zaterdag 5 augustus 2017

EEN SPOEDCURSUS STOÏCISME DEEL I

Inleiding

In het oude Athene was het stoïcisme één van de vier grote filosofische scholen. Naast Plato's Academie, het Lyceum van Aristoteles en de tuin van Epicurus was de stoa de vierde 'universiteit' van de antieke wereld. De enige universiteit die zijn lessen gratis en in het openbaar aanbood. De naam stoa komt van de halfopen overdekte marktplaats waar Zeno, de oprichter van de school, zijn lessen gaf. Deze marktplaats of stoa lag in het centrum van Athene en de achtermuur was versierd met kleurige schilderingen. De zuilengalerij werd daarom ook wel de ‘stoa poikilè’, de veelkleurige zuilengalerij, genoemd.

Tot de komst van de stoïcijnse school speelde het individu in de Griekse filosofie een ondergeschikte rol. De rol van het individu lag in zijn functioneren binnen de ‘polis’, de stadsstaat. Het ging dus niet om wie iemand was, maar om wat hij was, om wat zijn functie was binnen de sociale structuur van de stad. Met de veroveringen van Alexander de Grote en het ontstaan van een groot panhelleens rijk kwam er verandering in dit overwegend sociale denken. De stoïcijnse filosofie en haar grote concurrent het epicurisme, hield zich meer bezig met het menselijk gedrag in het dagelijks leven dan met allerlei abstracte waarheden. Ze probeerden de mens als individu weerbaar te maken tegen alle bedreigingen die zijn geluk en welzijn in de weg stonden.


Geschiedenis

Het geven van een beknopt overzicht van de stoïcijnse filosofie is haast niet te doen. Van de oorspronkelijke Griekse stoïcijnen zijn nauwelijks geschriften overgeleverd. Bijna alles wat we van de eerste driehonderd jaar van het stoïcijnse denken weten komt uit citaten in de boeken van Romeinse schrijvers als Cicero en Seneca. Ook de anti-stoïcijnse Plutarchus geeft een aantal citaten uit de werken van de eerste stoïcijnen, maar hij probeert zijn stoïcijnse tegenstanders in een zo kwaad mogelijk daglicht te plaatsen. Dit helpt allemaal niet om een goed beeld te schetsen van de vroegste stoïcijnse ideeën. Daar komt nog eens bij dat het stoïcisme een van nature dynamische filosofie is. De stoïcijnse filosofie is niet statisch en dogmatisch, maar constant in beweging. Nieuwe ideeën en inzichten worden zonder problemen in de leer opgenomen. Er is zelfs een stoïcijns gezegde dat zegt: ‘Ik heb Zeno lief, maar de waarheid is mij liever’. Verandering en aanpassing van de heersende leer vormden dus een belangrijk onderdeel van die leer. Stoïcijnse filosofen stimuleren hun leerlingen dan ook om niet alleen bij de eigen doctrine te rade te gaan. Stoïcijnen incorporeerden dan ook de door hen bewonderde stellingen uit andere filosofische tradities in hun filosofie. Daarnaast werd er van een stoïcijn verwacht dat hij zelf actief naar nieuwe eigen ideeën en inzichten op zoek ging.

Er vallen natuurlijk weldegelijk een paar grote lijnen in de ontwikkeling van de filosofie aan te geven. Traditioneel wordt de geschiedenis van het stoïcisme in drie periodes ingedeeld. De oude Griekse stoa van ongeveer 300 voor Christus tot 150 voor Christus, de middelste stoa van 150 voor Christus tot 50 voor Christus en de jongere Romeinse stoa van 50 voor Christus tot ongeveer het jaar 200. De voornaamste vertegenwoordigers van de oude stoa waren Zeno, de oprichter van de school, Cleanthes, zijn opvolger, en Chrysippus. Chrysippus wordt wel de tweede oprichter genoemd, hij was een beroemd redenaar en logicus die de stoïcijnse leer zijn wetenschappelijke vorm gaf.

De middelste stoa had Panaetius van Rhodus (184-109 v. Chr.) en Posidonius van Apamea (135- 50 v. Chr.) als belangrijkste vertegenwoordigers. Het Romeinse Rijk ontstond in de periode van de middelste stoa en het stoïcisme had veel aanhang bij de Romeinse elite. Posidonius stichtte een stoïcijnse school op het eiland Rhodus. Hij was naast filosoof ook ontdekkingsreiziger en wetenschapper. Er wordt gedacht dat het beroemde mechanisme van Antikythera, een soort mechanische computer, door hem gebouwd is. Panaetius woonde een tijdje in Rome en het vermoeden bestaat dat een aantal van de boeken van Cicero eigenlijk vertalingen zijn van door Panaetius geschreven boeken. Panaetius versoepelde de strenge leer van de oude stoa en legde de nadruk niet langer op het nastreven van absolute wijsheid, maar op het maken van vooruitgang in de richting van wijsheid. Hij zag dat het bereiken van absolute kennis onmogelijk was en dat volstaan kon worden met een serieuze poging om het menselijke inzicht te verruimen.

De meer realistische insteek van Panaetius paste beter bij de Romeinse morele opvattingen. Van de Romeinse elite werd verwacht dat ze carrière maakten en iets met hun leven deden. Een volledig op de wijsheid gerichte levenswijze paste daar niet in. Het stoïcisme bood de Romeinse intellectueel een aantrekkelijk logisch samenhangend systeem dat om maatschappelijke betrokkenheid van zijn aanhangers vroeg. Het praktische en realistische stoïcisme werd dan ook immens populair. De voornaamste vertegenwoordigers van de jonge Romeinse stoa zijn de filosoof, wetenschapper, tragediedichter, zakenman en politicus Seneca (4 v. Chr.- 65), de vrijgelaten slaaf en schoolleider Epictetus (50-130) en de keizer Marcus Aurelius (121-180). We kennen het stoïcisme vooral uit de werken van deze drie auteurs, die van de Oudheid via de Renaissance tot op heden onverminderd populair zijn gebleven.


Het stoïcisme is een allesomvattende en behoorlijke complexe filosofie die alles bevat van metafysica, logica, fysica, astronomie tot grammatica en retoriek toe. Het werk van deze drie beroemde stoïcijnen richt zich echter vooral op de ethiek. Ethiek leek in die tijd nogal op wat wij tegenwoordig psychotherapie en levenscoaching zouden noemen. Ze geven advies over alles wat nodig is om een prettig, betekenisvol en gelukkig leven te kunnen leiden. De volgende delen van deze spoedcursus ga ik wat dieper in op de stoïcijnse filosofie.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten