie; zo hebben ze de weg geëffend voor het egalitarisme en het christelijke, en later het moderne universalisme.

Meer dan tweeduizend jaar voor de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hebben de stoïcijnen het kosmopolitisme uitgevonden: de idee dat alle mensen wereldburgers zijn, maar ook gelijke rechten hebben. Het boeddhisme is in elk geval de oosterse wijsheid die het best in staat is deze boodschap te begrijpen, omdat het eraan verwant is.

Deze sterke verwantschap tussen boeddhisme en stoïcisme, samen met hun moderniteit, verklaart waarom deze twee grote filosofieën ons na bijna 2500 jaar nog steeds aanspreken. Tegelijkertijd kunnen we ze beschouwen als het beste tegengif tegen het zelfingenomen individualisme van onze tijd, want ze roepen de mens op tot vrijheid en autonomie, tot beheersing en onthechting, en zeker niet tot bevrediging van al zijn verlangens. Terwijl wij de vrijheid van verlangen bepleiten, leren zij ons om ons van het verlangen te bevrijden. Een heilzame onderneming, maar er bestaat waarschijnlijk niets wat zo moeilijk uitvoerbaar is. De stoïcijnen waren zich bewust van het bijna bovenmenselijke karakter van de wijsheid die ze nastreefden, en toch hechtten ze eraan van de wijsheid een blijvende norm voor hun handelen te maken.

vrijdag 16 oktober 2015

Het leven van Lucius Annaeus Seneca in vogelvlucht


Lucius Annaeus Seneca was de zoon van een vermogend lid van de ridderstand, na de senatoren de belangrijkste Romeinse stand. Hij werd geboren omstreeks het begin van onze jaartelling in Corduba (Cordova in het huidige Spanje) en ontving zijn opvoeding te Rome waar zijn (gelijknamige) vader bekendheid genoot als schrijver over retorica. Op ongeveer 30-jarige leeftijd vestigde hij zich als advocaat en verwierf zich zo een aanzienlijk vermogen. Daarnaast wijdde hij zich aan de letterkunde, en de studie van de filosofie en de natuurwetenschappen, toen nog geen duidelijk gescheiden onderzoeksgebieden.

Op aandringen van Messalina, de vrouw van keizer Claudius, werd hij in 41 door deze keizer naar Corsica verbannen. Acht jaar later werd hij op verzoek van Claudius' tweede vrouw Agrippina (de dochter van Germanicus) teruggeroepen en aangesteld tot leraar van haar zoon Nero, de latere keizer.
Seneca had aanvankelijk een grote invloed op Nero, ook nog tijdens de eerste jaren van diens keizerschap. De leerling toonde zijn dankbaarheid door zijn leermeester grote kapitalen te schenken, wat hem tot de rijkste man van zijn tijd maakte, op Nero zelf na. Maar geleidelijk nam Seneca's gezag af, vooral toen Poppaea Sabina, de vrouw van Nero's vriend Otho, keizerin werd. In 62 trok hij zich terug uit het publieke leven. In 65 werd hij gedwongen zelfmoord te plegen omdat hij medeplichtig zou zijn aan een samenzwering tegen Nero.

Seneca is een eclectisch filosoof, dat wil zeggen dat hij van verschillende wijsgerige richtingen gedachten overnam en die probeerde in een persoonlijke levensvisie te verzoenen. Zijn voorkeur ging hierbij echter duidelijk uit naar de Stoa, maar hij verwijst in zijn brieven aan Lucilius ook naar Epicurus, misschien omdat Lucilius een (gewezen) aanhanger van het Epicurisme was.

Hij schreef onder andere:
  • De Clementia (Over de zachtmoedigheid), een pleidooi voor een milde uitoefening van het gezag, bedoeld als advies voor Nero.
  • De Ira (Over de woede), waarin voor het eerst gepleit wordt voor een betere behandeling van slaven.
  •  De Beneficiis (Over weldaden), uitvoerig en met veel voorbeelden moraliseert dit over het geven en ontvangen van weldaden.
  • Ad Lucilium epistularum moralium libri, in totaal 124 ethische brieven aan Lucilius, een verder onbekende procurator op Sicilië, die in een mix van anekdotes, alledaagse wederwaardigheden en diepgaande wijsgerige observaties Seneca's levenshouding illustreren. Dit is ongetwijfeld zijn meest boeiende werk.
Hij schreef naast filosofische werken ook over natuurkunde en zijn tragedies waren vroeger minstens zo beroemd als zijn filosofieboeken. Het gaat hier bijna uitsluitend om navolgingen van Griekse originelen, vooral van Euripides. Het zijn in hoofdzaak monologen, afgewisseld door (meestal los van de inhoud staande) koorliederen. Handeling ontbreekt bijna helemaal, zodat zij zich naar de gewoonte van die tijd meer lenen voor declamatie of lectuur dan opvoering. Zo schreef hij Hercules Furens (De razende Hercules); Hercules Oetaeus (Hercules op de Oita); Medea; Phaedra; Troades (Trojaanse Vrouwen); Phoenissae (Phoenicische Vrouwen); Oedipus; Agamemnon en Thyestes. Zijn Naturales Quaestiones (Vraagstukken van de natuur), bevat voornamelijk geofysische verhandelingen, vol moraliserende uitweidingen.


Naast de filosoof Seneca heeft ook de toneelschrijver een belangrijke rol gespeeld in de cultuurgeschiedenis. Direct na de Middeleeuwen was de Griekse toneeltraditie nog onbekend. Er bestonden alleen nog maar Latijnse bewerkingen van de Griekse komedies en tragedies. De tragedies van Seneca leverde in de 16e en 17e eeuw een belangrijke impuls tot de herleving van de belangstelling voor de klassieke tragedie. Speciaal de Franse dichters Corneille en Racine en de Nederlander Vondel werden sterk door hem beïnvloed, maar ook bij Shakespeare zijn zijn invloeden terug te vinden. Pas toen de Griekse handschriften binnen bereik kwamen en men Grieks ging leren drongen de originele teksten de bewerkingen naar de achtergrond. Intussen had Seneca de band met de oudheid gelegd en tot in onze tijd worden zijn toneelteksten nog nagevolgd, bijoorbeeld door Hugo Claus.

maandag 5 oktober 2015

ZIJN STOÏCIJNEN ASCETISCH?

Veel mensen denken dat een leven als stoïcijn betekent dat je sober en spaarzaam in een klein koud kamertje deugdzaam moet zitten wezen. Stoïcisme wordt vaak gezien als een strenge en sobere filosofie waarbij je de geneugten van het leven wel kan vergeten. Het heersende beeld van een stoïcijn heeft iets van een monnik of kluizenaar die ergens ver weg van de roerselen van de maatschappij zijn filosofie zit te bedrijven. Hoewel ik me dit wat sombere beeld wel kan voorstellen is gelukkig niets minder waar. Het lijkt mij helemaal niets om niet langer te kunnen genieten van een glaasje wijn met een brokje Franse blauwader kaas, om over de meer sensuele genoegens nog maar te zwijgen.

Stoïcisme heeft niets met ascetisme te maken en een stoïcijn is geen monnik. Stoïcijnen zien helemaal niets in het in een hoekje wegkwijnen ter voorbereiding op een beter transcedent leven in één of ander hiernamaals. Voor een stoïcijn bestaat er maar één werkelijkheid en dat is de werkelijkheid waar je je nu midden in bevindt. Als mens moeten we ons potentieel dan ook op de plek waar we ons nu bevinden en zonder enig uitstel zien te verwerkelijken. Het is ons lot om in deze wereld zoals die zich hier en nu aan ons voordoet te leven. Ongeacht de omstandigheden. Er is geen ontkomen aan. Mentaal en spiritueel zijn we met handen en voeten aan deze wereld gebonden. Het is zinloos om te proberen via gebeden, dagdromen of mystieke rituelen eraan te ontsnappen. We kunnen niets anders dan alles wat deze wereld ons brengt aan ellende, vreugde en sensualiteit accepteren. Een stoïcijn zal de diversiteit van alles wat het leven hem toewerpt accepteren en zich van niets afkeren.

Stoïcijnse ethiek gaat niet over het verdelen van de wereld in goede en slechte dingen. Voor een stoïcijn bestaat er buiten het menselijk oordeelsvermogen niet zoiets als goed of slecht. De wereld is zoals die is, goed of slecht bestaat niet. Alle fysieke objecten, alle omstandigheden en alle gebeurtenissen zijn absoluut neutraal. Dat geldt ook voor de dingen die een asceet verwerpt, zoals comfort, seks, materiele bezittingen en zo. Niets daarvan is intrinsiek slecht. Het zijn neutrale grondstoffen. Alleen de manier waarop mensen ermee omgaan, bepaalt of iets goed of slecht is. Voor een stoïcijn gaat het er dus niet om wat er op je pad komt, maar hoe je er mee omgaat.

Het stoïcijns pantheïsme accepteert de wereld zoals die is met alles erop en eraan. In tegenstelling tot de asceet en de monnik zijn er geen onderdelen van de wereld die als slecht worden verworpen. Alles wordt aanvaard, ook de onderdelen van het universum die niet gekend en begrepen kunnen worden. Het universum wordt gezien als een soort alles omvattend bewustzijn. Dit betekent niet dat dit universum in religieuze zin wordt aanbeden. De stoïcijnse ethiek en levenswijze heeft betrekking op alles wat de natuur ons te bieden heeft en niet op een afgebakend stukje dat als goed wordt aangemerkt. Het heet zowel betekenis voor een kluizenaar als voor een keizer in zijn paleis.
Het al dan niet leiden van een teruggetrokken eenvoudig leven ver van de wereldse onrust is voor de stoïcijnse ethiek volstrekt onbelangrijk. Het kan en is niet verboden of zo, maar het is niet beter dan een leven midden in de maatschappij met alle daarbij horende onrust. Voor een stoïcijn is alleen het morele oordeel van belang. De externe materiele wereld en alles wat daarin gebeurt, ligt volledig buiten onze macht, het enige waar we wel invloed op hebben is onze interne reactie op die wereld. De manier waarop we tegen die buitenwereld aankijken is wat van belang is. Al het andere doet er niet toe en is onbelangrijk.


Een stoïcijn hoeft dus zeker niet af te zien van wat als de goede dingen van het leven wordt aangemerkt. Het gaat er om hoe hij met die dingen omgaat en hoe hij die dingen beoordeelt en niet of hij die dingen wel of niet heeft. Hij zal er waarschijnlijk wel anders mee omgaan dan de gemiddelde mens, maar hij zal er zeker niet van af zien als hij die zaken op zijn pad aantreft. Na dit gezegd te hebben gaat deze stoïcijn in opleiding maar eens kijken of er nog een flesje wijn opengetrokken kan worden. En misschien zwerft er ook nog ergens een stukje Camembert rond.