dinsdag 17 juli 2018

Goede manieren, etiquette en andere heilige huisjes


Zeden en gewoonten, gangbare omgangsvormen, goede manieren en etiquette zijn in de ogen van stoïcijnen allemaal zinloze en betekenisloze conventies. Ze verschillen qua tijd en cultuur en zijn allesbehalve rationeel, maar zijn daarom niet minder dwingend. Dwingende regeltjes die dikwijls leiden tot een vervelende en knellende groepsdwang. Zo werd het schudden van handen hier vroeger als onbeschaafd en kleinburgerlijk aangemerkt, totdat het op een gegeven moment de algemene regel werd. Tegenwoordig ziet de rechter het zelfs als een geldige ontslaggrond als mensen geen handen willen schudden want dat zou gelden als een teken van disrespect. Sinds wanneer zijn conventies heilig en rationeel?

Voor een stoïcijn in elk geval niet. Preoccupatie met goede manieren is kenmerkend voor kleinburgerlijkheid. Toch beseffen ook stoïcijnen dat leven en samenleven niet goed mogelijk zijn zonder deze nogal willekeurige omgangsvormen. Het zijn maatschappelijke feiten waar rekening mee moet worden gehouden als je deel wilt blijven uitmaken van een samenleving. In tegenstelling tot hun inspiratiebron de antiburgerlijke hippies van de cynici aanvaarden stoïcijnen goede manieren als een soms zinvol smeermiddel noodzakelijk voor een goede verstandhouding. De conventies van de goede manieren moeten zo nu en dan tegen wil en dank geaccepteerd worden. Toch moet niet vergeten worden dat het in wezen niets anders is dan irrationele groepsdwang die zelfs tot uitsluitingen en uitstoting uit de maatschappij kan leiden. Een stoïcijn moet kiezen tussen weglopen of meedoen op grond van niet meer dan de hypothetische imperatief dat wie niet eenzaam wil zijn zich tot op zekere hoogte aan de gangbare zeden en gewoonten moet houden. Neem er in elk geval af en toe afstand van, al hoeft dat niet altijd duidelijk te blijken. Blijf er van doordrongen dat ‘goede manieren’ nooit meer zijn dan willekeurige maatschappelijke feiten.


donderdag 12 juli 2018

DE WIJZE ALS ROLMODEL


Net als kinderen hielden veel stoïcijnen er een denkbeeldig vriendje op na. Het was geen speelkameraadje voor eenzame uurtjes, maar een steun en toeverlaat om ze te helpen met hun stoïcijnse praktijk. Ze maakten zich een voorstelling van een stoïcijnse wijze die hen bij alles wat ze deden ondersteunden. Bij alles wat op hun pad kwam, bij ieder obstakel en probleem haalden ze zich deze imaginaire wijze voor de geest om hem te vragen wat hij gedaan zou hebben. Tijdens de ‘ochtendmeditatie’ bespraken ze met hem de uitdagingen van de komende dag, en bij de ‘avondmeditatie’ keken ze naar de belevenissen van die dag. Wat was er goed gegaan en wat zou een volgende keer anders aangepakt moeten worden. Ze noemden hem of haar in navolging van Socrates hun ‘daimonion’. Deze ‘daimonion’ was steeds op de achtergrond aanwezig om hen als imaginaire vriend of vriendin te helpen een betere stoïcijn te worden. Om hen bij te staan op hun queeste op weg naar wijsheid.

Voor de stoïcijnen heeft die wijsheid natuurlijk vooral veel te maken met de goede werking van de ratio, het menselijke verstand. Een wijze is voor de stoïcijnen iemand met een uitmuntend stel hersenen. Hij kent zijn eigen, de menselijke en de universele natuur als geen ander. Hij is daardoor volledig afgestemd op de natuurwetten en de loop van de geschiedenis. Wat de natuur of zijn medemensen ook doen hij ziet het van te voren aankomen. Hij weet precies hoe hij moet reageren en wat het beste is voor hem zelf en de mensheid als geheel. Geen enkele gebeurtenis komt voor hem als een verrassing, niets en niemand kan hem dan ook uit zijn evenwicht halen. Iemand die zijn rede volkomen heeft weten te perfectioneren en in volledige harmonie met de natuur leeft.

De stoïcijnse wijze is dus een soort mengeling tussen superman en de verlichte Boeddha. In tegenstelling tot boeddhisten is heiligenverering niets voor stoïcijnen. Ze waren zich er veel te goed van bewust dat in de echte wereld perfecte mensen niet bestaan. Voor de stoïcijnen was de wijze dan ook vooral een hypothetisch figuur. Een ideaalbeeld dat, hoewel onhaalbaar, toch nagestreefd moest worden. Zelfs de stoïcijnen zelf geloofden niet dat een wijze bestaat of ooit bestaan had. Ook stoïcijnse helden als Socrates, Diogenes en Zeno waren volgens hen geen echte wijzen. Misschien goed op weg, maar toch nog steeds geen wijze. De wijze was volgens hen net zo zeldzaam als de Ethiopische Phoenix en er waren maar heel weinig stoïcijnen die in het bestaan van dit mythische dier geloofden. Dat klinkt misschien ontmoedigend, maar een stoïcijn hoeft niet persé de top te bereiken om toch goed bezig te zijn. Hij is volkomen tevreden met het besef dat hij zijn best heeft gedaan. Epictetus zei het zo:

“Ik zal nooit een Milo worden [destijds een beroemde sportheld en kampioen op de Olympische Spelen], maar ik train mijn lichaam wel. Ik zal ook nooit een nieuwe Croesus [een in de Oudheid bekende multimiljardair] worden, maar ik heb mijn zaakjes wel op orde. Een stoïcijn geeft niet op, alleen omdat hij ergens nooit de beste in zal worden.” (Epictetus; Colleges Boek I, hoofdstuk 2)

Toch staan de stoïcijnse teksten vol met verwijzingen naar de wijze. Dat lijkt een beetje raar als je er aan twijfelt of er ooit een wijze heeft bestaan en er al helemaal geen hoge verwachtingen van hebt dat er in de toekomst ooit één zal bestaan. De wijze is niets meer dan een rolmodel, een ideaal dat nagestreefd moet worden, ook al is het onbereikbaar. Een imaginair voorbeeld, een onhaalbaar einddoel dat het desondanks waard is om na te jagen. Het is hier voor een stoïcijn niet het einddoel dat telt, maar de weg er naar toe. De weg is het doel. Het is ook het enige doel dat haalbaar is.