maandag 23 oktober 2017

DE STRIJD TEGEN PASSIES

De stoïcijnen wordt vaak emotieloosheid verweten, maar er is geen stoïcijn die dingen als vrolijkheid, enthousiasme of zelfs genot fundamenteel zou veroordelen. De strijd van de stoïcijnen betreft vooral die tegen de vervelende negatieve emoties. Ze noemen dat de passies. Passie in de betekenis van lijden, een heftige en onaangename gemoedstoestand en niet in de betekenis van iets waar je je totaal voor inzet. Een stoïcijn kon dus best een passie voor zijn filosofie hebben en tegelijkertijd proberen zich van zijn passies (negatieve emoties) te ontdoen. En zelfs die passies willen ze niet helemaal uitroeien. Het gaat ze erom te leren ze zo veel mogelijk te voorkomen en als dat niet lukt te accepteren.

Maar wat zijn de negatieve emoties of passies nu eigenlijk voor een stoïcijn? Het gaat de stoïcijnen vooral om ontspoorde verlangens, en om overdreven en onnodige angsten. Volgens de stoïcijnse filosoof Chrysippus, berusten dergelijke negatieve emoties op fouten in onze redeneringen. Iemand ziet iets gebeuren, en is daar niet tevreden mee. Hij voelt zich rot over wat er gebeurt. Hij zegt dus eigenlijk dat er iets anders had moeten gebeuren. De wereld had anders in elkaar moeten zitten. Volgens de stoïcijnen kunnen wij dergelijke negatieve emoties tegengaan door na te gaan hoe de dingen ontstaan zijn. Dan zien we dat dat wat gebeurt een noodzakelijk iets is. En over een noodzakelijk iets kan je volgens Chrysippus onmogelijk boos of verdrietig zijn. Als wij dit beseffen en daardoor kennis hebben van wat staat te gebeuren, zijn we onze passies de baas.

Dit klinkt waarschijnlijk nogal abstract, daarom eerst een voorbeeld. Stel dat ik zit te wachten op een vriendin met wie ik om acht uur heb afgesproken. Het is half negen en ik word wat ongeduldig. Om negen uur ben ik narrig, en om half tien ben ik zelfs kwaad en ongerust. Om tien uur gaat mijn telefoon en zwaar geïrriteerd neem ik op. Het is mijn vriendin die me vertelt dat ze een lekke band heeft gehad en nu zo snel mogelijk naar mij toekomt. Welke emoties mij dan ook bespelen, mijn kwaadheid en ongerustheid (negatieve emoties) zijn in één klap verdwenen. Het enige wat ik dus nodig had om mijn kwaadheid weg te krijgen was kennelijk meer informatie. Was het dan wel zo zinvol om die kwaadheid toe te laten? Ik heb geleden onder een vervelende emotie, die achteraf volkomen overbodig blijkt te zijn. Volgens de eerste stoïcijnen geldt dat voor iedere negatieve emotie. Volgens hen zijn negatieve emoties het gevolg van onvoldoende kennis over de situatie. Zolang je niet weet wat er aan de hand is, moet je er geen emotioneel oordeel over hebben. Je kunt je oordeel beter nog even uitstellen.

Een aantal lezers zal opmerken dat die vroege stoïcijnen met hun 1-2-3’tje van negatieve emoties naar kennis een belangrijke stap in het emotionele proces overslaan. Ze zullen vinden dat het één ding is om alles te weten, maar dat dit nog niet hetzelfde is als alles zomaar accepteren. Iets weten en iets accepteren zijn voor veel van ons twee totaal verschillende dingen. Terug naar ons eerdere voorbeeld. Ik kan prima beredeneren dat het te laat zijn van mijn vriendin niet het gevolg was van moedwil of vergeetachtigheid, maar dat verandert mijn emoties nog niet. Mijn boosheid en ongerustheid komt gewoon opzetten ongeacht de bewuste logische gedachte dat er misschien niets aan de hand is. Dat ik weet dat er ook gewoon niets aan de hand zou kunnen zijn, betekent nog niet dat ik het ook echt accepteer en de vervelende gevoelens van boosheid en ongerustheid kwijt ben. Dit is een onderscheid dat in de vroege stoa nog geen rol speelt.

De sprong van een droge logische wereld naar een persoon die die logica ook echt voelt is natuurlijk wat al te snel gemaakt. Latere stoïcijnse denkers zoals Posidonius hielden rekening met de niet altijd logische werking van het brein. Daarmee begon het stoïcisme voor het eerst echt aandacht te schenken aan de psychologische aspecten van de menselijke emoties. Uit de midden-stoa van denkers als deze Posidionius ontwikkelt zich vervolgens de filosofie van de late stoa, die haar bloei had in de eerste periode van het Romeinse keizerrijk. Dit waren Romeinse denkers die helemaal niet zoveel hadden met het wat starre kennisdenken van de vroege stoïcijnen. Zij hielden zich juist bezig met dat moeizame proces van de acceptatie. Waar hun voorgangers zoals Chrysippus en ook Posidonius zich vooral richtten op de wetenschap en de logica, richtten zij zich op de emoties zelf. Wetenschap en logica bleven een belangrijke rol spelen, maar daarbij kwam nu ook de praktijk van het voelen, denken en handelen meer op de voorgrond te staan. Het ging er dus steeds meer om de juiste manier om je leven in te richten te vinden. De stoa gaat daarbij ook steeds meer de nadruk leggen op een soort meditatieve oefeningen om te leren de dingen te accepteren zoals ze zijn.

Het doel van die filosofie is dus niet zozeer het onaangedaan ondergaan van al het leed dat het leven over u kan uitstorten. Nee, het is het leiden van een goed en gelukkig leven. Het doel van de stoïcijnse filosofie is het leiden van een goed leven. Een leven dat maakt dat u ‘eudaimonia’ weet te bereiken. Een Griekse term die vaak met ‘geluk’ wordt vertaald, maar die eigenlijk veel meer omvat. Het is niet alleen maar een passief prettig gevoel, maar ook een actieve staat, een manier van doen. Naast ons geluk, gaat ‘eudaimonia’ dus ook over een goed leven, over een prettig en zinvol leven, dat voldoening schenkt aan zowel de gelukkige persoon zelf als aan zijn omgeving. Om deze ‘eudaimonia’ te kunnen bereiken moet een mens leren een ware levenskunstenaar te worden. Hij moet zich zelf de kunst van het leven eigen maken. De stoïcijnse filosofie gaat over die levenskunst en belooft dus niets meer en niets minder dan een zinvol en gelukkig leven.