zaterdag 19 augustus 2017

EEN SPOEDCURSUS STOÏCISME DEEL III

Stoïcijnse ethiek

De in het vorige deel van deze spoedcursus besproken wereldrede vormt eigenlijk de basis waarop de stoïcijnse ethiek is gebouwd. Omdat de mens deel uitmaakt van de natuur en dus ook van die onpersoonlijke maar wel bewuste wereldrede, moet hij in harmonie met die natuur leven. Als deel van de natuur ben je als mens dus ook een deel van de wereldrede. De stoïcijnen zeggen zelfs dat de natuur alleen al door het bestaan van bewuste wezens als de mens een zelfbewustzijn heeft. De mens is zich bewust van de werkelijkheid om hem heen en maakt zelf deel uit van die werkelijkheid. Per definitie is die werkelijkheid zich dus bewust van zich zelf.

Waar de rest van de natuur zonder al te veel problemen in harmonie met zichzelf verkeert, moet de mens, juist omdat hij deel van de wereldrede is, actief meewerken om die harmonie te bereiken. De hele stoffelijke wereld is gebonden aan de (natuur)wetten van de wereldrede. Alles gebeurt noodzakelijkerwijs in overeenstemming met de wet van oorzaak en gevolg. Alleen een bewust wezen als de mens is niet volledig onderworpen aan die wet. Door deel te zijn van de wereldrede heeft de mens een beperkte vorm van vrije wil. Die vrije wil kan hij gebruiken om in harmonie met de wereldrede te komen en gelukkig te worden. Dit kan alleen door deugdzaam te leven.


Virtuositeit als doel van het leven

Voor de stoïcijnen had de term deugdzaam niets te maken met netjes en fatsoenlijk, de term stond voor een optimale mentale toestand. Een toestand van geestelijk welbevinden en intellectuele scherpte. Deugdzaamheid of, zoals de stoïcijnen het noemen, virtuositeit, is het enige wat ons geluk kan garanderen. Dingen als geld, succes en roem zijn misschien wel leuk, maar hebben volgens de stoïcijnen niets met een gelukkig leven te maken. Er is absoluut niets mis met deze zaken en ze kunnen zeker deel uitmaken van een goed leven, de stoïcijnse filosoof Seneca was naar moderne maatstaven zelfs een multimiljardair, maar ze hebben niets te maken met geluk. Het obsessioneel nastreven van dit soort dingen is doorgaans zelfs slecht voor het mentaal welbevinden en leidt alleen maar tot stress en negatieve gevoelens.

De stoïcijnen hadden een heel systeem van deugden en ondeugden uitgedokterd. De wijsheid is de belangrijkste deugd. Wanneer je wijs bent heb je inzicht en heb je automatisch ook andere deugden als moed, rechtvaardigheid en matigheid. Tegenover de genoemde hoofddeugden staan de belangrijkste ondeugden: de domheid, lafheid, onrechtvaardigheid en hebzucht. Alleen een wijze kan volledig deugdzaam of eigenlijk zoals de stoïcijnen het noemen, virtuoos zijn. Een stoïcijnse wijze heeft een perfect inzicht in de wereldrede, hij kan niet misleid worden en leeft in perfecte harmonie met de natuur. Hij heeft wel wat weg van een boeddhistische verlichte, maar is daarbij ook nog eens praktisch aangelegd. Een dergelijke persoon bestaat natuurlijk niet en de stoïcijnen wisten dat zelf ook wel. Ze zeiden dat een wijze net zo zeldzaam was als de Ethiopische Phoenix en zelfs de stoïcijnen wisten dat een dergelijke magische vuurvogel niet bestond. Zoals we zagen ging het hen sinds Panaetius dan ook niet meer om het bereiken van echte perfecte wijsheid, maar om de weg daar naar toe. De weg is het doel zoals de taoïsten het zeggen. Ook weer zo’n Oosterse filosofie met stoïcijnse trekjes.

De virtuositeit is voor de stoa de weg naar wijsheid. Omdat virtuositeit het enige goede is dient zij alleen al om haarzelf te worden nagestreefd. Alle andere dingen moeten de naar virtuositeit strevende mens onverschillig laten. Het zijn de zogenaamde ‘adiaphora’ de onbelangrijke dingen. Daaronder vallen dingen als genot en pijn, rijkdom en armoede, gezondheid en ziekte, maar ook leven en dood. Dat betekent niet dat het een stoïcijn niet uitmaakt of hij leeft of dood is, rijk of arm is. Een deel van de ‘adiaphora’ verdienen sterk de voorkeur. Een stoïcijn mag rijkdom, schoonheid, leven en gezondheid best nastreven en het is voor een stoïcijn volkomen normaal om dingen als armoede, lelijkheid, dood en ziekte te vermijden. Hij moet zich er echter steeds van bewust blijven dat het dingen zijn die voor een virtuoos en gelukkig leven niet persé nodig zijn. Een stoïcijn kan er net zo makkelijke zonder.
Nauw verbonden met de term ‘adiaphora’ is het woord ‘apatheia’. ‘Apatheia’ betekent vrij zijn van vervelende negatieve emoties. Negatieve emoties of ‘patheiai’ beïnvloeden het welzijn negatief. Volgens de stoïcijnen zijn onze emoties het gevolg van een waardeoordeel. Ze zijn het gevolg van de gedachte dat er iets slechts of goeds gebeurd is of op het punt staat om te gebeuren. Veel vervelende en negatieve emoties zijn echter het gevolg van een verkeerde inschatting van de situatie. Maar juist doordat ze het gevolg zijn van ons eigen oordeel kunnen we er invloed op uit oefenen. Verander je waardeoordeel en je verandert je gevoelens.

Zoals we eerder zagen worden onze waarnemingen automatisch door ons reptielenbrein (de hersenstam) van een pre-emotie voorzien. Ons verstand dat in de hersenschors zetelt, krijgt dus een al door het reptielenbrein voorgekleurde indruk van de buitenwereld voorgeschoteld. Bij de meeste mensen wordt deze pre-emotie zonder morren overgenomen en door het verstand in een volwaardige emotie omgezet. Stoïcijnen willen echter dat je je van deze omzetting bewust wordt. Je moet de pre-emotie wegen en je verstand bewust laten beslissen of je al dan niet met die pre-emotie mee wilt gaan. Dat geeft een stoïcijn de kans om te kijken of een pre-emotie rationeel of irrationeel is. Je zult er dan achter komen dat veel van onze vervelende emoties niet zo rationeel zijn en best door het verstand verworpen kunnen worden.


Vervelende emoties zijn echter niet onder alle omstandigheden ook negatieve emoties of ‘patheiai’. Als je bang wordt voor een op je af lopende muis is er duidelijk sprake van een irrationele pre-emotie. Deze vervelende emotie moet absoluut worden verworpen. Als er echter een vrachtwagen op je af komt denderen is dezelfde emotie heel rationeel en heb je alle reden om bang te zijn. Er wordt altijd gedacht dat een stoïcijn zijn emoties onderdrukt of zelfs het bestaan ervan ontkent. Niets is echter minder waar, een stoïcijn kan een heel emotioneel mens zijn. Geen enkele emotie wordt uitgesloten. Hij streeft er echter wel naar om zo min mogelijk vervelende emoties te voelen en om alleen de emoties te voelen die ook echt passen bij de omstandigheden. Hij probeert zijn waardeoordelen over dingen en gebeurtenissen dan ook zo aan te passen dat hij zo veel mogelijk in een prettige mentale toestand verkeert. ‘Apatheia’ duidt op innerlijke rust op harmonie met de wereld en zichzelf. Het is geen ongevoelige passieve levenshouding, maar juist een plezierige en uiterst actieve.

zaterdag 12 augustus 2017

EEN SPOEDCURSUS STOÏCISME DEEL II





Stoïcijnse (Meta-) fysica 

Opvallend voor de stoïcijnen is dus hun op de praktijk van het dagelijks leven gerichte denken en hun relatief weinig contemplatieve instelling. De stoïcijnse filosofie beperkt zich niet tot de theorie en het gedachteleven van zijn aanhangers, maar vergt een daadwerkelijke inspanning in het hier en nu van het dagelijks leven. Toch werd het theoretische deel van de filosofie niet vergeten. De tot op de dag van vandaag gebruikelijke indeling van de wijsbegeerte in logica, fysica en ethica is door de grondlegger van het stoïcisme, Zeno, ingevoerd. Zeno vergeleek de filosofie met een mooie tuin: de logica vormt de omheining, de fysica de aarde en de planten en de ethica de bloemen en vruchten. Hoewel de stoïcijnen bekendstonden als uitmuntende logici gaat het het kader van deze spoedcursus te buiten om op hun logica in te gaan. Eigenlijk is dat jammer, want de logica vormde een onmisbaar onderdeel van hun systeem en werd als noodzakelijk beschouwd om de andere onderdelen goed te kunnen begrijpen. Mocht u er belangstelling voor hebben dan kan ik u zeker aanraden om eens wat meer over de logica te weten te komen. De behoorlijk geavanceerde stoïcijnse logica raakte in de Middeleeuwen in de vergetelheid en werd pas aan het begin van de vorige eeuw herontdekt.

De stoïcijnen zeggen dat alles wat we over de natuur buiten onszelf te weten kunnen komen tot stand komt via zintuigelijke waarneming. Deze waarnemingen brengen in onze hersenen een indruk te weeg. Volgens de stoïcijnen wordt die indruk volautomatisch van wat zij een pre-emotie noemen voorzien. Tegenwoordig weten we dat dit inderdaad klopt. De zintuigelijke indrukken bereiken onze hersenen bij de hersenstam. Dit primitiefste deel van ons brein, ook wel het reptielenbrein genoemd, kleurt onze waarneming in een reflex met een eerste emotie. Moet ik vluchten voor een sabeltandtijger, of moet ik juist ergens achteraan rennen omdat het eetbaar is? Deze gekleurde indruk doet echter nog geen echte kennis ontstaan. Het verstand moet zijn toestemming verlenen aan die indruk en mag dat alleen doen als de waarneming redelijkerwijs aan geen enkele twijfel onderhevig is. Op dat moment kan aan die indruk een voor de situatie relevante volledige emotie worden verbonden. Kennis is dan zintuigelijke informatie over de stoffelijke werkelijkheid waar het verstand mee heeft ingestemd. Deze kennis wekt een gevoel op. Een gevoel dat doordat de indruk de zeef van het verstand gepasseerd is als rationeel en kloppend kan worden aangemerkt. Via deze redenering maken de stoïcijnen een verbinding tussen hun logica, fysica en ethiek.

De natuur is dus stoffelijk, een andere werkelijkheid bestaat niet. Voor de stoïcijnen zit er geen esoterische wereld achter de werkelijkheid verstopt. Het kan zijn dat mensen niet gebouwd en in staat zijn de volledige werkelijkheid te kennen, maar dat neemt niet weg dat die werkelijkheid wel bestaat en stoffelijk van aard is. Die materiële werkelijkheid wordt dan weer wel onderverdeeld in twee beginselen. Beginselen die volgens de stoïcijnen twee kanten van dezelfde medaille zijn. Het zijn twee aspecten van een en dezelfde werkelijkheid. Stoïcijnen maken onderscheid tussen een passief aspect en een actief aspect van de natuurlijke werkelijkheid.

Het passieve aspect is onbepaald en ongevormd, maar is vatbaar voor verandering. Het actieve aspect is het vormende beginsel van de werkelijkheid. Hiervoor gebruikten de stoïcijnen een heel scala aan benamingen. Het werd het noodlot, de levensadem (pneuma), het vuur of de energie, de natuurwet, maar vooral ook de rede of logos genoemd. Die logos is de fundamentele wet van oorzaak en gevolg en veroorzaakt alles wat er gebeurt. Niets van wat er gebeurt, gebeurt zonder oorzaak. Alles gebeurt dus volgens de natuurwetten van de logos en alles moet dan ook noodzakelijk gebeuren. De stoa ziet de wereld als een gesloten geheel waarin alles met alles door oorzakelijkheid is verbonden.

Volgens de stoïcijnen kan je je maar beter schikken naar die logos. Ze hadden dan ook als belangrijkste leefregel: ‘Leef in overeenstemming met de natuur’. Een stoïcijn streeft ernaar in harmonie met de natuurlijke werkelijkheid te leven. Dit betekent niet dat hij iedere ochtend een praatje maakt met zijn geraniums of de boom om de hoek knuffelt. Nee hij is zich er sterk van bewust dat wij maar een heel klein onderdeel van een groter geheel van oorzakelijke verbanden vormen. Dat grotere geheel, de natuur, het universum, god of hoe je dat ook wilt noemen, is dan wel weer een organische bewust iets. Dat klinkt niet erg logisch en materialistisch, maar de stoïcijnen hadden daar een toch wel aardig plausibele redenering bij.

Als een ingewikkeld, maar niet al te groot organisme als de mens zich al bewust is van zichzelf en zijn omgeving, dan moet een nog veel ingewikkelder en gigantisch, want alomvattende, entiteit als het universum zich ook wel bewust zijn. Daar komt nog eens bij dat die kleine mens die zich bewust is van het universum tegelijkertijd ook deel uitmaakt van dat universum. Dat betekent dat het universum alleen al door het bestaan van de mens zich per definitie ook bewust moet zijn van zichzelf.

Dat stoïcijnse universele bewustzijn is geen man met een baard op een wolk, zover gingen de stoïcijnen nu ook weer niet. Maar wel iets met een vorm van bewustzijn en een soort doelgerichtheid. Iets dat veel meer omvattend is dan ons eigen bewustzijn, maar desalniettemin vormt ons eigen bewustzijntje een minuscuul onderdeel van dat veel grotere en totaal andere ultieme, want alles omvattend, geheel. Een geheel waar we geen enkele invloed op kunnen uitoefenen. Het volgt zijn eigen (natuur)wetten en processen waar de betekenis ons doorgaans totaal van ontgaat en waar we niets aan kunnen veranderen. Voor een stoïcijn is het een troostende gedachte te beseffen dat er veel dingen zijn waar we geen of zo goed als geen invloed op kunnen uitoefen. Dingen die we gewoon moeten accepteren of ze nu leuk zijn of niet. Het leidt alleen maar tot totaal overbodige en zinloze negatieve emoties als je probeert tegen de loop van de dingen in te gaan. En het leven is al moeilijk genoeg zonder dat je achter windmolens aanjaagt.

De stoïcijnse werkelijkheid, het stoïcijnse universum is dus bezield met een soort bewustzijn. De materialistische stoïcijnen weten zo via de achterdeur toch nog behoorlijk esoterisch te worden met hun gedachte dat alle materie, energie, ruimte en tijd een vorm van bewustzijn kent. Dat bewustzijn zou je de wereldrede kunnen noemen. Omdat die wereldrede niet als een persoonlijke godheid wordt opgevat, maar al het bestaande omvat wordt het stoïcisme als pantheïstisch aangemerkt.


woensdag 9 augustus 2017

HELP DE WERELD VERGAAT!

We leven in benarde tijden. De klimaatsverandering gaat onze Aarde in één grote woestijn veranderen, maar nog voor het zover gaat komen zullen islamitische horden de wereld in één grote hel van oorlog en martelingen storten. O nee, nog voor die tijd zullen vluchtelingenstromen de moderne beschaving uitroeien en zullen brulkikkers als Trump en Poetin een nucleaire oorlog ontketenen. Als we dat moment tenminste redden want de kans is groot dat de meeste onder ons eerst bezwijken aan onveilig en besmet voedsel, of aan één van die nieuwe enge ziektes.

Overal waar je maar kijkt lijkt een gevoel van algemene paniek de kop op te steken. Meer of minder dubieuze politici en volksmenners vinden het heerlijk om telkens weer een nieuwe noodtoestand uit te roepen. En een dergelijke grootschalige noodtoestand vereist natuurlijk een oplossing van bovenaf. Het enige mogelijke antwoord is een mobilisatie van de samenleving als geheel en de vestiging van een of andere vorm van dictatuur die de mensen verenigt rondom één enkel doel. En als je behoefte hebt aan zo’n commandostructuur, misschien met jouzelf en je vrienden (die trouwens al snel niet langer je vrienden zullen zijn) aan het hoofd, dan doe je er goed aan een noodtoestand te verzinnen die deze oplossing nodig maakt. Denk aan de Franse Revolutie. Zij die de macht overnamen van de koning en het hof (de girondijnen, zoals ze genoemd werden) waren voor het grootste deel redelijke, tot een compromis bereide mensen, die streefden naar een vergelijk met de bestaande orde en de rechtzetting van oude misstanden. Hun plaats werd echter onder uitroeping van een noodtoestand algauw ingenomen door de jakobijnen onder leiding van Saint-Just en Robespierre. Het Franse volk werd gewaarschuwd voor de dreigende ondergang als er niet onmiddellijk iets werd gedaan en ze beloofden een nieuwe orde die voorgoed een eind zou maken aan de diepere oorzaken van maatschappelijke conflicten. Een heel bekend scenario dat al vaker was voorgekomen en in de moderne tijd bedienden figuren als Hitler, Stalin, en Mao zich van deze tactiek, die dus ook tegenwoordig weer enorm populair is. Kijk maar naar de fanatieke milieuactivisten, de populisten en zelfs de liberale marktdenkers zijn er niet vies van om de kaart van de collectieve paniek uit te spelen.
Met een dergelijke populistische tactiek proberen bewegingen van allerlei pluimage mensen te verenigen rond een collectief doel. Daarmee bieden ze hun aanhangers de bemoediging van de solidariteit aan mensen die tot dan toe kampten met gevoelens van hulpeloosheid en vervreemding. Ze groeien doordat ze een politiek platform bieden aan de passies van de groep en de religieuze oerervaring: de ervaring lid van een gemeenschap te zijn.

Onheilsprofetieën en voorschriften voor wie verlossing zoekt zijn twee kanten van dezelfde medaille. Zo gaan ook de grote heilsreligies te werk: eerst confronteren ze zondaars met een beschrijving van hun situatie die geen andere uitweg lijkt open te laten dan louter wanhoop, om vervolgens hoop te bieden in de vorm van een alomvattende leer, de weg van zuiverheid en onderwerping, de enige kans op verlossing. Het doemscenario heeft tot gevolg dat alle geloof in kleinschalige, door onderhandeling verkregen oplossingen wordt weggenomen en in plaats daarvan een groot en alomvattend heilsverlangen wordt gecreëerd. Dan wordt de verlossing aangeboden, op een manier die niets anders vereist dan gehoorzaamheid. Verder spreekt de leer van gevaren: er zijn onder ons gezellen van de duivel, die met hun verkeerde oplossingen even zovele valstrikken zetten voor wie niet oplet; zij moeten worden opgespoord en uitgeroeid, wil de weg naar het heil niet worden verduisterd. De jacht op en vervolging van ketters maakte daarom een belangrijk deel uit van de activiteiten die populistische en religieuze bewegingen tot op de dag van vandaag van hun leden eisen, en zodra de verlossingsillusie heeft overwonnen wordt politiek tot ketterjacht, partijstrijd en het opsporen van ‘de vijand in eigen huis’. Het behoeft geen betoog dat we hier in de huidige omstandigheden niets mee opschieten. Maar de neiging is er, en het is goed die te begrijpen.

Kortom waar u ook kijkt overal heerst paniek of wordt paniek gezaaid. Dit oprechte gevoel van paniek is niet het resultaat van het verzamelen van op feiten gebaseerd bewijsmateriaal. De paniek komt eerst, het bewijsmateriaal komt later wel. En het is de paniek waar men aan vasthoudt als het bewijsmateriaal niet voorhanden blijkt te zijn. Voor een stoïcijn is paniek natuurlijk een te vermijden negatieve emotie, die bovendien meestal niets met de feiten te maken heeft. Een rationeel feitenonderzoek zou de basis voor de oplossing van elk serieus probleem moeten zijn, maar is dat doorgaans niet. Paniek is wel een heel natuurlijke reactie die in de oertijd ooit een belangrijke rol speelde bij de overleving van de menselijke soort. Het uitroepen van de noodtoestand doet een appél op iets heel dieps in de menselijke natuur: een residu van oude angsten en collectieve paniek, afgezet in de duistere tijden waarin onze soort zijn oorsprong vond. Het collectieve alarm, waarbij het alfamannetje voorgaat in een massabeweging van vechten of vluchten, is een oude aanpassing, die thans in tijden van politieke orde en rationele discussie haar functie verloren heeft, maar daardoor niet minder reëel is geworden. Zolang onze beschaving duurt, en ondanks het prachtige bestuursapparaat dat ons is nagelaten door de Griekse democratie, het Romeinse recht en de joods-christelijke tucht van vergiffenis en naastenliefde, hebben we panische massabewegingen gezien, soms op gang gebracht door een werkelijk dreigend gevaar van oorlog, invasie of pest, maar even zo vaak voortgekomen uit de verbeelding, wanneer gedachten over het laatste oordeel, over hekserij en het werk van de duivel, over de wederkomst van Christus of het eind der tijden, zich razendsnel verbreidden door de sidderende massa’s goedgelovige, onwetende mensen. Wie de straat op rent onder het roepen van ‘Het einde is nabij!’ weet zich van een publiek verzekerd. Of het nu seculier of godsdienstig is, dit onverzoenlijke doemdenken gaat altijd gepaard met een volledige afwijzing van het leven zoals het werkelijk is.

Zich verenigen voor een grote zaak maakt opofferingen gemakkelijker, geeft duidelijke doelen en strategieën en produceert het soort kameraadschap dat we in legers en religieuze missies zien. Het verlangen naar dit soort kameraadschap is ons stellig ook door de evolutie ingeplant. Mensen die niet in staat waren zich op deze manier te verenigen zouden door een noodtoestand worden overweldigd; ze zouden zich niet tegen aanvallen kunnen verdedigen en in de omstandigheden van jagers en verzamelaars waarschijnlijk gedoemd zijn te verhongeren.

Maar, volgens de stoïcijnen zijn het juist deze oude aanpassingen waar we een remedie en tegenwicht voor moeten vinden nu we immers beschikken over die hoogste vorm van aanpassing: de rede. Lidmaatschap van doelgerichte organisaties heeft als nadeel dat het doel zelf niet meer zomaar aan kritisch onderzoek kan worden onderworpen, dat men in het belang van de eenheid aan de interne gebreken en tegenstrijdigheden moet voorbijgaan en dat critici onvermijdelijk worden behandeld als vijanden, als mensen die ‘er niet bij horen’ en die buiten het bereik van de eerste persoon meervoud vallen. Dit verklaart ongetwijfeld het negatieve karakter van zo veel radicale campagnes, die vaak veel duidelijker zijn over waar ze tégen zijn dan over waar ze vóór zijn. Vernietigen is gemakkelijk, creëren moeilijk. Het is gemakkelijk aan te geven waar het ressentiment zich tegen richt, en dat neer te halen; het is moeilijker aan een wereld te bouwen waarin mensen in vrede leven met diegenen die hun meningen niet delen of die meer geluk hebben dan zijzelf.

Een stoïcijn zal ten alle tijden proberen te voorkomen zich mee te laten slepen door een dergelijke groepsdruk en de neiging om achter de leider aan te lopen. Deze neigingen zijn weliswaar natuurlijk en het gevolg van miljoenen jaren van natuurlijke selectie, maar zijn in de huidige tijd contraproductief en een bron van veel, te voorkomen, ellende. De mens beschikt over een andere niet minder natuurlijke neiging die in staat is de hier beschreven negatieve gevolgen te voorkomen: de rede.


zaterdag 5 augustus 2017

EEN SPOEDCURSUS STOÏCISME DEEL I

Inleiding

In het oude Athene was het stoïcisme één van de vier grote filosofische scholen. Naast Plato's Academie, het Lyceum van Aristoteles en de tuin van Epicurus was de stoa de vierde 'universiteit' van de antieke wereld. De enige universiteit die zijn lessen gratis en in het openbaar aanbood. De naam stoa komt van de halfopen overdekte marktplaats waar Zeno, de oprichter van de school, zijn lessen gaf. Deze marktplaats of stoa lag in het centrum van Athene en de achtermuur was versierd met kleurige schilderingen. De zuilengalerij werd daarom ook wel de ‘stoa poikilè’, de veelkleurige zuilengalerij, genoemd.

Tot de komst van de stoïcijnse school speelde het individu in de Griekse filosofie een ondergeschikte rol. De rol van het individu lag in zijn functioneren binnen de ‘polis’, de stadsstaat. Het ging dus niet om wie iemand was, maar om wat hij was, om wat zijn functie was binnen de sociale structuur van de stad. Met de veroveringen van Alexander de Grote en het ontstaan van een groot panhelleens rijk kwam er verandering in dit overwegend sociale denken. De stoïcijnse filosofie en haar grote concurrent het epicurisme, hield zich meer bezig met het menselijk gedrag in het dagelijks leven dan met allerlei abstracte waarheden. Ze probeerden de mens als individu weerbaar te maken tegen alle bedreigingen die zijn geluk en welzijn in de weg stonden.


Geschiedenis

Het geven van een beknopt overzicht van de stoïcijnse filosofie is haast niet te doen. Van de oorspronkelijke Griekse stoïcijnen zijn nauwelijks geschriften overgeleverd. Bijna alles wat we van de eerste driehonderd jaar van het stoïcijnse denken weten komt uit citaten in de boeken van Romeinse schrijvers als Cicero en Seneca. Ook de anti-stoïcijnse Plutarchus geeft een aantal citaten uit de werken van de eerste stoïcijnen, maar hij probeert zijn stoïcijnse tegenstanders in een zo kwaad mogelijk daglicht te plaatsen. Dit helpt allemaal niet om een goed beeld te schetsen van de vroegste stoïcijnse ideeën. Daar komt nog eens bij dat het stoïcisme een van nature dynamische filosofie is. De stoïcijnse filosofie is niet statisch en dogmatisch, maar constant in beweging. Nieuwe ideeën en inzichten worden zonder problemen in de leer opgenomen. Er is zelfs een stoïcijns gezegde dat zegt: ‘Ik heb Zeno lief, maar de waarheid is mij liever’. Verandering en aanpassing van de heersende leer vormden dus een belangrijk onderdeel van die leer. Stoïcijnse filosofen stimuleren hun leerlingen dan ook om niet alleen bij de eigen doctrine te rade te gaan. Stoïcijnen incorporeerden dan ook de door hen bewonderde stellingen uit andere filosofische tradities in hun filosofie. Daarnaast werd er van een stoïcijn verwacht dat hij zelf actief naar nieuwe eigen ideeën en inzichten op zoek ging.

Er vallen natuurlijk weldegelijk een paar grote lijnen in de ontwikkeling van de filosofie aan te geven. Traditioneel wordt de geschiedenis van het stoïcisme in drie periodes ingedeeld. De oude Griekse stoa van ongeveer 300 voor Christus tot 150 voor Christus, de middelste stoa van 150 voor Christus tot 50 voor Christus en de jongere Romeinse stoa van 50 voor Christus tot ongeveer het jaar 200. De voornaamste vertegenwoordigers van de oude stoa waren Zeno, de oprichter van de school, Cleanthes, zijn opvolger, en Chrysippus. Chrysippus wordt wel de tweede oprichter genoemd, hij was een beroemd redenaar en logicus die de stoïcijnse leer zijn wetenschappelijke vorm gaf.

De middelste stoa had Panaetius van Rhodus (184-109 v. Chr.) en Posidonius van Apamea (135- 50 v. Chr.) als belangrijkste vertegenwoordigers. Het Romeinse Rijk ontstond in de periode van de middelste stoa en het stoïcisme had veel aanhang bij de Romeinse elite. Posidonius stichtte een stoïcijnse school op het eiland Rhodus. Hij was naast filosoof ook ontdekkingsreiziger en wetenschapper. Er wordt gedacht dat het beroemde mechanisme van Antikythera, een soort mechanische computer, door hem gebouwd is. Panaetius woonde een tijdje in Rome en het vermoeden bestaat dat een aantal van de boeken van Cicero eigenlijk vertalingen zijn van door Panaetius geschreven boeken. Panaetius versoepelde de strenge leer van de oude stoa en legde de nadruk niet langer op het nastreven van absolute wijsheid, maar op het maken van vooruitgang in de richting van wijsheid. Hij zag dat het bereiken van absolute kennis onmogelijk was en dat volstaan kon worden met een serieuze poging om het menselijke inzicht te verruimen.

De meer realistische insteek van Panaetius paste beter bij de Romeinse morele opvattingen. Van de Romeinse elite werd verwacht dat ze carrière maakten en iets met hun leven deden. Een volledig op de wijsheid gerichte levenswijze paste daar niet in. Het stoïcisme bood de Romeinse intellectueel een aantrekkelijk logisch samenhangend systeem dat om maatschappelijke betrokkenheid van zijn aanhangers vroeg. Het praktische en realistische stoïcisme werd dan ook immens populair. De voornaamste vertegenwoordigers van de jonge Romeinse stoa zijn de filosoof, wetenschapper, tragediedichter, zakenman en politicus Seneca (4 v. Chr.- 65), de vrijgelaten slaaf en schoolleider Epictetus (50-130) en de keizer Marcus Aurelius (121-180). We kennen het stoïcisme vooral uit de werken van deze drie auteurs, die van de Oudheid via de Renaissance tot op heden onverminderd populair zijn gebleven.


Het stoïcisme is een allesomvattende en behoorlijke complexe filosofie die alles bevat van metafysica, logica, fysica, astronomie tot grammatica en retoriek toe. Het werk van deze drie beroemde stoïcijnen richt zich echter vooral op de ethiek. Ethiek leek in die tijd nogal op wat wij tegenwoordig psychotherapie en levenscoaching zouden noemen. Ze geven advies over alles wat nodig is om een prettig, betekenisvol en gelukkig leven te kunnen leiden. De volgende delen van deze spoedcursus ga ik wat dieper in op de stoïcijnse filosofie.