zaterdag 3 augustus 2019

STOÏCIJNSE HEILIGE BOONTJES


Hoofdstuk 31 van het Handboekje van Epictetus
Je dient de goden het best door je goed te realiseren wat ze zijn (dat ze bestaan en dat ze het universum goed besturen), door je vrijwillig te schikken in alles wat er gebeurt en door te beseffen dat het niet anders had kunnen zijn. Zo zal je de goden nooit verwijten maken en beschuldigen dat ze je in de steek laten.
Dat kan je alleen maar doen door de wereld van goed en kwaad te verplaatsen naar het domein van de dingen waar je totale controle over hebt. Want als er iets gebeurt dat je als slecht beschouwt en niet krijg wat je wilt dan verwijt en haat je degenen die je daar schuldig aan acht. Ieder wezen is immers van nature geneigd om wat hij als slecht beschouwt en wat kwaad veroorzaakt te verachten en uit de weg te gaan, en wat hij als goed beschouwt en wat goed veroorzaakt te bewonderen en na te jagen. Het is dan dus ondenkbaar dat iemand die denkt dat hij geschaad wordt blij is met datgene wat volgens hem die schade heeft veroorzaakt. Net zo onmogelijk wordt het dan om blij te zijn met die schade zelf. Daarom scheldt een zoon zijn vader uit als hij niet krijgt wat hij wil. Het feit dat ze het koningschap als iets goeds zagen maakte ook de broers Eteocles en Polyneices tot elkaars vijanden. Daarom schelden ook een boer, een zeeman en een handelaar op de goden. Daarom schelden mensen op de goden als hun vrouw of kinderen sterven. Zo zijn mensen vooral toegewijd aan wat hen voordelig lijkt. Wie echter alleen nastreeft en vermijdt wat in zijn macht ligt, zorgt er ook voor dat hij vroom is.
Iedereen hoort de voorvaderlijke tradities na te leven en te plengen, offeren en eerstelingen aan de goden te geven. Oprecht en met aandacht, niet krenterig maar ook niet meer dan je je kunt veroorloven.

Hier spoort Epictetus zijn leerlingen aan om vroom en devoot te zijn. Ze moeten de oude Griekse goden op de juiste manier aanbidden en offers aan ze brengen. In de laatste paragraaf zegt hij dat ze moeten plengen, van ieder glas dat ze drinken een druppeltje wijn melk of water aan de goden geven en eerstelingen moeten offeren. Een eersteling offeren is het aan de goden weiden van een klein beetje van de eerste oogst die van de velden komt.

Zo op het eerste gezicht zou de stoïcijnse vroomheid niet anders zijn dan die van de gemiddelde Griekse of Romeinse burger. Toch hielden de stoïcijnen en Epictetus er een nogal afwijkend godsbeeld op na. Voor de vorm hielden ze zich aan de gebruikelijke riten maar de achterliggende gedachten zouden door een ware gelovige op zijn minst als vreemd en waarschijnlijk zelfs als godslasterig worden beschouwd. Zo hadden ze het de ene keer over god, de goden of Zeus, een andere keer over de natuur, het universum, of het bestaande en dan weer over de rede, logos of ratio. De doorsnee gelovigen verlangden vooral dat de goden hun wensen voor ze in vervulling zouden doen gaan. Ze brachten offers en deden smeekbeden in de hoop en verwachting dat de goden de wereldorde in hun voordeel zouden aanpassen.

Religieuze stoïcijnen geloven in iets heel anders dan de traditionele mannen en vrouwen op de Acropolis. God is voor een stoïcijn dat wat bestaat. De werkelijkheid, het universum, de kosmos, de natuur en de regelmatigheid waarmee alles lijkt te verlopen, kortom: gewoon alles wat er is. Voor de stoïcijnen is dus ook het slechte en het bedrog deel van de godheid: alles valt ermee samen. De stoïcijnse god staat daarbij niet naast het universum als een soort richtingaanwijzer en vervuller van wensen. De god van de stoïcijnen is niets meer en niets minder dan het hele universum. Iedereen en alles wat er is en alles wat er gebeurt maakt volgens de stoa deel uit van één samenhangend goddelijk wezen. In de filosofie word dit ook wel pantheïsme genoemd.

De stoïcijnse godheid is dan ook door en door materieel. Hij is geen transcendente ziel of geest, maar iets werkelijks. Namelijk het allesomvattende. Epictetus zag god niet als iets dat buiten het universum stond. Sterker nog hij leerde zelfs dat ook de mens zelf een deel van god was. Het menselijk oordeelsvermogen, zijn ratio, is een onderdeel van god. Hij bedoelt daarmee niet dat de mens over eenzelfde soort intellect beschikt als god. Nee hij bedoelt letterlijk dat het menselijk bewustzijn een deel van het goddelijke bewustzijn is.

Deze stoïcijnse god kan je volgens Epictetus alleen aanbidden door je volledig te richten op je oordeelsvermogen. Je moet al je aandacht, al je waarde richten op dat stukje van de wereld waar je een complete controle over hebt. Wat er verder in die wereld gebeurt is de verantwoordelijkheid van de goden of de natuur. Hoe je het noemde maakte Epictetus niet uit. Het ging erom dat je de gebeurtenissen in de externe wereld accepteerde als onvermijdelijk en aan de goddelijke natuurwetten onderworpen.

Traditionele gelovigen die goden zien als wensenmachines zijn gedoemd om teleurgesteld te worden. Als ze niet krijgen wat ze verlangen zullen ze kwaad worden en de goden vervloeken. Een zinloze woede. De wereldgeschiedenis verloopt volgens vaste natuurwetten waar smeekbeden en woedeaanvallen geen verandering in kunnen aanbrengen. Epictetus geeft hier de broers Eteocles en Polyneices als voorbeeld. Dit waren de zonen van de koning van Thebe: Oedipus. Zonen die, onwetend, door Oedipus bij zijn eigen moeder verwekt waren nadat hij, al even onwetend, zijn vader had gedood. Toen hij er toch achter kwam ging hij in ballingschap waarna zijn twee zoons elkaar doodden in een oorlog om de troon van Thebe. Een bekende mythe en inspiratiebron voor heel wat tragediedichters die zijn leerlingen duidelijk moest maken dat ze hun noodlot toch niet konden ontlopen. Het enige wat je als vroom stoïcijn kunt doen is aanvaarden wat je overkomt en je richten op die dingen waar je een complete controle over hebt.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten