zaterdag 22 februari 2020

HEEFT EEN STEEN BEWUSTZIJN?



EEN POGING TOT EEN STOÏCIJNS MATERIALISTISCHE VERKLARING VAN HET BEWUSTZIJNPROBLEEM



Is bewustzijn een probleem?
De vraag wat bewustzijn precies is kent geen duidelijk eenduidig antwoord. We weten allemaal wel zo ongeveer wat er mee bedoeld wordt, maar als je tien mensen vraagt wat het is krijg je tien verschillende antwoorden. Het is wat je bent als je wakker bent en niet als je slaapt. Mensen hebben het en stenen niet. De meesten zijn er van overtuigd dat hun honden en katten het ook hebben, maar of blubje de goudvis het ook heeft? En hoe zit het met wormen, planten of bacteriën?

Een deel van het probleem ligt in de definitie van bewustzijn. Het is niet echt duidelijk wat we er mee bedoelen. Bewustzijn lijkt in elk geval iets te maken te hebben met het hebben van subjectieve ervaringen, met hoe het voelt op dit moment. Het gaat niet zozeer om wat je doet of zegt, maar om wat je voelt om wat je sensaties zijn. Je bent je van iets bewust als je de smaak van koffie proeft, de kleur van een roos ziet en de geur opsnuift.

In de neurologie wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘access consciousness’ of A-bewustzijn en ‘phenomenal consciousness’ of P-bewustzijn. A-bewustzijn zijn de mentale toestanden die gebruikt kunnen worden voor het handelen of spreken, of die opgeslagen zijn in het geheugen. P-bewustzijn zijn de mentale toestanden die onmiddellijk ervaren worden. A-bewustzijn wordt wel het makkelijke probleem genoemd. Het is het vermogen om stimuli te onderscheiden en er op te reageren. Het is makkelijk omdat het gaat om het verklaren van cognitieve vermogens en functies. Je hoeft alleen maar een neurologische mechanisme te vinden die de cognitieve functies mogelijk maakt. Niet dat dat echt makkelijk is, maar het valt in principe te doen. P-bewustzijn wordt dan het moeilijke probleem. Het valt niet te definiëren in functionele termen. P-bewustzijn is dit gevoel, deze ervaring. Het biedt de mogelijkheid tot reflectie tot redeneren. Het is onduidelijk waarom het bestaat. Het is biologische volstrekt overbodig. Waarom gaat het uitvoeren van mentale vermogens gepaard met ervaringen? Er is geen enkele reden waarom het niet automatisch zou kunnen verlopen in het donker zonder enige ervaring.

In de neurologische werking van de hersenen is geen enkele begrijpelijke rol weggelegd voor het bestaan van P-bewustzijn. Stel je brand je aan een hete pan. In een ruggenmerg reflex trek je je hand terug. De pijnsignalen hebben je hersenen nog niet eens bereikt op het moment dat het bevel om je hand terug te trekken al is verzonden. Vervolgens bereikt het pijnsignaal je lymbisch systeem. Hier wordt er een emotie aan het signaal toegevoegd. Nu voel je pas de pijn en krijgt je een gevoel van ‘au dit moet ik niet hebben’. Tenslotte komt het signaal in je neo-cortex terecht. Pas daar ontstaat het besef: ‘hee, ik heb me gebrand’. Waarom is die ervaring er? Je zou kunnen zeggen dat die ervaring er voor zorgt dat we beschadiging van het lichaam serieus nemen en gevaarlijke situaties leren vermijden. Pas op! Pannen op het fornuis kunnen gevaarlijk zijn. Het lymbisch systeem zorgt echter voor de opslag van de gebeurtenis. Je hebt de bewuste ervaring van de pijn helemaal niet nodig om er iets van te kunnen leren en vergeet niet dat je hand allang is teruggetrokken voor de ervaring ontstaat. Het lichaam heeft allang gereageerd en je hersenen hebben de gebeurtenis al opgeslagen.

Het zou natuurlijk ook kunnen dat de ervaring ons de mogelijkheid geeft om wat beter naar de situatie te kijken en daardoor flexibeler te reageren. Maar neurologisch is die ervaring helemaal niet nodig. Het lichaam beschikt al over een soort interruptfunctie die lopende beslissingsprocedures (wat moet er op het boodschappenlijstje) onderbreekt voor belangrijkere dingen. Opnieuw dus die vraag: Waarom hebben we een ervaring? Het bewustzijn is helemaal niet nodig het lichaam kan prima zonder. Het zou een evolutionair bijverschijnsel kunnen zijn, een emergente eigenschap zonder eigen functie. Emergente eigenschappen hebben zo hun eigen problemen, maar waarom bestaat het nog als het geen functie heeft?

Als er al een evolutionaire verklaring te geven valt voor het bestaan van bewustzijn komt echter al snel een volgende vraag om de hoek kijken. Naast de vraag ‘waarom er bewustzijn is’, is er de vraag wat maakt dat bepaalde neurale mechanismen gepaard gaan met bewustzijn en andere niet? Het staat inmiddels wel vast dat het grootste deel van onze mentale processen helemaal niet bewust zijn. Om adequaat te kunnen handelen in een snel veranderende omgeving moeten er een groot aantal mentale processen gelijktijdig plaatsvinden. Het bewustzijn is echter serieel, het kan maar één ding tegelijkertijd bevatten. Als de geest volledig bewust zou zijn, zou hij veel te traag zijn. We zouden geen schijn van kans maken in de snel veranderende wereld.

Betekent dit dat onze handelingen helemaal niet het gevolg zijn van bewuste keuzes, maar van onbewuste hersenprocessen waar we geen invloed op hebben? Wat betekent dat voor ons doen en laten? Het probleem van mentale veroorzaking valt weg op het moment dat onze handelingen onbewust plaatsvinden. We handelen wel maar zijn ons niet bewust van enige reden waarom we iets doen en al helemaal niet van bepaalde overtuigingen die we zouden hebben over de oorzaken van ons handelen. Dit maakt P-bewustzijn tot iets illusoirs. Stel nu dat er bepaalde hersenprocessen zouden bestaan die altijd gepaard gaan met P-bewustzijn en dat die hersenprocessen ook nooit voorkomen zonder P-bewustzijn. Zouden we dan het P-bewustzijn hebben verklaard? Zou een bepaald neurologisch proces in de neo-cortex identiek zijn aan het hebben van ervaringen? Is een correlatie tussen een hersenproces voldoende om P-bewustzijn te verklaren? Maar P-bewustzijn was toch juist niet functioneel te definiëren? Zijn wij dan soms een in een lichaam opgesloten bewustzijntje dat wel ziet wat er gebeurt maar er geen enkele invloed op kan uitoefenen?


Stoïcijns panpsychisme

De stoïcijnen denken een begin van een oplossing te hebben gevonden voor dit immense bewustzijnsprobleem. Bewustzijn is volgens hen het vermogen dat iets bestaands in staat stelt om de buitenwereld waar te nemen en daar op te reageren. Dit geldt voor de primitiefste vormen van sensorisch bewustzijn, zoals aangetroffen bij waarschijnlijk alle dieren, maar mogelijk ook bij andere levende wezens en zelfs voor niet levende materiële entiteiten. Het fenomeen bewustzijn beperkt zich in hun ogen niet tot psychische functies zoals denken, redeneren en beoordelen. Functies die alleen bij bepaalde diersoorten lijken voor te komen. Ook planten en eencelligen hebben volgens de stoïcijnen een vorm van bewustzijn. Zo blijken planten niet alleen actief in staat te zijn om hun omgeving waar te nemen, maar ook op die omgeving te reageren. Bovendien zijn planten (onder meer middels een uitgebreid schimmelnetwerk onder de grond) in staat om met elkaar te communiceren. Zo kunnen ze elkaar voedingsstoffen toestoppen of waarschuwen voor gevaar. Daarnaast zijn er verschillende studies die suggereren dat planten een ‘geheugen’ hebben en kunnen tellen. Het is zonder meer indrukwekkend en voor sommige onderzoekers zelfs reden genoeg om planten af te schilderen als intelligente en bewuste organismen.

Een soortgelijk verhaal geldt voor ééncellige organismen. Bacteriën en allerlei andere eencelligen hebben bijvoorbeeld de mogelijkheid tot snel en adequaat reageren op bepaalde nieuwe prikkels of op organismen die hen belagen. Bewustzijn lijkt zo geen neuronen en mentale processen nodig te hebben. Dat een dergelijk ‘plantenbewustzijn’ onvergelijkbaar is met ons ‘mensenbewustzijn’ betekent niet dat planten en ééncelligen niet over een vorm van bewustzijn beschikken. Het is echter meer een niveauverschil dan een materieel verschil. Het menselijk bewustzijn bereikt een niveau waarmee wij boven het perspectief dat ons wordt aangereikt door onze zintuigen en instincten boven de onmiddellijke leefwereld uit kunnen komen, en de grotere objectieve werkelijkheid kunnen verkennen van natuur en waarden.

Al het leven kent dus een zekere vorm van bewustzijn, maar daar blijft het niet bij. Ook ‘dode’ materie is volgens de stoïcijnen bewust van zijn omgeving en reageert daar op. Het heeft geen keuze mogelijkheden en beschikt niet over een heel palet aan mogelijke reacties, maar dat neemt niet weg dat ook een steen zich bewust is van de werking van bepaalde natuurkrachten. Dezelfde natuurkrachten die ook de werking van het menselijk brein bepalen.

Zou dat betekenen dat een vorm van bewustzijn al aanwezig was vanaf de oerknal? De stoïcijnen denken dat dat inderdaad het geval is. Het zijn panpsychisten aanhangers van de visie dat de meest fundamentele fysische componenten van het universum mentale eigenschappen hebben, ongeacht of zij delen zijn van levende organismen. Hiermee wordt niet bedoeld dat alle materie levend is of een ziel heeft, maar dat de samenstellende delen van de materie of wat het vormgeeft een soort van bewustzijn heeft. Het panpsychisme kent aldus niet alleen aan mens en dier, maar ook aan planten, ééncelligen en aan alles in de anorganische natuur een vorm van bewustzijn toe. Dus ook materie zou volgens het panpsychisme een zekere vorm van bewustzijn hebben. Vreemd genoeg komt dit heel spiritueel lijkende standpunt tot de conclusie dat bewustzijn en materie identiek zijn. Het is dan ook het materialisme tot zijn uiterste consequenties doorgevoerd.


Rede als de ultieme bewustzijnsvorm

Om het stoïcijnse panpsychisme voor de moderne tijd enigszins verteerbaar te maken moet aannemelijk gemaakt worden hoe het mogelijk is dat een volkomen natuurlijke en materialistische wereld zoiets als het menselijke bewustzijn weet voort te brengen. Op de één of andere wijzen moet het biologische proces van natuurlijke selectie tot het ontstaan van dit bewustzijn hebben geleid. Het probleem bestaat niet bij de basisvormen van het perceptuele, emotionele en op lust gerichte bewustzijn dat we delen met veel andere diersoorten. Dit is wat wij eerder het zogenaamde A-bewustzijn noemden. De bewustzijnsfuncties van het A-bewustzijn plaatsen ons wel in een complexe relatie met de wereld om ons heen, maar ze lijken in principe ontvankelijk voor een evolutionaire verklaring, mits die op de een of andere manier is omgezet van de materialistische versie in iets wat het bewuste karakter van deze functies kan verklaren. Als dergelijke ervaringen op de een of andere manier kunnen worden verklaard door evolutionaire processen, ervaringen waardoor schepsels zich in de wereld kunnen bewegen, gevaar uit de weg kunnen gaan, voedsel en beschutting kunnen vinden en zich voort kunnen planten, zijn ze potentieel adaptief en zodoende kandidaat voor natuurlijke selectie. Perceptie en lust moeten aan bepaalde standaarden van accuratesse voldoen om schepsels in de wereld te laten overleven: ze moeten ons in staat stellen op ongeveer gelijke manier te reageren op dingen die ongeveer gelijk zijn en anders op dingen die anders zijn, om te vermijden wat schadelijk is en achter het heilzame aan te gaan. Voor de meeste schepsels reikt objectiviteit echter niet verder dan dit. Zij leiden hun leven in een wereld van schijn, en het idee van een meer objectieve werkelijkheid heeft voor hen geen betekenis.

Het verschijnen van A-bewustzijn valt dus in principe te beschrijven als het resultaat van een biologische evolutie, maar dat goed onderbouwde empirische feit is nog geen verklaring: het levert geen begrip op en het laat ons niet zien waarom het resultaat te verwachten was of hoe het zo is gekomen. Het levert al evenmin een verklaring voor ons wetenschappelijk denken. Wat is immers de evolutionaire functie en het evolutionaire voordeel van onze wetenschappelijke en culturele ontwikkeling. Het doel van een materialistische visie op bewustzijn zou dan zijn om te verklaren hoe aangeboren geestelijke capaciteiten die zijn geselecteerd voor hun onmiddellijke adaptieve waarde, ook, via een uitgebreide culturele evolutionaire geschiedenis, in staat zijn om theorieën tot stand te brengen over een door wetten geregeerde natuurlijke orde voor het bestaan waarvan geen enkele adaptieve noodzaak bestaat.

Dit betekent dat we, als we de menselijke geest in een natuurlijke materialistische orde willen opnemen, niet alleen het bewustzijn moeten verklaren zoals dat speelt bij perceptie, emotie, verlangen en aversie, maar ook de bewuste beheersing van overtuigingen en gedrag in reactie op het besef van redenen, het vermijden van inconsistentie, het rangschikken van bepaalde gevallen onder algemene principes, het al dan niet bevestigen van algemene principes door bepaalde waarnemingen enzovoorts. Kortom we moeten ook een verklaring zien te vinden voor wat we hierboven het P-bewustzijn noemden. Er moet dus een verklaring worden gevonden voor het actieve reflectieve bewustzijn dat vaak ook wel de rede wordt genoemd. Deze rede of reflectief bewustzijn maakt het je mogelijk om jezelf te laten leiden door de objectieve waarheid en niet slechts door je indrukken. Het is een soort vrijheid die reflectief bewustzijn ons geeft om onder de heerschappij van aangeboren perceptuele en motivationele disposities in combinatie met conditionering uit te komen. Rationele wezens kunnen zich onttrekken aan deze invloeden en proberen zelf beslissingen te nemen.

Het verschijnen van rede en taal in de loop van de biologische geschiedenis lijkt vanuit het gezichtspunt van mogelijke verklaringen iets volslagen emergents. Evenals het passieve A-bewustzijn levert de meer actieve rede van het P-bewustzijn problemen op voor verklaringen van constitutieve én historische aard. De rede is lang na de komst van denkende wezens ontstaan, en toch lijkt hij ook in wezen een ontwikkeling van bewustzijn en moet hij te begrijpen zijn als een deel van die evolutionaire geschiedenis. Net zoals bewustzijn is de rede niet te scheiden van het fysische leven van organismen die ermee gezegend zijn, aangezien de rede inwerkt op het materiële dat wordt geleverd door perceptie en natuurlijk verlangen, en activiteiten aanstuurt, zowel direct als indirect.

De grote cognitieve verschuiving van het ontstaan van het reflectieve bewustzijn van de rede is een uitbreiding van het bewustzijn, een groei van de perspectivische vorm die besloten ligt in het leven van bepaalde schepsels, naar een objectieve, de wereld omvattende vorm die zowel individueel als intersubjectief is. Het was oorspronkelijk een collectief evolutionair proces, en in onze soort is het ook een collectief cultureel proces geworden. Het leven van ons allemaal is een deel van het langdurige proces van het heelal dat langzaamaan ontwaakt en zich van zichzelf bewust wordt.

Dit is dus waar een theorie van het bewustzijn een verklaring voor moet bieden: niet slechts de opkomst uit een levenloos heelal van organismen die zich vermenigvuldigen en via evolutie tot steeds grotere functionele complexiteit ontwikkelen, niet slechts het bewustzijn van enkele van die organismen en de centrale rol daarvan in het leven van die organismen, maar ook de ontwikkeling van bewustzijn tot een instrument van superieure kwaliteit dat objectieve werkelijkheid en objectieve waarde kan doorgronden.

Het is een eenvoudige waarheid dat, als er organismen zijn die in staat zijn tot rede, de mogelijkheid van dergelijke organismen er vanaf het begin al moet zijn geweest. Maar als we in een natuurlijke materialistische orde geloven, moet iets in de wereld dat uiteindelijk rationele wezens heeft kunnen opleveren, die mogelijkheid verklaren. Bovendien moet de wereld, om niet alleen de mogelijkheid, maar ook het feitelijk bestaan van redelijke wezens te verklaren, eigenschappen hebben die ervoor zorgen dat het verschijnen van dergelijke wezens niet volkomen toevallig is: op de een of andere manier moet de waarschijnlijkheid latent in de aard der dingen besloten hebben gelegen. Waar we dus behoefte aan hebben, is een constitutieve verklaring van wat bewustzijn en haar meer geavanceerde variant rationaliteit, precies zou kunnen zijn en daarnaast ook een historisch evolutionaire verklaring van hoe het is ontstaan. Beide verklaringen moeten consistent zijn met het feit dat wij fysische organismen zijn. Het begrip van biologische organismen en de evolutionaire geschiedenis ervan moet worden uitgebreid om ook hiervoor een verklaring te kunnen bieden.


Mogelijke verklaringen voor het bestaan van P-bewustzijn

We gaan ervan uit dat we in staat zijn tot het vormen van ware overtuigingen over de wereld om ons heen, over de tijdloze domeinen van de logica en de wiskunde, en over wat juist is om te doen. We gaan er niet van uit dat deze vermogens feilloos zijn, maar we denken wel dat we er vaak op kunnen vertrouwen, objectief gezien, en dat we er kennis aan kunnen ontlenen. We gaan er van uit dat er een werkelijke wereld is, dat er op veel vragen, zowel feitelijke als praktische, een goed antwoord bestaat, en dat er bepaalde regels bestaan die ons, als we ze in ons denken volgen, meestal leiden in de richting van het juiste antwoord op die vragen. We gaan er normaal gesproken van uit dat het volgen van die normen gelijkstaat aan juist reageren op waarden of redenen die we snappen. Wiskunde, natuurkunde en ethiek zijn op dat soort normen gebouwd.

Het is moeilijk om al deze dingen te vatten in traditionele wetenschappelijke termen. Tenzij we het meeste als een illusie willen beschouwen, wijst dit op verdere uitbreiding van onze opvatting van de natuurlijke materialistische orde, zodat niet alleen de bron van fenomenologisch bewustzijn (gewaarwording, perceptie en emotie) er in wordt opgenomen, maar ook de bron van ons actieve vermogen om in onze gedachten verder dan deze startpunten te komen. Kortom we moeten een verklaring zien te vinden voor het menselijk vermogen tot reflectief bewustzijn oftewel de menselijke rede. De hier te behandelen vraag is dus hoe we het bewustzijn in de volle betekenis ervan als product van de natuur moeten begrijpen, of liever, hoe we de natuur moeten begrijpen als een systeem dat in staat is tot het voortbrengen van bewustzijn.

De wetenschap wordt voortgedreven door de aanname dat de wereld kenbaar is. Dat wil zeggen dat de wereld waarin we ons bevinden en waarover onze ervaring ons enige informatie geeft, niet alleen kan worden beschreven, maar ook kan worden begrepen. Die aanname ligt achter elke poging om kennis te verwerven. In de natuurwetenschappen heeft de aanname van kenbaarheid geleid tot buitengewoon belangrijke ontdekkingen. Zonder de aanname van een kenbare onderliggende orde zouden die ontdekkingen niet mogelijk zijn geweest.

Er zijn redenen om aan te nemen dat er uiteindelijk één manier is waarop de natuurlijke orde kenbaar is, namelijk via de wetten van de fysica, alles wat bestaat en alles wat gebeurt, kan in principe worden verklaard door de wetten die het fysische heelal beheersen. Toegegeven, we kunnen de natuurlijke orde niet in zijn volle verschijningsvorm bevatten omdat hij te complex is en we dus om praktische redenen meer gespecialiseerde vormen van begrip nodig hebben. We kunnen echter wél proberen de universele principes te ontdekken die heersen over de elementen waaruit alles is samengesteld en waar alle waarneembare ruimtetijdcomplexiteit een uitingsvorm van is. Dat zijn de mathematisch te formuleren wetten van de basisfysica, die de fundamentele krachten en deeltjes en de interacties ertussen beschrijven. De meest systematische beschrijving van een materieel heelal uitgestrekt in ruimte en tijd die mogelijk is, is dus de route naar de meest fundamentele verklaring van alles.

Ook bewustzijn zou dus in principe op basis van deze fundamentele fysica beschreven moeten kunnen worden. Zelfs als er nog een probleempje overblijft van hoe we precies bewustzijn in fysische termen moeten verklaren, is de materialistische visie toch dat de biologie in principe volledig wordt verklaard door fysica en chemie. En dat de evolutionaire psychologie een ruw idee biedt van hoe alle typische aspecten van het menselijk leven ook kunnen worden beschouwd als een extreem gecompliceerde consequentie van het gedrag van fysische deeltjes in overeenstemming met bepaalde fundamentele wetten.

Materialisme is dus het standpunt dat alleen de fysische wereld absoluut werkelijk is en dat er een plaats in moet worden gevonden voor het fenomeen bewustzijn. De fundamentele elementen en wetten van de fysica en chemie zijn eigenlijk alleen bedoeld om het gedrag van de niet-levende wereld te verklaren. In een materialistisch wereldbeeld worden bewustzijnstoestanden dan ook gelijk gesteld met bepaalde fysische gebeurtenissen in de hersenen. Je loopt dan echter tegen het probleem aan hoe je het vuren van bepaalde neuronen gelijk kunt stellen met bijvoorbeeld het subjectief voelen van pijn of het proeven van de smaak van suiker. De beleving van een bepaalde bewustzijnstoestand is iets anders dan de achterliggende fysische toestand van de hersenen. H2O is overal en onder alle omstandigheden water, maar de beleving van de slok water die ik nu neem is niet gelijk aan de beleving van mijn buurman die tegelijkertijd een slok neemt. Het subjectieve karakter van een bewustzijnservaring kan niet zomaar gelijkgesteld worden met een objectieve fysische gebeurtenis in de hersenen. Het P-bewustzijn valt niet zondermeer te begrijpen als een puur biochemisch proces. En toch zal dat moeten als je een materialistische verklaring voor bewustzijn wilt vinden.

Er lijkt iets meer nodig te zijn om te verklaren hoe er P-bewuste, denkende schepsels kunnen zijn van wie lichaam en brein uit fysische elementen bestaan. Bewustzijn is daarmee het opvallendste obstakel voor een alomvattend materialisme dat alleen vertrouwt op de middelen van de traditionele natuurwetenschap. Het lijkt erop dat het bestaan van bewustzijn impliceert dat de objectieve fysische beschrijving van het heelal, ongeacht de verklarende kracht ervan, alleen maar een deel van de waarheid is. Als we het probleem serieus nemen en de implicaties ervan nauwkeurig volgen, dreigt dit het hele materialistische wereldbeeld te ontrafelen. Toch is het moeilijk ons redelijke alternatieven voor te stellen. De gangbare alternatieve zijn helaas allesbehalve aannemelijk.

Zo poneer het populaire religieuze alternatief een soort buiten de natuur staande geest of intentie, die verantwoordelijk is voor zowel het fysische als het geestelijke karakter van het heelal. Zolang die goddelijke geest maar wordt geaccepteerd als ultieme verklaring bestaat er geen probleem van het bewustzijn. God weet hoe het zit en is de oorzaak van ons bewustzijn. Als je niet tot een dergelijke ongefundeerde geloofssprong bereid bent dan blijft als alternatief eigenlijk alleen één of andere vorm van materialisme over.

Zoals we hierboven zagen is een verklaring door natuurlijke selectie gebaseerd op fysisch geschikt-zijn (fitness), het aangepast zijn om te overleven, onvoldoende om iets als het menselijke reflectieve bewustzijn (de rede) te verklaren. Selectie op fysisch geschikt-zijn voor de voortplanting kan als resultaat hebben gehad dat er organismen ontstonden die in feite bewust waren en de verscheidenheid van verschillende specifieke soorten bewustzijn waarnemen, maar er is geen fysische verklaring voor waarom dat zo is. Het is niet genoeg om aan de fysische verklaring van de evolutie de verdere waarneming toe te voegen dat verschillende typen organismen afhankelijk van hun fysische constitutie verschillende vormen van bewust leven hebben. Dat zou het bewustzijn voorstellen als een mysterieus bijeffect van de fysische geschiedenis van de evolutie, wat alleen het fysische en functionele karakter van organismen verklaart. Via de achterdeur zouden we zo toch weer bij een religieuze verklaring uitkomen.

Bewustzijn wordt ook wel gezien als een emergente eigenschap van complexe fysische toestanden. Dit impliceert dat bewustzijnstoestanden niet liggen in de afzonderlijke fysische toestanden van een organisme, maar dat ze aanwezig zijn in de werking van het totale centrale zenuwstelsel van het organisme. Zelfs als er iets volkomen nieuws gebeurt op het moment dat het bewuste brein een bepaalde grootte en een bepaald niveau van complexiteit bereikt, zal een verklaring van het bestaan van die complexiteit alleen adequaat zijn als er ook het bestaan van de rede (reflectief bewustzijn) als zodanig mee kan worden verklaard. Dat zulke puur fysische elementen als ze op een bepaalde manier worden gecombineerd, noodzakelijkerwijs een bewuste toestand van het geheel tot gevolg hebben die niet is samengesteld uit de eigenschappen en relaties van de fysische onderdelen, komt echter nog steeds magisch over. Ook hier komt de religie dus weer via de achterdeur binnengeslopen.

Als je de ongefundeerde religieuze optie wilt vermijden moet er dus een andere oplossing voor het bewustzijnsprobleem worden gevonden. Als een dergelijke oplossing mogelijk was, zou die het verschijnen van bewustzijn en rede op complexe biologische organisatieniveaus moeten verklaren door middel van een algemeen monisme volgens welke de samenstellende delen van het heelal eigenschappen hebben die niet alleen het fysische karakter van het heelal verklaren, maar ook het geestelijke. Dit komt er op neer dat bepaalde fysische toestanden van het centraal zenuwstelsel ook toestanden van het bewustzijn zijn. Daarbij worden ze door de fysische beschrijving slechts gedeeltelijk beschreven, als het ware van buitenaf. In dat geval is bewustzijn niet een effect van de hersenprocessen die er de fysische voorwaarden voor scheppen, maar die hersenprocessen zijn op zichzelf meer dan fysisch. Het incomplete van de gangbare fysische beschrijving van de wereld wordt geïllustreerd door het incomplete van de puur fysische beschrijving van die hersenprocessen.

Bewuste organismen zijn niet samengesteld uit een speciaal soort esoterisch materiaal, maar kunnen kennelijk worden opgebouwd uit alle materie in het heelal, mits op de juiste manier geordend. Alles, levend of niet, is samengesteld uit elementen die de potentie hebben om zich tot een geestelijk bewust geheel te vormen. Deze reductieve materialistische verklaring kan dus ook worden beschreven als een vorm van panpsychisme: alle elementen van de fysische wereld zijn in zekere zin ook bewust. Een minimaal en uitgekleed soort van bewustzijn dat alleen in heel bijzondere combinaties tot het soort bewustzijn wordt dat wij doorgaans als zodanig zouden herkennen.

Deze vorm van materialisme zou zelfs uitgelegd kunnen worden als een eigenschap van de materie die de neiging geeft om organismen met een subjectief gezichtspunt tot ontwikkeling te laten komen. Net zoals de neiging tot het vormen van atomen, moleculen, sterrenstelsel en organische verbindingen er al vanaf het begin geweest moet zijn, als gevolg van de al bestaande eigenschappen van de fundamentele deeltjes. Als we een materiële verklaring van bewustzijn zoeken, met complexe lokale verschijnselen gevormd door samenvoeging van universeel beschikbare basiselementen, zal die eerder afhangen van een dergelijk soort panpsychisme dan van wetten van fysische emergentie die pas laat in het proces in werking treden.

Het is al een vanzelfsprekend deel van de panpsychische opvatting dat de protobewuste kenmerken van de basisbestanddelen niet puur passief zijn, maar noodzakelijkerwijs ook actief, want dat is nodig om een verklaring te geven van de onscheidbaarheid van actief en passief in het bewustzijn van organismen. Net zoals fenomenologie en gedrag intern verbonden zijn in het geestelijke leven van organismen moet iets vergelijkbaars ook gelden op microniveau en zal het protobewuste gedragsimplicaties hebben. Bovendien zou het betekenen dat die psychofysische verbindingen niet te verbreken zijn: je kunt niet het bewuste aspect hebben zonder het fysische en vice versa.

De materialistische fysica gaat ervan uit dat de geschiedenis van het heelal vanaf de oerknal, en dus ook het ontstaan en de evolutie van leven, door diezelfde eigenschappen kan worden verklaard. Dezelfde aanname ligt ten grondslag aan de hypothese van het panpsychisme, omdat die is gebaseerd op eigenschappen van de elementen die nodig zijn om de constitutieve vraag te beantwoorden op een manier die bewustzijn ook opvat als een fysisch niet-herleidbaar kenmerk van bepaalde organismen. In deze opvatting heeft materie dus een vorm van bewustzijn. Bewustzijn is volgens de stoïcijnen de mogelijkheid om de buitenwereld waar te nemen en daar op te reageren. Het waarnemen van natuurkrachten en het reageren op die natuurkrachten is voor een steen niet anders dan voor een neuron in uw brein. Bewustzijn wordt zo een eigenschap van materie.

In de moderne tijd lijkt er een keuze te bestaan tussen theïsme, het geloof in een persoonlijke god of goden, en reductionistisch materialisme, de leer dat er niets meer is dan door natuurwetten geregeerde materie. Een andere keuze lijkt niet te bestaan of je bent religieus, christen, moslim, pagan het maakt niet uit, of je bent een reductionistisch materialist. Toch is er nog een alternatief. Het panpsychisme van de stoïcijnen neemt wel degelijk een tussenpositie in. Het stoïcisme is materialistisch, maar niet op dezelfde manier als de moderne materialisten. Het universum bestaat in hun ogen inderdaad uit door natuurwetten geregeerde materie, maar die materie en natuurwetten beschikken over een soort protobewustzijn. Die tussenpositie heeft wel tot gevolg dat de stoïcijnen aan de ene kant door gelovigen als atheïsten worden beschouwd en aan de andere kant door reductionistische materialisten tot naïeve gelovers in sprookjes worden gebombardeerd. Een middenpositie kan zo zijn nadelen hebben.

vrijdag 14 februari 2020

LIEFDE EN VRIENDSCHAP


In de Oudheid werd er geen onderscheid gemaakt tussen vriendschap en liefde. Vriendschap was in die tijd gewoon een vorm van liefde. Het was één en dezelfde emotie. Er waren wel verschillen in intensiteit en in het object waarop het gericht was, maar in wezen bestond er geen wezenlijk verschil in het ondergane gevoel. Bij liefde denkt u waarschijnlijk in de eerste plaats aan de romantische liefde van menselijke relaties of aan uw kat of hond, maar liefde kan ook betrekking hebben op voorwerpen, de antieke vaas van oma, of op abstracties als een land of een voetbalclub. Aristoteles, die toch al gek op lijstjes en indelingen was, verdeelde deze vriendschappelijke liefde in drie categorieën:

·        Vriendschap gericht op het nut, tegenwoordig zou dat een relatie gericht op wederzijds voordeel worden genoemd. Omdat we van nature sociale wezens zijn behandelen we dergelijke ‘vrienden’ vriendelijk, maar zodra de relatie geen nut meer oplevert wordt er doorgaans een streep onder gezet. Denk hierbij aan de relatie met uw collega’s of de relatie met uw loodgieter of kruidenier.
·        Vriendschap gericht op het plezier. Ook deze categorie is gericht op wederzijds voordeel, maar dan niet op materieel, maar op emotioneel voordeel. Het gaat dan vooral om de leden van een sportclub, drinkmaatjes, mensen waar mee je samen uit of op vakantie gaat. Dit komt het dichts bij onze huidige opvatting van vriendschap. Ook deze vriendschappen stoppen al snel bij een verhuizing of een verandering in interesses.
·        Tenslotte onderkent Aristoteles de vriendschap gericht op het goede. Daar is sprake van zodra mensen zonder bijbedoelingen van elkaars gezelschap genieten. Dit soort vrienden zijn een ‘spiegel voor de ziel’ en deze vorm van vriendschap helpen de vrienden elkaar bij hun persoonlijke ontwikkeling en groei. Hieronder vallen wat we tegenwoordig al gauw boezemvrienden of romantische liefde zouden noemen. Vriendschap gericht op het goede beschreef dan ook niet alleen heel diepe vriendschappen maar ook de band met familieleden en partners.
Alle soorten relaties werden door de stoïcijnen als te prefereren maar voor een echt virtuoos leven niet absoluut noodzakelijk beschouwd. De laatste categorie was wel het belangrijkst. Eigenlijk was die categorie voor hen de enige vorm van vriendschap die die naam ook echt verdiende. Vriendschappen gericht op wederzijds voordeel of op plezier zijn nu eenmaal breekbaar. Epictetus zei er dit over:

“Waar anders is er sprake van echte liefde dan waar trouw, zelfrespect, overgave en virtuositeit de hoofdrol spelen? ‘Maar hij heeft altijd goed voor me gezorgd en dan zou hij niet van me houden?’ Ach slaaf, weet jij veel of hij niet net zo voor je gezorgd heeft als voor zijn schoenen of zijn paard? Hoe weet je zo zeker dat hij je niet, zodra je niet meer bruikbaar bent, zal weggooien als een gebroken bord?’

Bij echte stoïcijnse vriendschap/liefde gaat het dus niet om materieel nut of plezier maar het draait er om het beste uit jezelf en je partner naar boven te halen. Het is een liefde tussen gelijken die samen op pad gaan op een weg naar zelfontplooiing en verlichting. Het lijkt misschien een beetje een saaie en dorre vorm van liefde, maar dat valt nogal mee. Zeno zag juist in de erotische aantrekkingskracht tussen de liefdespartners een extra sterke stimulans om de weg naar virtuositeit in te slaan. Het is deze liefde die Zeno er toe bracht om in zijn ideale staat alle tempels af te breken en alleen de tempel van Eros de god van de liefde te laten staan.