vrijdag 30 augustus 2019

‘A STOIC’S GOT TO DO WHAT A STOIC’S GOT TO DO’


Hoofdstuk 35 van het Handboekje van Epictetus
Wanneer je besloten hebt om iets echt te gaan doen omdat je vindt dat je het moet doen, doe het dan niet in het geniep. Ook niet als je weet dat anderen het niet eens zullen zijn met wat je gaat doen. Als het niet goed is wat je wilt doen, doe het dan gewoon niet en als het wel goed is waarom zou je je dan druk maken om mensen die je ten onrechte verwijten willen maken?

Met dit hoofdstukje bedoelt Epictetus niet te zeggen dat zijn studenten maar moeten doen wat hen goed dunkt en waar ze zin in hebben. Dat zou immers ook betekenen dat ze zijn eigen lessen naast zich neer zouden kunnen leggen. Nee, hij wil juist dat ze goed voor ogen houden wat belangrijk voor hen is. Ze moeten bij iedere handeling nadenken over de vraag of het om iets gaat dat binnen hun filosofie en binnen hun persoonlijke bedoelingen past. Als dat zo is dan mogen ze zich er niet uit angst voor de opinie van anderen van laten weerhouden om te doen wat ze van plan zijn te doen.

Epictetus bedoelt met dit hoofdstukje trouwens ook niet dat zijn leerlingen iedere kritiek onmiddellijk naast zich neer moeten leggen. Ze moeten ervan doordrongen zijn dat ze nog lang geen wijzen zijn en dat het heel goed mogelijk is dat de argumenten voor hun handelingen niet deugen. Ze moeten dus weldegelijk goed luisteren naar de mening van andere mensen. Zeker naar de mening van hun mede-stoïcijnen. Maar als ook die hen niet weten te overtuigen van de onjuistheid van hun bedoelingen dan is er geen enkele reden meer om hun plannen niet uit te voeren. Dat dat de afkeuring, spot en misschien zelfs agressie van de anderen zou kunnen opwekken hoort dan niets uit te maken. Wat de moeite waard is om gedaan te worden kan gewoon in het openbaar worden gedaan. Er is geen enkele reden om daarbij de lange tenen van de anderen te vermijden. Epictetus wil hier dus eigenlijk gewoon zeggen: ‘A stoic’s got to do what a stoic’s gat to do’.


vrijdag 23 augustus 2019

WEERSTA DE VERLEIDING, OF TOCH MAAR NIET?


Hoofdstuk 34 van het Handboekje van Epictetus
Wanneer je ergens zin in krijgt, pas er dan, zoals altijd, voor op dat je je niet meteen laat meeslepen door je verlangen. Bekijk rustig waar het om gaat en geef je zelf even de tijd. Denk dan aan deze twee momenten: het moment dat je geniet en het moment dat je er spijt van hebt en het jezelf verwijt. Stel daar dan tegenover hoe blij je zult zijn en hoe je jezelf zult prijzen als je niet hebt toegegeven aan je verlangen. Als je besluit dat het nu een geschikt moment is om aan je verlangen toe te geven, pas er dan wel voor op dat de verleiding en het genot je niet de baas worden. Wees je er bewust van hoe belangrijk het voor je is om boven je verlangens te staan.

Epictetus wil dat zijn leerlingen gelukkig worden. Daarom wil hij dat zijn studenten twee keer nadenken voordat ze zich halsoverkop in de bevrediging van één of ander verlangen storten. Hij denkt daarbij in de eerste plaats aan lichamelijke verlangens naar lekker eten en drinken en natuurlijk seks. Zijn leerlingen waren allemaal jonge mannen ver van huis in een vreemde stad, erg ontvankelijk voor de geneugten des levens. De bevrediging van die verlangens lijken op het eerste gezicht vooral positieve emoties met zich mee te brengen, maar door even stil te staan bij de mogelijke gevolgen, overgewicht, dronkenschap en een moordlustige echtgenoot bijvoorbeeld, wordt die positiviteit opeens een stuk twijfelachtiger.

In tegenstelling tot de meeste andere mensen beschouwen stoïcijnen genot lang niet altijd als een goede en prettige emotie. Het wordt naast angst, pijn en begeerte zelfs aangemerkt als één van de vier zoveel mogelijk te vermijden onplezierige emoties. Voor Epictetus is een emotie pas iets goeds op het moment dat die emotie onder de gegeven omstandigheden rationeel is. Genot is lang niet altijd rationeel. Het nuttigen van dat tweede gebakje mag dan lekker zijn en een prettig gevoel met zich meebrengen, de consequenties voor een toch al te zwaar lichaam zijn alles behalve gunstig. Misschien is het dus toch verstandiger om de verleiding te weerstaan.

Het lijkt er misschien een beetje op maar Epictetus verbiedt zijn studenten niet om te genieten van de goede dingen van het leven. Je moet je alleen heel bewust zijn van de gevolgen die het kiezen voor een moment van genot kan hebben. Als het een geschikt moment en dus rationeel is om ergens van te genieten dan mag je van Epictetus best aan je verlangens toegeven. Hij wil echter niet dat je dat ondoordacht doet. Je moet even pauzeren om na te denken en bij jezelf na te gaan of het nu wel zo verstandig is om aan dit specifieke verlangen toe te geven. En als je dan toegeeft doe dat dan wel bewust en gecontroleerd. Sla dat gebakje dus niet onnadenkend en ongemerkt achterover, maar zorg er vooral voor dat je er echt van geniet. Hij wijst zijn studenten er ook nog op dat ook het weerstaan van een begeerte een zeker genot met zich mee kan brengen. Het is tenslotte best een prettig gevoel om te weten dat je de verleiding van dat gebakje hebt weten te weerstaan.


vrijdag 16 augustus 2019

WORD EEN ARISTOCRAAT


Hoofdstuk 33 van het Handboekje van Epictetus
Leg voor jezelf een houding en levensstijl vast waar je je aan houdt zowel als je alleen bent als wanneer je in gezelschap verkeert.
Houd in gezelschap liever je mond en zeg alleen het hoogst noodzakelijke. Praat alleen als de situatie het eist, maar dan niet over ditjes en datjes: niet over gladiatorengevechten, paardenrennen, sporters, eten en drinken of één van de andere dingen waar mensen zo graag over praten. Roddel niet over anderen ook niet om ze te prijzen. Probeer het gesprek indien mogelijk op zinnigere onderwerpen te brengen. Als mensen het niet met je eens zijn, val ze dan niet aan en houd je mond.
Lach niet steeds om alles en lach niet al te uitbundig.
Vermijd, zo mogelijk, het doen van beloften. Doe alleen een belofte als je er echt niet omheen kunt.
Sla uitnodigingen voor feestjes af zowel van mensen die je niet kent als van mensen die je wel kent maar die niets van filosofie af weten. En als je er toch een keer naar toe moet, pas dan op dat je je niet net zo gaat gedragen als zij. Ook al ben je zelf gezond als je vrienden besmet zijn is het onmogelijk om niet ook besmet te raken op het moment dat je bij hen bent.
Voor je lichaam moet je slechts zorgen voor zover dat noodzakelijk is. Dat geldt voor voedsel, drank, kleding, huisvesting, personeel enzovoort. Zie af van alles wat niet meer dan uiterlijk vertoon of overbodige luxe is.
Onthoud je zoveel mogelijk van ongeoorloofde seks. Zorg in elk geval dat het met wederzijdse instemming is. Veroordeel het seksuele gedrag van anderen niet en val hen daar niet over lastig. Poch niet over je eigen seksuele doen en laten.
Als je verteld wordt dat iemand kwaad over je spreekt, moet je jezelf daar niet tegen verdedigen. Zeg liever: ‘Al mijn andere fouten kent hij zeker niet, want anders had hij het niet alleen hierover gehad.’
Het is nergens voor nodig om naar sportwedstrijden of festivals te gaan. Als je daar toch eens terecht komt, wek dan niet de indruk dat je een favoriet hebt. Dat betekent dat je gewoon wilt dat er gebeurt wat er gebeurt en dat alleen de winnaar wint. Dat zal je heel wat onnodige frustraties schelen. Joel niet en lach niemand uit. Doe niet mee met al dat opgewonden gedoe van de supporters en fans. Praat niet de hele tijd over wat er in de wedstrijd is gebeurd. Doe je dat wel dan wek je de indruk dat je ook een supporter of fan bent.
Ga niet zomaar, zonder na te denken, naar een lezing of verkiezingsbijeenkomst. Als je het wel doet bewaar dan je rust en waardigheid en geef anderen geen aanleiding tot ergernis.
Als je iemand met een hoge positie moet ontmoeten, bedenk dan hoe Socrates of Zeno zich in die situatie zouden hebben gedragen. Dan zal je er geen moeite meer mee hebben om de juiste houding aan te nemen.
Wanneer je een afspraak met zo’n ‘belangrijk’ persoon hebt moet je er rekening mee houden dat hij er misschien niet is, dat hij geen tijd voor je heeft, dat de deur voor je neus wordt dichtgeslagen of dat hij je zal negeren. Als je er echt niet omheen kunt om toch naar hem toe te gaan doe dat dan met dit in je achterhoofd. Als het je niet lukt tot hem door te dringen zeg dan niet tegen jezelf: ‘het was toch de moeite al niet waard.’ Dat is het gedrag van iemand die geen filosoof is en zich ergert aan dingen waar hij geen controle over heeft.
In een gesprek moet je niet steeds over je werk en je ziektes praten. Dat jij het prettig vindt om het daar over te hebben betekent nog niet dat anderen geïnteresseerd zijn in de dingen die jou overkomen zijn. Probeer ook niet steeds om iedereen aan het lachen te brengen. Dan verval je al snel tot een filosoof onwaardig gedrag en verlies je de achting die anderen voor je hebben.
Maak anderen niet zwart. Als er toch op het gedrag van anderen gescholden wordt laat dan, als de kans zich voordoet, met een terechtwijzing of door te zwijgen, blozen of te fronzen merken dat je er aan ergert.

In dit hoofdstuk geeft Epictetus voorbeelden van de houding die zijn leerlingen in het openbare leven zouden moeten aannemen. Het is duidelijk geen complete lijst. Het geeft een indicatie van de manier waarop een stoïcijn in opleiding zich hoort te gedragen. Op het eerste gezicht lijkt het er vooral op neer te komen dat de leerling sociale contacten zo veel mogelijk moet zien te vermijden. Vooral niet in filosofie geïnteresseerde personen moeten worden ontlopen en als de leerling dan toch met dergelijke ‘domme’ mensen in contact komt kan hij maar beter zoveel mogelijk zijn mond houden.

Domme en irritante mensen zijn nu eenmaal een onderdeel van onze werkelijkheid. Jammer genoeg weten we vaak niet van te voren wanneer we met een exemplaar van deze categorie te maken hebben. Epictetus wil dat zijn leerlingen een manier ontwikkelen om met mensen van wat voor categorie dan ook om te kunnen gaan. Hij raadde zijn leerlingen daarom aan om zichzelf een bepaalde vaste houding tegenover andere mensen aan te wennen. Hij wil dat ze vriendelijk en beleefd tegen anderen zijn. Tegen iedereen zelfs tegen domme mensen en mensen waar ze eigenlijk een hekel aan hebben. Ze worden geacht een beetje afstand te houden, niemand tegen te spreken, zelfs niet als ze zeker weten dat ze het bij het verkeerde eind hebben. Dat betekent niet dat Epictetus wil dat zijn leerlingen over zich heen laten lopen, het betekent dat hij wil dat de mening van ‘domme’ mensen hen koud laat. Als onbelangrijke en oninteressante onderwerpen, voetbal, auto’s, roddels, seks, vakanties en dergelijken, besproken worden kunnen ze zich beter stil houden of hooguit zo nu en dan met een geïnteresseerde blik doen alsof ze het besprokene interessant vindt. Er is tenslotte geen enkele reden om onvriendelijk te worden en anderen te beledigen.

Voor de buitenwereld spelen ze een rol en lijken ze binnen de groep te passen, maar het is ondertussen wel de bedoeling dat de leerlingen zich steeds minder gaan aantrekken van wat anderen over ze denken. Ze leven ten slotte niet om applaus te krijgen voor wat ze doen en al helemaal niet om de afkeuring van anderen te ontwijken. Stoïcijnen zullen altijd proberen zo min mogelijk op te vallen en houden zich ogenschijnlijk dus zo veel als mogelijk aan de normen en zeden van de samenleving waar ze in leven. Maar het is onvermijdelijk dat ze toch met enige regelmaat dingen zullen doen of zeggen die hun gemiddelde medemens niet aanstaan. Epictetus weet dat het niet makkelijk is om dingen te doen die de groep afkeurt, maar hij wil dat zijn leerlingen er aan wennen dat zij het zelf zijn die uiteindelijk bepalen wat ze wel en niet willen doen. Om dat makkelijker te maken moeten ze zich van hem een vriendelijke, aristocratische, maar wel wat afstandelijke houding tegenover hun medemensen aanleren.


zaterdag 10 augustus 2019

HET ORAKEL VAN DELPHI


Hoofdstuk 32 van het Handboekje van Epictetus
Je gaat naar een waarzegger om er achter te komen wat de toekomst je brengt. Wanneer je als een stoïcijns filosoof naar een waarzegger gaat dan weet je echter al hoe je toekomst er in grote lijnen uit komt te zien. Wanneer toekomstige gebeurtenissen behoren tot de dingen waar we geen controle over hebben dan weten we zeker dat ze noch goed, noch slecht zijn. Stel de waarzegger dan ook geen vragen over wat je wilt bereiken of ontlopen (als je dat wel doet ga je bevend van angst naar hem toe). Ga naar de waarzegger toe in het besef dat wat de toekomst je brengt onbelangrijk is en je niet raakt. Je weet hoe je er mee om moet gaan en niemand kan je dat ontnemen. Ga dus vol goede moed naar de goden als raadgevers. Wat je ook te horen krijgt, wees je er van bewust welke raadgevers het zijn en wiens adviezen je in de wind slaat als je niet naar ze luistert.
Ga naar waarzeggers op de manier waarop Socrates dat deed, dat wil zeggen alleen wanneer je echt de afloop wilt weten en er geen andere manieren zijn om daar achter te komen, noch door redeneringen, noch door de kwestie wetenschappelijk te onderzoeken. Wanneer je je dus voor een vriend of je land in gevaar moet begeven vraag dan niet of je het wel moet doen. Want als de waarzegger je vertelt dat de voortekenen ongunstig zijn dan vrees je dat dood, verminking of ballingschap je te wachten staan. Maar de rede verlangt nog steeds van je dat je je voor je vriend of vaderland in gevaar begeeft. Denk daarom aan de reactie van de grootste waarzegster van allemaal, de Pythische Apollo, die een man die zijn vriend niet te hulp kwam toen die vermoord werd haar tempel uit joeg.

Waarzeggerij was heel gewoon in de tijd van Epictetus. Zonder enige twijfel hadden de meeste van zijn leerlingen voor ze de lange reis naar zijn school ondernamen een orakel of andere waarzegger bezocht. Ook in staatsaangelegenheden werden de officiële orakels altijd geraadpleegd. Zelfs de stoïcijnen waren overtuigd van het nut van orakels. Zoals we in hoofdstuk 18 al gezien hebben geloofden ze dat alles met alles verbonden was in een enorm web van oorzaak en gevolg. Bepaalde mensen met een bijzonder talent waren volgens hen beter dan anderen in staat om uit minieme aanwijzingen een zinnige toekomstvoorspelling op te stellen. Er waren echter wel een paar stoïcijnse filosofen, Panaetius bijvoorbeeld, die zo hun bedenkingen hadden bij de relatie tussen de ingewanden van een vis of de vlucht van een paar kraaien en het succes van een voorgenomen veldtocht.

Maar daar ging het Epictetus in dit hoofdstukje niet om. Hij zegt hier tegen zijn studenten dat een stoïcijn zich niet laat beïnvloeden door de uitkomst van een voorspelling. Het is je rede, je verstand, die moet bepalen of je iets wel of niet onderneemt. Je rede bepaalt of het goed is om iets te doen. De voorspelde uitkomst doet er helemaal niet toe. Je mag een voorspelling hooguit gebruiken om je beter voor te bereiden op wat je te wachten staat. Het mag je keuze nooit beïnvloeden. Als je je vriend te hulp moet komen dan mag een ongunstig voorteken je daar niet van weerhouden. De uitkomst van je handelingen is tenslotte iets waar je geen volledige controle over hebt. Over de intentie waarmee je iets onderneemt heb je daarentegen wel een totale controle.

Epictetus illustreert dit nog met het destijds bekende verhaal van drie vrienden die op weg naar het orakel van Apollo in Delphi door rovers werden overvallen. Eén van de drie sloeg op de vlucht. De andere twee wisten de rovers te verjagen, maar daarbij doodde één van hen, per ongeluk, zijn metgezel. Toen de twee overgebleven vrienden in Delphi aankwamen werd de gevluchte man door de priesteres de tempel uitgejaagd, terwijl de ander die dacht bezoedeld te zijn doordat hij zijn vriend had gedood, werd vergeven. De priesteres vertelde hem dat hij door zijn goede intenties in de ogen van Apollo juist een beter mens was geworden. Met dit verhaal wilde Epictetus nog maar weer eens benadrukken dat de intentie waarmee je iets doet veel belangrijker is dan de uitkomst. Wat de uitkomst van een voorspelling ook moge zijn, je moet je door je verstand laten leiden bij de beslissing van wat je gaat doen.


zaterdag 3 augustus 2019

STOÏCIJNSE HEILIGE BOONTJES


Hoofdstuk 31 van het Handboekje van Epictetus
Je dient de goden het best door je goed te realiseren wat ze zijn (dat ze bestaan en dat ze het universum goed besturen), door je vrijwillig te schikken in alles wat er gebeurt en door te beseffen dat het niet anders had kunnen zijn. Zo zal je de goden nooit verwijten maken en beschuldigen dat ze je in de steek laten.
Dat kan je alleen maar doen door de wereld van goed en kwaad te verplaatsen naar het domein van de dingen waar je totale controle over hebt. Want als er iets gebeurt dat je als slecht beschouwt en niet krijg wat je wilt dan verwijt en haat je degenen die je daar schuldig aan acht. Ieder wezen is immers van nature geneigd om wat hij als slecht beschouwt en wat kwaad veroorzaakt te verachten en uit de weg te gaan, en wat hij als goed beschouwt en wat goed veroorzaakt te bewonderen en na te jagen. Het is dan dus ondenkbaar dat iemand die denkt dat hij geschaad wordt blij is met datgene wat volgens hem die schade heeft veroorzaakt. Net zo onmogelijk wordt het dan om blij te zijn met die schade zelf. Daarom scheldt een zoon zijn vader uit als hij niet krijgt wat hij wil. Het feit dat ze het koningschap als iets goeds zagen maakte ook de broers Eteocles en Polyneices tot elkaars vijanden. Daarom schelden ook een boer, een zeeman en een handelaar op de goden. Daarom schelden mensen op de goden als hun vrouw of kinderen sterven. Zo zijn mensen vooral toegewijd aan wat hen voordelig lijkt. Wie echter alleen nastreeft en vermijdt wat in zijn macht ligt, zorgt er ook voor dat hij vroom is.
Iedereen hoort de voorvaderlijke tradities na te leven en te plengen, offeren en eerstelingen aan de goden te geven. Oprecht en met aandacht, niet krenterig maar ook niet meer dan je je kunt veroorloven.

Hier spoort Epictetus zijn leerlingen aan om vroom en devoot te zijn. Ze moeten de oude Griekse goden op de juiste manier aanbidden en offers aan ze brengen. In de laatste paragraaf zegt hij dat ze moeten plengen, van ieder glas dat ze drinken een druppeltje wijn melk of water aan de goden geven en eerstelingen moeten offeren. Een eersteling offeren is het aan de goden weiden van een klein beetje van de eerste oogst die van de velden komt.

Zo op het eerste gezicht zou de stoïcijnse vroomheid niet anders zijn dan die van de gemiddelde Griekse of Romeinse burger. Toch hielden de stoïcijnen en Epictetus er een nogal afwijkend godsbeeld op na. Voor de vorm hielden ze zich aan de gebruikelijke riten maar de achterliggende gedachten zouden door een ware gelovige op zijn minst als vreemd en waarschijnlijk zelfs als godslasterig worden beschouwd. Zo hadden ze het de ene keer over god, de goden of Zeus, een andere keer over de natuur, het universum, of het bestaande en dan weer over de rede, logos of ratio. De doorsnee gelovigen verlangden vooral dat de goden hun wensen voor ze in vervulling zouden doen gaan. Ze brachten offers en deden smeekbeden in de hoop en verwachting dat de goden de wereldorde in hun voordeel zouden aanpassen.

Religieuze stoïcijnen geloven in iets heel anders dan de traditionele mannen en vrouwen op de Acropolis. God is voor een stoïcijn dat wat bestaat. De werkelijkheid, het universum, de kosmos, de natuur en de regelmatigheid waarmee alles lijkt te verlopen, kortom: gewoon alles wat er is. Voor de stoïcijnen is dus ook het slechte en het bedrog deel van de godheid: alles valt ermee samen. De stoïcijnse god staat daarbij niet naast het universum als een soort richtingaanwijzer en vervuller van wensen. De god van de stoïcijnen is niets meer en niets minder dan het hele universum. Iedereen en alles wat er is en alles wat er gebeurt maakt volgens de stoa deel uit van één samenhangend goddelijk wezen. In de filosofie word dit ook wel pantheïsme genoemd.

De stoïcijnse godheid is dan ook door en door materieel. Hij is geen transcendente ziel of geest, maar iets werkelijks. Namelijk het allesomvattende. Epictetus zag god niet als iets dat buiten het universum stond. Sterker nog hij leerde zelfs dat ook de mens zelf een deel van god was. Het menselijk oordeelsvermogen, zijn ratio, is een onderdeel van god. Hij bedoelt daarmee niet dat de mens over eenzelfde soort intellect beschikt als god. Nee hij bedoelt letterlijk dat het menselijk bewustzijn een deel van het goddelijke bewustzijn is.

Deze stoïcijnse god kan je volgens Epictetus alleen aanbidden door je volledig te richten op je oordeelsvermogen. Je moet al je aandacht, al je waarde richten op dat stukje van de wereld waar je een complete controle over hebt. Wat er verder in die wereld gebeurt is de verantwoordelijkheid van de goden of de natuur. Hoe je het noemde maakte Epictetus niet uit. Het ging erom dat je de gebeurtenissen in de externe wereld accepteerde als onvermijdelijk en aan de goddelijke natuurwetten onderworpen.

Traditionele gelovigen die goden zien als wensenmachines zijn gedoemd om teleurgesteld te worden. Als ze niet krijgen wat ze verlangen zullen ze kwaad worden en de goden vervloeken. Een zinloze woede. De wereldgeschiedenis verloopt volgens vaste natuurwetten waar smeekbeden en woedeaanvallen geen verandering in kunnen aanbrengen. Epictetus geeft hier de broers Eteocles en Polyneices als voorbeeld. Dit waren de zonen van de koning van Thebe: Oedipus. Zonen die, onwetend, door Oedipus bij zijn eigen moeder verwekt waren nadat hij, al even onwetend, zijn vader had gedood. Toen hij er toch achter kwam ging hij in ballingschap waarna zijn twee zoons elkaar doodden in een oorlog om de troon van Thebe. Een bekende mythe en inspiratiebron voor heel wat tragediedichters die zijn leerlingen duidelijk moest maken dat ze hun noodlot toch niet konden ontlopen. Het enige wat je als vroom stoïcijn kunt doen is aanvaarden wat je overkomt en je richten op die dingen waar je een complete controle over hebt.