vrijdag 12 april 2019

HET LEVEN IS EEN DINER DANSANT


Hoofdstuk 15 van het Handboekje van Epictetus
In het leven hoor je je net zo te gedragen als bij een feestmaal. Als er een schotel bij je langs komt mag je je hand uitsteken en er rustig iets van af nemen. Als de schotel je passeert hou je hem niet tegen. Je bent nog niet aan de beurt. Ga er ook niet reikhalzend naar uit zitten kijken, maar wacht rustig af tot hij wel bij je langs komt. Op dezelfde manier moet je omgaan met je kinderen, je vrouw, je carrière en bezittingen. Zo wordt je een waardig disgenoot van de goden. Maar wanneer je op het moment dat je als je iets wordt aangeboden er niets van neemt en de schotel aan je voorbij laat gaan, dan ben je niet alleen een disgenoot van de goden, maar zelf een god. Door dat te doen werden mensen als Diogenes en Heraclitus terecht goddelijk genoemd.

Epictetus gebruikt hier een feestmaal als een metafoor voor het leven. Tijdens een diner gelden bepaalde etiquetteregels. Je mag niet voordringen of reikhalzend uitkijken naar het volgende gerecht dat wordt binnengebracht en je mag zeker niet meer opscheppen dan je deel. Als je dat wel doet beledig je je gastheer en je mede disgenoten. Hetzelfde geldt in het leven. Je moet rustig afwachten wat het leven je voorschotelt en het is ongepast om al te begerig te zijn naar de dingen die je graag wil hebben en ontevreden te zijn met wat je krijgt. Het is tenslotte de gastheer (de Natuur) die bepaalt wat er geserveerd wordt en zelf heb je daar geen of nauwelijks invloed op.

Het feest wordt er een stuk leuker op als we er niet al te hoge verwachtingen van hebben. Je kunt nog zo verlangen naar die ene mooie vrouw en dat leuke kind, maar je weet nooit van te voren of die vrouw zich niet ontpopt tot een enorm kreng en of je niet opgescheept komt te zitten met een verslaafde criminele hangjongere als kind. Als je wel een leuke partner, een leuk kind, een fijne baan en een prettig inkomen krijgt is dat mooi meegenomen. Het heeft echter geen enkele zin om daar al te begerig naar uit te kijken dat levert alleen maar teleurstellingen op.

Epictetus wil zijn leerlingen er van overtuigen dat je al die dingen ook helemaal niet nodig hebt om een rijk en prettig leven te leiden. Het gaat er niet om wat het leven je geeft, het gaat om de manier waarop je omgaat met wat je voorgeschoteld krijgt. Mensen die dat beseffen zijn het waardig om met de goden te dineren. De mensen die door hebben dat ze al die voorspoed helemaal niet nodig hebben en de hen geboden kansen aan zich voorbij laten gaan, zijn het zelfs waard om samen met de goden over de wereld te heersen.

Epictetus gebruikt de cynicus Diogenes als bewijs dat je ook zonder bezittingen, zwervend over straat en levend in een oud wijnvat gelukkig kunt zijn. De cynici waren de hippies van de Oudheid. Ze leefden als bedelaars op straat en hielden zich bezig met het choqueren van nette burgers door ze te confronteren met de leegheid van hun bestaan. De stoïcijnen waren gek op hun cynische voorlopers. Zeno van Citium, de stichter van de stoïcijnse school, was een leerling van de cynische filosoof Crates geweest en Crates was weer een leerling van genoemde Diogenes. Voor Epictetus was het stoïcisme de ‘nette’ variant van het cynisme. Van een stoïcijn wordt niet verwacht dat hij zich als een cynicus buiten de maatschappij plaatst. Hij moet wel degelijk zijn rol in de samenleving spelen, maar mag daarbij, net als een cynicus, geen enkele waarde hechten aan al die dingen waar de bourgeois zich zo druk over maakt.

Heraclitus is een andere stoïcijnse held. Hij wordt wel eens de Lao zi van het Westen genoemd. De fragmenten die van hem zijn overgeleverd zijn net zo raadselachtig en esoterisch als de Tao te-ching van deze Chinese wijsgeer. Hij legde de grondslag van de stoïcijnse fysica, dialectiek en de leer van de logos. Volgens Heraclitus en, naar zijn voorbeeld, de stoïcijnen was de natuur een levend zelfbewust wezen dat zich in een constante beweging volgens dialectische wetten voortbewoog.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten