zaterdag 25 februari 2023

16.5 Tenslotte

Het aan de deugd van de rechtvaardigheid verbonden leerstuk van de juiste daadkracht is bij uitstek de plek waar de stoïcijnse studenten leerden hoe om te gaan met de ander. Ondanks dat het leidt tot de ‘naturalistische drogreden’ baseert het stoïcisme haar ethiek op de menselijke natuur. Stoïcijnen beschouwen de sociale natuur van de mens als een gegeven. Mensen zijn van nature groepsdieren. Ze waren, en zijn nog steeds, voor hun overleven afhankelijk van samenwerking met anderen. Biologen en evolutionair psychologen gaan er tegenwoordig vanuit dat al het menselijk gedrag, en dus ook het normen- en waardensysteem, uiteindelijk in dienst staat van reproductie en verspreiding van ons genetisch materiaal. De stoïcijnen onderschrijven dit en zoeken de bron van de ethiek daarom in een combinatie van instinctieve neigingen, cultuur en zelfstandig nadenken. In het volgende hoofdstuk zullen we zien dat de stoïcijnen van oordeel zijn dat we ons ethisch besef ontwikkelen vanuit een instinctief op overleven gericht stadium (intuïtief), via een op scholing en cultuur gericht stadium (empirisch) naar een stadium van zelfstandig rationele beredenering (rationalistisch). Bij iedere stap worden de eerdere stadia gerelativeerd maar blijven nog wel degelijk een rol spelen. Het is moeilijk om aan de groepsdruk van het empirische stadium te ontsnappen, maar dat wordt wel van een stoïcijn verwacht. Dit idee van een ethisch groeimodel wordt door de stoïcijnen in het Grieks wel de ‘oikeiosis’, letterlijk het gezin of het huishouden, genoemd.

In deze les heeft u kennis gemaakt met de choquerende stoïcijnse stelling dat mededogen een slechte en afkeurenswaardige emotie is. Het klinkt koud en kil, maar dit is toch een belangrijk aspect van het stoïcijnse mensbeeld. Als u medelijden met iemand hebt, bent u immers van oordeel dat bepaalde dingen of personen uit de externe wereld belangrijk zijn. Iemand die die dingen niet heeft of verloren heeft is minder compleet. Hij is niet langer volwaardig. Wat er in de wereld ook gebeurt iedereen heeft altijd de mogelijkheid tot het maken van virtuoze keuzes. Het is dit vermogen waarin volgens de stoïcijnen de menselijke waardigheid ligt. De waardigheid van de virtuositeit overstijgt alle toevallige verschillen in levensomstandigheden, het is voldoende voor een goed leven. Al het andere is van ondergeschikt belang. Een stoïcijn behandelt iemand dan ook nooit als een slachtoffer, maar altijd, ongeacht zijn omstandigheden, als een waardig, rationeel en handelingsbekwaam persoon. Het afwijzen van medelijden heeft dan ook niets te maken met harteloosheid of wreedheid. Het is juist het medelijden zelf dat tot ongelijkheid, wreedheid en wraakzucht leidt.

Stoïcijnen zien mensen dus in de eerste plaats als een onafhankelijk rationeel wezen. Een zelfstandig, intelligent bewustzijn dat alleen al op grond daarvan respect verdient. De stoïcijnen beseffen natuurlijk ook wel dat het weliswaar mogelijk is om zelfs onder slechte en armzalige omstandigheden een virtuoos leven te leiden, maar dat een dergelijke toestand het vermogen tot het uitvoeren van virtuoze handelingen wel sterk inperkt. Een stoïcijn is dan ook verplicht om achtergestelde medemensen te helpen bij het verkrijgen van hun fundamentele behoeften, om ze zo in staat te stellen hun virtuositeit zo goed mogelijk tot ontwikkeling te brengen. Dat hij dat niet uit medelijden doet, verandert niets aan die verplichting. Het eindresultaat is dat onze meedogenloze stoïcijn zomaar een betere vriend en effectievere hulp kan blijken te zijn dan iemand die door medelijden wordt bewogen.


zaterdag 18 februari 2023

16.4 Vriendelijke mildheid in plaats van medelijden

 Stoïcijnen zien mensen dus in de eerste plaats als een onafhankelijk rationeel wezen. Een zelfstandig, intelligent bewustzijn dat alleen al op grond daarvan respect verdient. Mensen die het recht hebben op een eigen mening, zelfs als dat een domme mening is. Mensen die hun eigen vergissingen mogen maken en van mening mogen veranderen. Bewuste wezens die vriendelijk en met respect moeten worden behandeld, maar waar nooit medelijdend op neer gekeken mag worden.

Dat klinkt u misschien nogal afstandelijk en zelfs kil in de oren. Waar blijft de liefde, vriendschap en gevoelens van affectie in dit wel heel rationele verhaal? Doordat we ons tot nu toe vooral hebben beziggehouden met het individu zou u zelfs de indruk gekregen kunnen hebben dat stoïcisme een individualistische misschien zelfs een beetje egoïstische filosofie is. Zelfs in de oudheid dachten veel mensen dat stoïcijnen er naar streven hard en ongevoelig te worden. Tegenwoordig denken veel mensen dat stoïcijnen net zo emotieloos als Mr. Spock uit de sciencefictionserie Star Trek willen zijn. Niets is minder waar. In deze paragraaf gaan we wat dieper in op de relaties van een stoïcijn met de anderen.

In de eerste plaats moet u zich realiseren dat de stoïcijnse leer over ‘medelijden’ een ideaalbeeld vormt. Een ideaalbeeld dat alleen voor de wijze haalbaar is. Zolang u nog niet dit stadium bereikt hebt zult u nog regelmatig het slachtoffer worden van het verkeerde waardeoordeel dat sommige mensen uw medelijden verdienen. Dat neemt natuurlijk niet weg dat u wel moet proberen om de manier waarop u de wereld bekijkt zo aan te passen dat het gevoel medelijden daar geen rol van betekenis meer in speelt.

Wat wordt dan de houding van een stoïcijn als hij geen medelijden mag voelen in situaties waarin anderen normaal gesproken dit sentiment ervaren? Het overheersende gevoel van een stoïcijn tegenover anderen is respect voor de waardigheid van ieder willekeurig persoon onafhankelijk van diens situatie. Hij gaat er van uit dat de wilskracht en virtuositeit van ieder mens in principe voldoende zijn voor een goed en gelukkig leven. Als iemand tekort schiet in virtuositeit en geen passende houding weet aan te nemen tegenover zijn eigen tegenspoed dan zal een stoïcijn daar kritisch op reageren. Marcus Aurelius zegt dat een stoïcijn iemand die om medelijden vraagt als een kind dat zijn speelgoed kwijt is moet benaderen. Het verdriet van dat kind is echt en je moet het ook troosten, maar je moet daarbij wel in het achterhoofd houden dat het kinderachtig is om zo gehecht te zijn aan een stukje speelgoed. Dat geldt niet alleen voor medelijden voor anderen, maar ook en eigenlijk zelfs nog sterker voor medelijden met jezelf. Zelfmedelijden is niet een emotie voor een stoïcijn. Epictetus is nog veel harder. Hij spoort zijn leerlingen letterlijk aan om ‘hun eigen neus af te vegen’. Ze moeten de verantwoordelijkheid voor hun eigen leven nemen en niet klagen over hun lot.

Toch zal een stoïcijn niet hardvochtig reageren op de tegenspoed van anderen. Alleen een stoïcijnse wijze is in staat om onder alle omstandigheden zijn virtuositeit te bewaren. De meeste mensen zijn onwetend en ook hijzelf is alles behalve perfect. Een stoïcijn reageert vriendelijk en mild op het falen van anderen. Alleen al omdat dat falen maar al te vaak ook zijn eigen falen is. Hij weet dat de mens een sociaal dier is en voelt zich betrokken bij de ontwikkeling en het welzijn van andere mensen. Juist doordat hij geen medelijden voelt, zich niet vernederd voelt en niet kwaad wordt als hem iets wordt aangedaan kan hij zich afvragen wat de beste manier is om de ander te helpen. Soms zal hij daarbij net als Epictetus inderdaad spottend reageren op de tegenspoed van anderen, maar meestal zal hij zich als een ouder tegenover zijn kind vriendelijk en mild gedragen om de ander te troosten.

Toegeven dat iemand werkelijk door gebeurtenissen in de wereld gekwetst kan worden betekent voor een stoïcijn de ontkenning van zijn menselijke waardigheid en van de fundamentele gelijkwaardigheid van alle mensen. Dat wil echter niet zeggen dat ze hun ogen sloten voor het feit dat iemand door allerlei rampspoed enorm in zijn mogelijkheden kan worden beperkt. De stoïcijnen beseffen heel goed dat het weliswaar mogelijk is om zelfs onder slechte en armzalige omstandigheden een virtuoos leven te leiden, maar dat een dergelijke toestand het vermogen tot het uitvoeren van virtuoze handelingen wel sterk inperkt. Eenzaam, arm en hongerig kan zelfs een wijze niet veel uitrichten. Hij mag zich dan wel niet ellendig voelen, veel ondernemen om zijn virtuositeit te benutten kan hij ook niet. Om de voornaamste stoïcijnse deugden van wijsheid, rechtvaardigheid, moed en matigheid te kunnen laten zien moet ook een wijze dingen in de wereld kunnen ondernemen. De stoïcijnse leer van de in wezen onbelangrijke maar toch wenselijke dingen komt hier weer om de hoek kijken. Er zijn dingen die we van nature horen na te streven en waarvan het ook redelijk is om ze na te streven. Het is niet erg als we worden belemmerd in onze pogingen om die dingen na te streven, maar ze worden daar niet minder nastrevenswaardig door. Het gaat dan om zaken als onze eerste levensbehoeften, maar ook om welvaart en goede relaties met onze omgeving.

Het ontbreken van bepaalde minimale materiële benodigdheden en het ontbreken van steun van andere mensen beperkt een mens dus in zijn mogelijkheden tot het nastreven van de onbelangrijke maar wel te prefereren dingen. Tot op zekere hoogte zijn we nu eenmaal aan de genade van de wereld overgeleverd. Mensen die ziek of ondervoed zijn of die door de maatschappij worden uitgesloten hebben het veel moeilijker bij de ontplooiing van hun mogelijkheden om te leren en keuzes te maken dan anderen.

Een stoïcijn is dan ook verplicht om achtergestelde medemensen te helpen bij het verkrijgen van hun fundamentele behoeften, om ze zo in staat te stellen hun virtuositeit zo goed mogelijk tot ontwikkeling te brengen. Dat hij dat niet uit medelijden doet, verandert niets aan die verplichting. Hij neemt dan wel niet het standpunt van een door tegenslag getroffen medemens in en voelt dus geen medelijden, maar hij onderkent wel degelijk dat die tegenslag beperkend werkt op de ontplooiingskansen van die persoon. Een leerling stoïcijn zal er dan ook naar streven de maatschappij zo in te richten dat ook de minstbedeelden een zo groot mogelijke kans krijgen om hun virtuositeit tot ontplooiing te brengen. Stoïcijnen zullen zelfs sneller geneigd zijn om anderen bij te staan dan de gemiddelde leek. De menselijke soort is immers geneigd om mensen waar hij zich makkelijker mee kan identificeren eerder te hulp te schieten dan mensen die cultureel en uiterlijk wat verder van hem afstaan. Een stoïcijn zal daarin geen onderscheid maken. Hij zal iedere medemens zonder onderscheids des persoons en zonder medelijden, maar wel behulpzaam, vriendelijk en met mildheid tegemoet treden.


zaterdag 11 februari 2023

16.3 De meedogenloze stoïcijn

 Een belangrijk onderdeel van uw sociale neigingen is de emotie medelijden. Als leden van uw groep iets vervelends overkomt lijdt u met ze mee. U voelt zich rot als uw naasten zich rot voelen. Menslievendheid en altruïsme worden doorgaans dan ook beschouwd als een uitvloeisel van dit biologische gevoel van mededogen. Door u in te leven in de positie van andere mensen die getroffen zijn door een ramp of andere vervelende gebeurtenis krijgt u een gevoel van medelijden. Uit neurologisch onderzoek blijkt dat dezelfde hersengebieden actief worden als u iemand anders ziet lijden als wanneer u zelf dit leed zou ondergaan. Medelijden is een emotie die wordt opgeroepen als u wordt geconfronteerd met iemand die onverdiend op de één of andere manier kwaad wordt aangedaan of iets slechts overkomt. Het wordt vaak gezien als de emotie bij uitstek die mensen aanzet tot menslievende en altruïstische handelingen. De beelden van zielige, uitgehongerde kindertjes zetten u aan tot een gulle gift aan de liefdadigheidsinstelling die u die beelden aanbiedt. Zelfs de beelden van mishandelde hondjes weten waarschijnlijk uw medelijden op te wekken. Kortom medelijden is in de ogen van de meeste mensen, waarschijnlijk zelfs van bijna iedereen, een goede emotie die aanzet tot goede handelingen.

De stoïcijnen dachten daar anders over. Net als alle andere emoties is medelijden het gevolg van een waardeoordeel. Het gevoel van medelijden is volgens stoïcijnen echter altijd gebaseerd op een irrationeel en verkeerd waardeoordeel. Een gelukkig en virtuoos mens kan immers geen kwaad worden aangedaan. Externe dingen spelen voor hem geen rol. Zoals we eerder al zagen zijn gebeurtenissen die door de meeste mensen als een aanleiding voor medelijden worden beschouwd, ziekte, dood van geliefden, honger en armoede, onbelangrijk voor een goed en virtuoos leven. Medelijden wordt daarmee een sentiment dat afbreuk doet aan de waardigheid van zowel de ‘lijdende’ als de ‘helpende’ persoon. Virtuositeit is het enige in het leven dat echt telt. Wat er in de wereld ook gebeurt iedereen heeft altijd de mogelijkheid tot het maken van virtuoze keuzes. Het is dit vermogen waarin volgens de stoïcijnen de menselijke waardigheid ligt. Seneca had een heel boek aan medelijden gewijd en schreef daar het volgende:

“Bij veel slecht geïnformeerde mensen heeft het stoïcisme een slechte naam. De Stoa zou hard zijn en weinig goede raad geven aan leiders en vorsten. Het wordt de Stoa verweten dat de wijze geen medelijden en vergeving kent. Dit standpunt wekt afkeer. Er blijft geen hoop over voor menselijke fouten op elke misstap volgt straf. Wat is dat voor een leer die zegt dat we medelijden moeten afleren en die dit toevluchtsoord tegen pech voor ons afsluit?

In werkelijkheid bestaat er echter geen denkrichting die milder en vriendelijker is, geen leer die menslievender is en zich meer bekommert om het algemeen belang. Zij stelt zich juist ten doel om hulpvaardig te zijn en niet alleen het eigenbelang voor ogen te houden, maar ook het belang van anderen.

Wat is die bewierookte medelijden? Een aandoening van de geest door de aanblik van andermans ellende, een droefheid veroorzaakt door andermans onverdiende leed. Maar een wijze is vrij van dit soort aandoeningen. Zijn geest is kalm en helder en kan door niets verduisterd worden. Niets past een mens beter dan een dergelijke grootse waardigheid, maar de geest kan niet groots en bedroefd tegelijk zijn. Medelijden maakt de geest minder scherp, geeft haar een knauw en doet haar ineenkrimpen. Dat gebeurt een wijze zelfs niet bij rampen die hemzelf treffen. Alle razernij van het lot zal hij met opgeheven hoofd trotseren. Hij blijft altijd kalm en onverstoord en daar past een gevoel van medelijden niet bij. (Seneca; De Clementia; 2.4.4)

Het vermogen tot virtuositeit geldt voor alle mensen, mannen, vrouwen, rijk, arm, slaaf of vrij, en maakt al het andere onbelangrijk. De waardigheid van de virtuositeit overstijgt alle toevallige verschillen in levensomstandigheden, het is voldoende voor een goed leven. De rest is van ondergeschikt belang. De enige manier waarop iemands welzijn werkelijk geschaad kan worden is door het maken van verkeerde, niet virtuoze, waardeoordelen. Als iemand ‘lijdt’ is dat onvermijdelijk het gevolg van zijn verkeerde oordelen. Voor een stoïcijn is een verkeerd oordeel iets slechts en de enige juiste reactie op het ‘lijden’ van een ander is dus afkeuring en niet medelijden.

Dat klinkt hard en zelfs meedogenloos, maar dat is niet zo, het getuigt juist van respect voor de ‘lijdende’ medemens. Een stoïcijn behandelt iemand dan ook nooit als een slachtoffer, maar altijd als een waardig, rationeel en handelingsbekwaam persoon. Hij zal niemand neerbuigend en meewarig benaderen. In stoïcijnse ogen is iedereen, ongeacht zijn omstandigheden, een volwaardig mens. Iemand die zijn eigen keuzes en oordelen kan maken en die zijn eigen virtuositeit volledig zelf in de hand heeft. Dat hij toevallig op de één of andere manier pech heeft gehad doet hier niets aan af. Het sentiment medelijden maakt dingen belangrijk die niet echt belangrijk zijn. Voor een stoïcijn is het dus een slechte en verwerpelijke emotie. Als u de virtuositeit van mensen echt respecteert zult u geen medelijden met ze hebben, want medelijden impliceert dat die personen allerlei door rampspoed ontbrekende zaken echt nodig zouden hebben, terwijl een virtuoos mens die helemaal niet nodig heeft.

De emotie medelijden suggereert dat er mensen zijn die iets missen, die op de één of andere manier minderwaardig zijn aan andere mensen die die dingen wel hebben. Als er echt nog iets zou kunnen worden toegevoegd aan de vermogens van een mens waardoor hun waarde wordt verhoogd of verlaagd zijn mensen niet langer gelijkwaardig. Voor stoïcijnen zijn mensen echter altijd en onder alle omstandigheden gelijkwaardig. De stoïcijnse consequentie van het afwijzen van medelijden komt misschien als hardvochtig over, maar is het onvermijdelijke gevolg van hun opvattingen over de menselijke waardigheid. Ook de mensen die getroffen zijn door allerlei rampspoed zijn niet altijd blij met het medelijden van hun medemens. Het is niet prettig om als zielig, hulpbehoevend en in zekere zin niet helemaal volwaardig te worden weggezet. Denk maar aan invaliden die het vaak heel vervelend vinden als mensen hen als zielig en beklagenswaardig zien. ‘Zielige’ mensen willen het liefst zo normaal mogelijk behandeld worden. Het zijn gewone volwaardige personen met pech en niets anders.

Voor stoïcijnen zijn alle mensen dan ook altijd en onder alle omstandigheden gelijkwaardig. Ze zien hun medemensen niet in de eerste plaats als lid van een bepaald gezin, burger van een land of zelfs niet als lid van een bepaalde diersoort, maar als kosmopolieten, zelfbewuste en rationele burgers van het universum. Dat betekent dat u zich eigenlijk bij iedereen even sterk betrokken moet voelen en niet een speciale gehechtheid voor directe vrienden en verwanten moet kennen. Het is natuurlijk wel goed dat een onevenredig deel van onze gehechtheid en onze inspanningen gericht zijn op onze verwanten en medeburgers. We wonen nu eenmaal in dit land en zijn omringd met deze specifieke gezinsleden en deze specifieke landgenoten. Het is ondoenlijk en zinloos om uw inspanningen gelijkelijk over alle mensen te willen verdelen. Dit onderscheid is echter vooral een kwestie van organisatie en heeft niets met een speciale extra waarde van uw gezinsleden of landgenoten te maken. 

Zeno ging zelfs zo ver dat hij vond dat in een ideale wereld gezinnen, families en staten niet zouden moeten bestaan. Het bestaan van gezinnen leidde juist tot jaloezie en vijandigheid tegenover andere gezinnen. Net zoals het bestaan van staten tot concurrentie en oorlogen met andere staten leidt. Niet helemaal onterecht trouwens, bloedvetes en burenruzies veroorzaakten toen en ook nu nog een hoop ellende. Veel Griekse tragedies waren dan ook gebaseerd op vetes tussen familieclans en ook latere toneelschrijvers als Shakespeare waren dol op dit soort toestanden. Kinderen zouden volgens Zeno dan ook niet door hun biologische ouders, maar door de gemeenschap moeten worden opgevoed en iedereen zou in een soort stoïcijnse commune moeten wonen met, inderdaad net als in de jaren zestig, vrije seks.

Het ideaal van de fundamentele menselijke gelijkwaardigheid eist dat u in uw relatie met anderen weinig of geen belang mag hechten aan toevallige omstandigheden en dus ook niet aan de tegenslagen die hen treffen. Veranderingen in de externe wereld veranderen immers niets aan die fundamentele menselijke gelijkwaardigheid, die nu juist de grondslag van uw betrekkingen met anderen vormt. Deze grondslag maakt dat er voor medelijden geen plaats is.

Medelijden is niet alleen strijdig met het stoïcijnse egalitarisme en kosmopolitisme, maar is ook nog eens vaak gebaseerd op een foute voorstelling van zaken. Medelijden voel je altijd bij dingen die je hebben geraakt, bij dingen waar je je een voorstelling van kan maken. Het menselijke voorstellingsvermogen is echter onbetrouwbaar. Medelijden leidt dan ook al gauw tot een onevenwichtig wereldbeeld. Een beeld waarbij de waardigheid en gelijkwaardigheid van alle mensen en hun gelijke rechten op hulp- en bestaansmiddelen uit het oog worden verloren. Het is niet erg waarschijnlijk dat u van een hongersnood in Afrika of een aardbeving in China, hoe verschrikkelijk ook, nachtenlang wakker zal liggen. Als u echter weet dat u of één van uw geliefden volgende week een betrekkelijke kleine en onschuldige operatie moet ondergaan is de kans behoorlijk groot dat u daar wel degelijk wakker van zult liggen. Kortom medelijden is een beperkte en onbetrouwbare emotie die vooral gericht is op wat u in uw directe omgeving kunt zien of op wat u zich goed kunt voorstellen. U kunt zich nu eenmaal beter inleven in personen uit uw directe omgeving. Dit betekent echter wel dat medelijden als een sociale en morele drijfveer tekortschiet en zelfs gevaarlijk kan zijn.

Medelijden kent nog een ander gevaar. Het is meestal groepsgebonden. Van nature delen we andere mensen in in groepen van personen die er wel bij horen en groepen van personen die er niet bij horen. De culturele en emotionele factoren die tot die indeling leiden zijn vaak moeilijk te bestrijden. Het gevoel van medelijden dat we voelen voor de mensen die er in onze ogen toe doen is doorgaans veel intenser dan het medelijden dat we voor anderen voelen. Medelijden versterkt deze hiërarchie naar klasse, ras, cultuur en geslacht. Het kan zelfs het beeld van onze gemeenschappelijke menselijkheid verstoren door gevoelens van rivaliteit en zelfs haat tegenover mensen die niet tot onze groep behoren. Medelijden leidt zo tot onbetrouwbare oordelen over de vraag welke mensen onze steun nodig zouden kunnen hebben. De nazi’s huilden bij het lezen van ‘Die Leiden des jungen Werthers’ van Goethe, maar schepten tegelijkertijd een beeld van Joden als onmenselijke, walgelijke schepsels die als ongedierte bestreden moesten worden.

Medelijden kan dus inderdaad gevaarlijk zijn. Het leidt al gauw tot andere misschien nog wel vervelendere emoties. Iemand die medelijden voelt accepteert daarmee bepaalde ‘foute’ waardeoordelen over het belang van ‘externe’ dingen voor het menselijke welzijn. Als u eenmaal accepteert dat die dingen belangrijk zijn legt u uw welzijn in handen van het noodlot. En daarmee haalt u andere negatieve emoties als angst, verdriet, woede en zelfs wraakzucht uit de kast. Het o zo zachtmoedige en vriendelijke medelijden kan zomaar tot gevoelens van wrok en haat leiden. Ook volgens Seneca is medelijden niet het tegenovergestelde van wreedheid, maar juist een overdreven vorm van wraakzuchtige woede.

Het afwijzen van medelijden heeft dan ook niets te maken met harteloosheid of wreedheid. Het is juist het medelijden zelf dat tot wreedheid en wraakzucht leidt. Als u medelijden met iemand hebt, bent u van oordeel dat bepaalde dingen of personen uit de externe wereld belangrijk zijn. Als die dingen of personen door iets worden aangetast reageert u met een gevoel van medelijden. Als het om een opzettelijke aantasting door een ander gaat is de kans groot dat u daarop niet alleen reageert met medelijden, maar ook met woede en zelfs wraakzucht. U bent woedend op de mensen die uw slachtoffer en waarschijnlijk groepsgenoot iets hebben aangedaan. U wilt wraak nemen en vindt het absoluut niet erg als de daders iets overkomt. Misschien haat u die mensen wel. Die woede en wraakzucht zijn het directe gevolg van hetzelfde waardeoordeel dat in eerste instantie tot medelijden aanleiding gaf. Medelijden en wreedheid verschillen nauwelijks van elkaar. Volgens de stoïcijnen is het niet meer dan een verschil in intensiteit.


zaterdag 4 februari 2023

16.2 De apenrots

 Uit onderzoek naar apen door bijvoorbeeld de Nederlander Frans de Waal en de Amerikaanse Sarah Hardy komt naar voren dat de basisprincipes van onze sociale moraal ook bij apen voorkomen. We kunnen van apen leren hoe diep sommige vormen van moraal en groepsdruk bij ons ingebakken zitten. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de mens evolutionair zo succesvol is geweest dankzij vergaande vormen van samenwerking. Wat goed is voor de instandhouding van de groep wordt door mensen net als door andere primaten als goed ervaren. We worden door biologische mechanismen gedreven in de richting van duurzame samenwerking binnen een groep. Moraal komt niet van buiten ons, maar zit in ons, is de boodschap. Onze religieuze en ethische systemen bevestigen slechts wat we al in ons hebben.

Biologen en evolutionair psychologen gaan er tegenwoordig vanuit dat al het menselijk gedrag, en dus ook het normen- en waardensysteem, uiteindelijk in dienst staat van reproductie en verspreiding van genetisch materiaal. Het morele gevoel is evolutionair al vroeg ontstaan en is bij de mens sterk doorontwikkeld. Moraalbiologen zijn het erover eens dat de groepssamenhang de belangrijkste drijfveer achter moraal en het ontstaan van normen is. Die samenhang is noodzakelijk om zich te handhaven en vormde de basis voor het ongeëvenaarde evolutionaire succes van de menselijke soort. Dat succes is zo groot dat de aarde inmiddels gebukt gaat onder deze soort.

Door samen te werken kunnen mensen meer voedsel verzamelen en in tijden van schaarste voedsel delen. Ook kunnen roofdieren en concurrerende groepen mensen beter op afstand worden gehouden. De mens is, naast zijn intellect, evolutionair zo succesvol doordat hij in staat is tot zeer complexe vormen van samenwerking. Door samen te werken heeft hij zich te midden van allerlei bedreigende omstandigheden weten te handhaven. Aanvankelijk in kleine groepen van jager-verzamelaars, maar al gauw in complexere eenheden als dorpen, steden en staten. Met een steeds complexer wordend systeem van waarden.

De vorming van een hechte groep was dus van levensbelang voor de mensen. Iedere vaardigheid die het groepsverband kon versterken, maakte het succes van de menselijke soort groter: herkenning van elkaars gevoelens en wensen, het vertonen van betrouwbaar gedrag, het op elkaar afstemmen van gedrag, gezamenlijke rituelen, de ontwikkeling van taal, het vertellen van verhalen, het maken van muziek, het opstellen van regels, het gezamenlijk geloof in voorouders en goden, etc. etc. De leden van de groep die elkaar het meest hielpen en daardoor het meeste voordeel aan samenwerking konden ontlenen, kregen het meeste nageslacht en hadden de grootste kans op verspreiding van hun genetisch materiaal. Mensen die zich aan de groepsnormen onttrokken, raakten geïsoleerd en werden uitgestoten of gedood. Kortom groepssamenwerking en de daaruit voortvloeiende moraal bevorderen de verspreiding van het genetisch materiaal van de desbetreffende groep.

Het handhaven van de groepsorde is zo een tweede natuur van de mens geworden. Zonder zich ervan bewust te zijn zet hij allerlei middelen in om die samenhang te bevorderen. Men zou kunnen zeggen dat de natuur een mens heeft voortgebracht die voorgeprogrammeerd is om gedragsregels te ontwikkelen. Die normen maken het voor deze diersoort mogelijk om zich als groep onder de meest uiteenlopende omstandigheden te handhaven. Door hun vergaande samenwerking kon de mens zich over de hele planeet verspreiden, van de ijzige toendra’s in het hoge Noorden tot de woestijnen en regenwouden langs de evenaar.

Het afleiden van normen uit biologische feiten was voor de stoïcijnen iets vanzelfsprekends. Een leven in overeenstemming met de natuur is immers één van de basisideeën van het stoïcisme. Maar sinds Hume is dit voor moderne filosofen een heikele kwestie. Volgens Hume kan een ‘ought’ niet van een ‘is’ worden afgeleid. De zogenaamde ‘naturalistic fallacy’ of in het Nederlands de ‘naturalistische drogreden’: het afleiden van normen uit feiten wordt nog steeds als een filosofische doodzonde beschouwd. Grondslagen van de moraal mogen niet gezocht worden in andere relaties dan de moraal zelf. Volgens Hume wordt er dus ten onrechte beweerd dat iets goed is omdat het natuurlijk is. De oorsprong van de moraal wordt gezocht in de natuur. Mensen zijn van nature redelijk en sociaal dus horen mensen zich redelijk en sociaal te gedragen. Maar Hume wijst er op dat niet alles wat natuurlijk is ook echt goed is. Ziektes, aardbevingen en vulkaanuitbarstingen zijn heel natuurlijk, maar om die dingen nu als goed te kenschetsen. Uit de constatering dat iets is kan dus niet worden afgeleid dat het ook zo hoort. Uit een zijn kan niet zomaar een behoren worden afgeleid en dat is nu precies wat de stoïcijnen wel doen.

Wordt hiermee de hele stoïcijnse ethiek onderuit gehaald of is er misschien nog een uitweg? Tegenwoordig worden in discussies over de oorsprong van de moraal vier standpunten onderscheiden:

  • Je kunt net als Hume scepticus zijn en vinden dat uit een zijn nooit en te nimmer een behoren kan worden afgeleid. Wie beweert dat moord verkeerd is maakt volgens de sceptici een denkfout. Een universele moraal is niet echt mogelijk en is niets meer dan een cultuur en tijdgebonden gewoonte.

  • Je kunt empirist zijn en vinden dat je door uitgebreid te onderzoeken wat mensen goed en slecht vinden uiteindelijk kunt bepalen wat de moraal echt inhoudt. Moraal wordt dan vooral iets cultureels dat proefondervindelijk gemeenschappelijk is aan alle mensen met die bepaalde cultuur. Moord wordt in deze maatschappij in deze periode als iets slechts aangemerkt. Moraal is een plaats en tijdgebonden feit.

  • Je kunt rationalist zijn en vinden dat je met logisch redeneren tot de best mogelijke morele regels kunt komen. Moraal is dan rationeel en het gevolg van doelgerichte kritische reflectie. Moord is niet bevorderlijk voor de sociale rust en samenhang en dient daarom afgekeurd te worden.

  • En tenslotte kun je intuïtionist zijn en vinden dat mensen een soort ingebouwde moraal hebben en daardoor voelen wat goed of slecht is. Moraal is dan een door evolutionaire processen aan ons opgelegd instinct. Ieder mens voelt van binnen dat moord iets slechts is.

De sceptici waren in de oudheid een geduchte concurrent van de stoïcijnen. De stoïcijnen waren dan ook absoluut geen sceptici. Je kunt ze echter ook niet zomaar bij één van de drie andere groepen in delen. Misschien denkt u dat rationalisme voor de hand ligt, maar zo simpel is het niet. Hun theorie over de oorsprong van de moraal gebruikte iets uit alle drie de overgebleven categorieën. Ze kenden een soort groeimodel waarbij het ethisch bewustzijn zich ontwikkelt van primitief en instinctief naar rationeel.

Volgens hen worden mensen in hun jeugd geleid door instinctieve op overleven en het eigen welzijn gerichte intuïties. In deze fase bekommeren we ons alleen om onszelf en onze directe verwanten. Als we wat ouder worden beginnen we te leren dat het voortbestaan van dit kerngezinnetje afhankelijk is van een heleboel andere mensen. We ontdekken dat er zonder boeren, molenaars en bakkers geen brood op de plank komt. Ze worden beïnvloed door de maatschappij om hen heen en leren de plaatselijke normen en waarden. Het mensenkind komt nu in een overwegend empiristische fase van zijn ethisch besef terecht. Nog later als hij echt de jaren des onderscheids heeft bereikt, en sommige mensen bereiken die fase nooit, begint hij met zijn rationele vermogens te beseffen dat het in je persoonlijke belang is om ook het algemeen belang constant in het oog te houden. De mens heeft in deze fase geleerd dat hij niet kan bestaan zonder de hulp van anderen, dat alles wat je doet ten behoeve van het algemeen belang uiteindelijk ook aan jezelf ten goede komt.

De stoïcijnen zoeken de bron van de ethiek dus in een combinatie van instinctieve neigingen, cultuur en zelfstandig nadenken. Dat dat niet zo’n gek idee was blijkt wel uit de resultaten van het moderne wetenschappelijk onderzoek naar de invloed van genetische aanleg aan de ene kant en de omgeving aan de andere kant op ons morele gedrag. Uit dat onderzoek komt namelijk een wisselwerking tussen erfelijke aanleg en de omgeving naar voren. In deze ‘nature versus nurture’ discussie lijkt aan beide kanten even veel waarde gehecht te moeten worden. Volgens de stoïcijnen ontwikkelen we ons ethisch besef vanuit een instinctief op overleven gericht stadium (intuïtief), via een op scholing en cultuur gericht stadium (empirisch) naar een stadium van zelfstandig rationele beredenering (rationalistisch). Bij iedere stap worden de eerdere stadia gerelativeerd maar blijven nog wel degelijk een rol spelen.

Dit idee van een ethisch groeimodel wordt door de stoïcijnen wel de ‘oikeiosis’, letterlijk het gezin, genoemd. Een systeem waarbij het ethisch besef groeit en de kring van ‘gezinsleden’ langzaam maar zeker wordt uitgebreid tot het uiteindelijk de gehele mensheid omvat. Juist doordat de menselijke moraal een genetische basis heeft spelen ook gevoelens en emoties een rol. We doen meestal volautomatisch zonder daarover na te denken intuïtief wat goed is voor de groep. We voelen wat goed is. De keuze voor een bepaald gedrag wordt gemaakt doordat mensen zich goed voelen als zij in het belang van de samenleving en haar leden handelen. Ook de groepsdruk speelt een belangrijke rol. Wat onze omgeving van ons en ons gedrag vindt is erg belangrijk. Schaamte en eergevoel zorgen er voor dat we niet zomaar van de maatschappelijke normen zullen afwijken. We maken onze morele keuzes in dit stadium niet met onze rede maar vertalen dat onbewuste gevoel wel met behulp van onze rede in expliciete normen. Hoe meer kennis we verwerven hoe complexer die normen worden en hoe verder de kring van ons ‘gezin’ zich uitbreidt. Deze intuïtieve, empirische en rationele redenering zal een verstokte scepticus waarschijnlijk nog steeds niet weten te overtuigen. Toch denk ik dat het een prima rechtvaardiging vormt van de stoïcijnse overtuiging dat het de menselijke natuur is die de grondslag vormt voor zijn moraal.

Als mensen zich altruïstisch gedragen voelen ze zich gelukkig. Het brein produceert bij dergelijk gedrag de hormonen endorfine en oxytocine waardoor we ons prettig gaan voelen en ons groepsgevoel versterkt wordt. Het gaat zelfs zo ver dat we ons verdrietig kunnen gaan voelen als anderen verdrietig kijken en vrolijk worden als iemand naar ons glimlacht. Dit alles bevordert de groepscoherentie en samenwerking. De stoot endorfine en oxytocine die sociaal gedrag met zich meebrengt maakt dat wij ons prettig voelen bij normconform gedrag. Emoties en gevoel worden dus veroorzaakt door fysieke processen in ons brein. Het zijn biologische mechanismen die feitelijke omstandigheden vertalen in normen. Dankzij onze emoties en gevoelens weten we in een flits hoe we moeten handelen om te kunnen overleven en de grootste kans op reproductie te hebben. Mensen worden gedreven door een zucht naar voedsel, seks en veiligheid, maar hun moraal zorgt voor een begrip van de ander. Wij voelen een verplichting om bij het streven naar deze dingen de belangen van die ander mee te wegen. De functie van moraal is het bevorderen van samenwerking omdat onze overleving daarvan afhankelijk is. Ons erfelijk materiaal drijft ons tot samenwerking, omdat wij daardoor datzelfde genetische materiaal beter kunnen verspreiden.

Wat voor ons als rechtvaardig wordt beschouwd leiden wij af uit een evenwichtige afweging tussen eigenbelang en groepsbelang. Het is rechtvaardig als iemand die zich inzet voor het welzijn van de groep wordt beloond. Het is ook rechtvaardig als iemand die de groep of leden van de groep schade toebrengt gestraft wordt. De biologische emoties van mensen zorgen ervoor dat mensen datgene goed vinden wat de samenwerking verbetert en dus het genetisch materiaal van de groepsleden beter zal verspreiden. Mensen voelen dat zij in het belang van de verspreiding van hun genetisch materiaal behoren te handelen. Omdat ze zich daarbij goed voelen, zullen ze elkaar die normen opleggen. Onbewust sluiten ze zo een soort sociaal contract. Voor mensen voelt het alsof die normen een eeuwigheidswaarde hebben. Alsof ze heilig zijn. De mens wordt tot deze illusie gedreven door zijn gevoelens, die op hun beurt gegenereerd worden door het reptielenbrein en uiteindelijk hun oorsprong vinden in het onderliggende genetisch materiaal.

De meeste mensen ontgroeien deze intuïtieve fase van hun ethisch besef nooit. Van een stoïcijn wordt echter meer verwacht. Een stoïcijn weet dat een mens zich met behulp van zijn rede aan zijn intuïtie kan en ook moet onttrekken. Hij kan tot de conclusie komen dat onze biologische moraal niet onder alle omstandigheden optimaal functioneert. Maar hij zal merken dat dat sterk tegen zijn gevoel in gaat. Tegelijkertijd zal hij een sterke groepsdruk ervaren om zich aan de biologische groepsmoraal te onderwerpen. Het is haast ondoenlijk om je tegen die groepsmoraal te verzetten. Toch is dat wel wat het stoïcisme van u eist. Het is weliswaar heel natuurlijk om de biologische moraal te volgen, maar ook uw rede is een onderdeel van uw menselijke natuur. Uw denkvermogen wijst ons erop dat er omstandigheden bestaan die u noodzaken om van de biologische moraal af te wijken. Zo is het niet alleen uw eigen groep die eerlijk en goed behandeld moet worden. Op grond van uw vermogen tot redelijk denken hebben ook andere groepen recht op een dergelijke behandeling. Ook al gaat dit tegen het biologische gevoel van eigen groep eerst in.