zondag 26 december 2021

DE FILOSOFIE VAN HERACLITUS

 De Griekse filosofie begint omstreeks het jaar 600 voor Christus met het optreden van Thales van Milete. Milete was een stadstaatje in Klein-Azië. Er bestonden in die tijd in het gebied van het huidige Griekenland en in Klein-Azië een groot aantal autonome Griekse stadstaatjes met onderling zeer verschillende sociale en politieke systemen. Het bergachtige landschap bemoeilijkte onderlinge contacten over land. Het landschap leidde er ook toe dat er nauwelijks handel over de slecht begaanbare wegen plaatsvond. De, vaak aan zee gelegen, stadstaatjes kozen er liever voor om over zee handel te drijven. Het was deze zeehandel die de Grieken vanuit hun moederland naar Klein-Azië maar ook naar Zuid-Italië en zelfs naar de huidige Krim bracht, waar koloniën, zoals Milete werden gesticht.

Op die manier kwamen de Grieken in contact met de hoogontwikkelde beschavingen uit Egypte en het Tweestromenland. Deze confrontatie met culturen die er een volstrekt ander wereldbeeld op nahielden dan zij zelf, maakte dat de kolonisten het vertrouwen in hun eigen mythologische tradities en religies begonnen te verliezen. Daarmee begon meteen ook het filosofische en wetenschappelijke denken. De door de confrontatie met andere culturen in verwarring gebrachte Grieken gingen zelfstandig en kritisch nadenken over de ware aard van de werkelijkheid. Veel van de eerste filosofische theorieën doen nu misschien primitief aan, maar ze leverden wel de basis voor de klassieke filosofische stelsels van Plato, Aristoteles en de stoïcijnen.

De eerste generatie natuurfilosofen verwierpen de gangbare religieuze verklaring van de wereld en probeerden de werkelijkheid uit een enkel natuurbeginsel te verklaren. Dit wordt ook wel eens het monistisch materialisme genoemd. Zo betoogde Thales dat water het grondelement is van alle verschijnselen in het universum. Heraclitus dacht dat vuur het oerelement was en weer anderen wezen aarde of lucht aan. De theorieën werden steeds abstracter. Pythagoras beweerde dat het universum is opgebouwd volgens wiskundige verhoudingen. Achter de waarneembare werkelijkheid schuilt volgen Pythagoras een harmonieuze rationele orde, die weerspiegeld wordt in het wiskundige denken van de mens. De eerste filosofen realiseerden zich dat onze zintuigen een bedrieglijk beeld van de werkelijkheid geven. De aarde lijkt dan wel een platte pannenkoek waar de zon en de sterrenhemel omheen draaien,  in werkelijkheid is het een om zijn as draaiende bol die om de zon heen draait.  Hier uit zich voor het eerst de rationalistische tendens die kenmerkend zou worden voor de Griekse filosofie: het redelijke staat boven het zintuiglijk waarneembare, de geest staat boven het lichaam en echte kennis ontstaat door denken en niet door zintuiglijke waarneming alleen.

In deze periode ligt ook de oorsprong van een belangrijk deel van de stoïcijnse filosofie. Het was de natuurfilosoof Heraclitus (544-483 v. Chr.) die de basis legde voor het stoïcisme. Deze raadselachtige en mystieke figuur was dus een belangrijke voorloper van de stoïcijnen. Hij wordt gerekend tot de zogenaamde presocratische natuurfilosofen. Heraclitus had geen enkel vertrouwen in de religieuze mythen waarmee in zijn tijd de wereld werd verklaard. Zo had hij over de belangrijkste vertegenwoordiger van de oude Griekse religie het volgende te melden:

De meeste mensen volgen Hesiodus en denken dat hij het wijst is van allen. Maar hij wist zelfs niet dat dag en nacht uit hetzelfde voortkomen. (Heraclitus; fragmenten 57)

Voor zijn tijd was dit heiligschennis en hij maakte zich dan ook niet al te geliefd bij zijn stadsgenoten. Maar daar bleef het niet bij ook in het menselijk beoordelings- en waarnemingsvermogen had hij niet veel vertrouwen. Hij vond dat de meeste mensen dom waren en veel te snel op een eerste indruk afgingen. In zijn ogen is de natuur zelden zwart-wit. De wereld zit ingewikkelder in elkaar dan de mensen denken. De aarde mag dan op het eerste gezicht de indruk wekken een platte pannenkoek te zijn in werkelijkheid is hij toch echt een bol.

Mensen beschouwen alleen wat voor de hand ligt als kennis. Ze laten zich zo door illusies leiden. (Heraclitus; fragmenten 56)

De natuur houdt ervan zich te verbergen. (Heraclitus; fragmenten 123)

Heraclitus meent dat onze blik op de werkelijkheid voor een belangrijk deel bepaald wordt door ons perspectief en onze voorkeuren. Het is alles behalve makkelijk en misschien zelfs wel onmogelijk om je daaraan te onttrekken. Gewoonte en conventie maken ons tot wat we zijn. De in onze tijd zo geroemde oorspronkelijkheid zou aan Heraclitus niet besteed zijn geweest.

Ezels prefereren stro boven goud.
Varkens vinden het heerlijk om in modder te baden en kippen doen dat in het zand. (Heraclitus; fragmenten 9 en 37)

Voor een ezel heeft stro een veel hogere waarde dan goud. In stro kun je heerlijk liggen, terwijl goud hard en koud is. Varkens rollen graag door de modder en kippen zijn dol op een stofbad. Dat mensen gek zijn op het verder nutteloze maar zeldzame en glimmende metaal is in de ogen van een ezel maar raar. Dat mensen modder en stof vies vinden en zich liever baden in warm en schoon water is vanuit het perspectief van varkens en kippen absurd. Zelfs als een ezel het menselijk perspectief zou kunnen begrijpen dan zou dat nog niets aan zijn mening over de totale waardeloosheid van goud veranderen. Kortom mijn kijk op de wereld is grotendeels afhankelijk van wie en wat ik ben. Ik ben gedoemd om te mislukken als ik probeer boven mijn subjectieve zelf uit te stijgen om een objectief beeld van de wereld te creëren. Je kunt niet zo maar door het alleen maar te willen een ander perspectief innemen. Je bent nu eenmaal wie en wat je bent.

Heraclitus is van mening dat we de wereld zo als die werkelijk is niet kunnen kennen. De wereld is altijd in beweging, alles verandert continu. Zo zei hij dat het onmogelijk is om twee keer in dezelfde rivier te baden.

Het zijn wel en niet dezelfde rivieren waarin we zwemmen. Wij zijn wel en niet dezelfde persoon die in die rivier zwemt. (Heraclitus; fragmenten 49a)

Hij is de filosoof van de verandering, van de flux zoals filosofen dat graag noemen. ‘Panta rhei’, alles stroomt, was zijn motto. De materiële wereld is permanent in beweging in de tijd. Als ik vandaag in dezelfde rivier zwem waar ik gisteren ook in heb gezwommen stap ik toch in een andere rivier. Maar het is niet alleen de rivier die is veranderd ook de zwemmer zelf is niet meer volledig dezelfde persoon als de dag daarvoor. Het water van de rivier is ondertussen immers vervangen door nieuw water. Hetzelfde geldt voor de werkelijkheid. Voordat ik de kans heb gehad om echt grip te krijgen op wat er gebeurt is er tijd verstreken en is de werkelijkheid al weer veranderd. Echte kennis van wat is, is dan ook niet mogelijk

In de Theaetetus verwijst Plato naar een komedie van de verder onbekende toneelschrijver Epicharmus waarin dit filosofische standpunt op de hak wordt genomen. Een schuldeiser probeert een schuld te innen bij een aanhanger van Heraclitus. De schuldenaar zegt dat sommige mensen dikker worden en andere afvallen. We zijn allemaal onderworpen aan een continu proces van verandering. Maar als de natuur steeds verandert dan zijn ook jij en ik niet langer dezelfde persoon. Ik ben dan ook niet de persoon aan wie je geld hebt geleend en je kunt het niet van mij terugverlangen. De schuldeiser is echter niet voor één gat te vangen. Hij geeft de schuldenaar een flink pak slaag en als de schuldenaar protesteert antwoord hij: Waarom ben je boos op me? Iemand heeft net glashelder uitgelegd dat het een heel ander persoon was die je net heeft geslagen.

De stoïcijnen leidden uit de flux leer van Heraclitus een beroemd gedachtenexperiment af: het zogenoemde  groei-argument:

  1. Als je een steen uit een berg stenen pakt is het niet meer dezelfde berg.

  2. Een mens is te vergelijken met een berg stenen.

  3. Als een mens een stukje verliest is het niet langer dezelfde persoon als daarvoor.

Okay het is een beetje gek om een mens te vergelijken met een hoop stenen of met een rivier, maar het principe is duidelijk. Net zoals er steeds water door een rivier stroomt worden ook de cellen in het menselijk lichaam continu vervangen door nieuwe. Je ontlast je, verliest schilfers en vult één en ander weer aan door te eten en te drinken. Niet alleen je materie is aan een permanente verandering onderhevig, ook je gedachten en ideeën veranderen met het verloop van de jaren. Net als een rivier verkeert een mensenlichaam in een permanente flux. In de loop van de tijd verandert alles en iedereen. Alles beweegt door de tijd en verandert daarbij continu. Een intuïtief en niet al te moeilijk te vatten vorm van flux.

Het gaat Heraclitus echter niet alleen om deze verandering in de tijd, de zogenoemde diachronische flux, maar ook om veranderingen van perspectief, de synchronische flux. Deze laatste vorm van de Heraclitische (en dus ook stoïcijnse) flux is wat moeilijker te begrijpen. Deze synchronische flux maakt sommige uitspraken van onze voorloper van de stoïcijnen nogal mystiek en raadselachtig. Neem de volgende citaten:

De weg naar boven en naar beneden is één en dezelfde. (Heraclitus; fragmenten 60)

Zeewater is zowel zuiver als giftig. Voor vissen is het drinkbaar en gezond en voor mensen is het giftig en levensgevaarlijk. (Heraclitus; fragmenten 61)

Een menselijke wijze is zowel wijs als achterlijk. De grootste menselijke wijze is in vergelijking met een god immers niet slimmer dan een aap. (Heraclitus; fragmenten 83)

We zijn gewend om het concept verandering alleen te zien als veranderingen in de tijd, maar dat hoeft niet persé zo te zijn. Een verandering in perspectief is niet minder groot dan een verandering door het verloop van wat tijd. Voor mij is een halter van 20 kg loodzwaar, maar voor een getrainde gewichtheffer is diezelfde halter zo licht als een veertje. Het al dan niet zwaar zijn van de halter is een kwestie van perspectief. Dat geldt niet alleen voor de zeer beperkte kracht van uw schrijver, maar ook voor perceptie en gedachten. Alles wat we waarnemen en denken wordt voor een belangrijk deel bepaald door het kader van waaruit we de situatie bezien.

Heraclitus beweert zelfs dat we gebonden zijn aan de beperkingen van ons zintuiglijk apparaat en denkvermogen. Ons waarnemingsvermogen en ons denkvermogen leggen grenzen op aan het perspectief van waaruit we de werkelijkheid gewaar worden. De diachronische en synchronische flux bepalen de wijze waarop wij de wereld zien. We zijn gewoon weg niet in staat de wereld anders te zien dan zich ontwikkelend in ruimte en tijd (diachronische flux), en we kunnen al net zo min het perspectief van waaruit we naar de wereld kijken aanpassen (synchronische flux). Het vanuit de hoogte objectief bezien van de werkelijkheid is ons mensen niet gegeven. Een panorama blik op het universum is onhaalbaar.

Dit maakt Heraclitus nog niet tot een scepticus. Hij is wel degelijk van mening dat wij bij goed gebruik van onze zintuigen en denkvermogen in staat zijn om bepaalde regelmatigheden in de natuur te ontdekken.

Ogen en oren van mensen die hun denk- en waarnemingsvermogen niet op orde hebben zijn slechte getuigen van de werkelijkheid. (Heraclitus; fragmenten 107)

Door zijn intellect en waarnemingsvermogen te perfectioneren kunnen mensen toch nog een deel van de werkelijkheid ontdekken. Ze maken dan contact met wat Heraclitus de ‘logos’ noemt. Logos is een lastig te vertalen Grieks woord dat dingen betekent als woord, redenering, structuur, rede, gedachte en verhaal. Met logos verwijst Heraclitus vooral naar de onderliggende orde. De orde en regelmaat die in de werkelijkheid bestaat. Het universum ontvouwt zich zo volgens de wetten van de logos. Die universele regelmatigheid is tot op zekere hoogte kenbaar voor een goed getraind en ontwikkeld intellect. Dat intellect moet zich daarbij wel bewust zijn van zijn eigen diachronische en synchronische beperkingen. Dat intellect kan zich daarbij gaan realiseren ook zelf deel uit te maken van de universele logos. Het kan zelfs een soort mystieke eenheid vormen met de universele logos en zo misschien alsnog de grenzen van zijn eigen bevattingsvermogen overschrijden.

De stoïcijnen hechten veel belang aan die logos. Bij hen wordt het de verzinnebeelding van de rede, een welhaast goddelijke kosmische kracht. De logos ontwikkelt zich volgens Heraclitus op dialectische wijze. Veranderingen komen voort uit schijnbare tegenstellingen. Die tegenstellingen zijn schijnbaar, maar onze beperkingen dwingen ons om de wereld in tegenstellingen te zien. In werkelijkheid is de wereld en daarmee de logos één geheel, maar de schijnbare veranderingen zijn het gevolg van een universum waarin tegenstellingen verenigd zijn tot een eenheid. Een eenheid in tegenstellingen die enorm lijkt op het Yin en Yang van het taoïsme. Heraclitus wordt daarmee echt de Laozi van de westerse filosofie. Oordeel zelf:

Levend en dood, wakker en slapend, oud en jong zijn allemaal gelijk. Het ene slaat om in het andere en het andere verandert op zijn beurt weer in het ene. (Heraclitus; fragmenten 88)

 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten