De stoïcijnen zijn niet zo van de geboden en verboden. U zult
bij hen niet snel zo iets als de ‘Tien geboden’ tegen komen. Inzet en goede
bedoelingen zijn voor hen een stuk belangrijker dan allerlei wetten en
regeltjes. Toch is er één gebod waar geen enkele stoïcijn omheen kan: ‘Gij zult
rationeel en sociaal zijn’.
Volgens de stoïcijnen zijn mensen bij uitstek sociale
en redelijke wezens. Voor hen zijn het verstand en de sociale drang wezenlijk
voor de menselijke soort. Zijn rationele vermogens maken van de mens een
bewuste toeschouwer en onderzoeker van de natuurverschijnselen. De stoïcijnen
geloven dan ook dat dat één van de belangrijkste taken is die de natuur aan ons
mensen oplegt. We moeten kennis en inzicht verwerven over het hoe en waarom van
het universum. Het gaat bovendien om meer dan alleen een theoretisch inzicht. We
moeten onze rationaliteit dan ook niet alleen gebruiken voor contemplatie van
de universele natuur, maar ook voor het realiseren van een zo prettig mogelijke
samenleving. De verworven inzichten zien dus ook op de vraag wat er gedaan moet
worden en hoe dat dan het best aangepakt kan worden. Door uw persoonlijke
talenten en mogelijkheden zoveel mogelijk te realiseren groeit uw virtuositeit.
U wordt een beter, wijzer mens. U moet kortom dat wat de stoïcijnen ‘wijsheid’
noemen proberen te vinden. Het gaat hier om de morele en praktische wijsheid
die de grondslag vormt voor alle andere vormen van een virtuoos leven. Die
praktische wijsheid kan u vertellen wat goed is en daarom de moeite van het
nastreven waard, en wat slecht is en dus vermeden moet worden.
Hier stuiten we echter op het filosofische probleem van de
naturalistische drogreden van de Schotse filosoof Hume. Volgens hem wordt er
ten onrechte beweerd dat iets goed is omdat het natuurlijk is. De oorsprong van
de moraal wordt gezocht in de natuur. Mensen zijn van nature redelijk en
sociaal dus horen mensen zich redelijk en sociaal te gedragen. Maar niet alles
wat natuurlijk is is ook echt goed. Ziektes, aardbevingen en
vulkaanuitbarstingen zijn heel natuurlijk, maar om die dingen nu als goed te
kenschetsen. Uit de constatering dat iets is kan dus niet worden afgeleid dat
het ook zo hoort. Uit een zijn kan niet zomaar een behoren worden afgeleid en
dat is nu precies wat de stoïcijnen hier wel doen.
Wordt hiermee de hele stoïcijnse ethiek onderuit gehaald of
is er misschien nog een uitweg? Tegenwoordig worden in discussies over de
oorsprong van de moraal vier standpunten onderscheiden:
·
Je kunt net als Hume scepticus zijn en vinden
dat uit een zijn nooit een behoren kan worden afgeleid. Wie beweert dat moord
verkeerd is maakt volgens de sceptici een denkfout.
·
Je kunt empirist zijn en vinden dat je door uitgebreid
te onderzoeken wat mensen goed en slecht vinden uiteindelijk kunt bepalen wat
de moraal echt inhoudt.
·
Je kunt rationalist zijn en vinden dat je met
logisch redeneren tot de best mogelijke morele regels kunt komen.
·
En tenslotte kun je intuïtionalist zijn en
vinden dat mensen een soort ingebouwde moraal hebben en daardoor voelen wat
goed of slecht is.
De sceptici waren in de Oudheid een geduchte concurrent van
de stoïcijnen. De stoïcijnen waren dan ook absoluut geen sceptici. Je kunt ze
echter ook niet zomaar bij één van de drie andere groepen in delen. Misschien
denkt u dat rationalisme voor de hand ligt, maar zo simpel is het niet. Hun theorie
over de oorsprong van de moraal gebruikte iets uit alle drie de overgebleven categorieën.
Volgens hen worden mensen in hun jeugd geleid door instinctieve op overleven en
het eigen welzijn gerichte intuïties. In deze fase bekommeren we ons alleen om
ons zelf en onze directe verwanten. Als we wat ouder worden beginnen we te
leren dat het voortbestaan van dit kerngezinnetje afhankelijk is van een
heleboel andere mensen. We ontdekken dat er zonder boeren, molenaars en bakkers
geen brood op de plank komt. De mens komt nu in een overwegend empiristische
fase van zijn ethisch besef terecht. Nog later als hij echt de jaren des
onderscheids heeft bereikt, en sommige mensen bereiken die fase nooit, begint
hij met zijn rationele vermogens te beseffen dat het in je persoonlijke belang
is om het algemeen belang constant in het oog te houden. De mens heeft in deze
fase geleerd dat hij niet kan bestaan zonder de hulp van anderen, dat alles wat
je doet ten behoeve van het algemeen belang uiteindelijk ook aan jezelf ten
goede komt.
Dit idee van een soort ethisch groeimodel wordt door de
stoïcijnen wel de ‘oikeiosis’, letterlijk het gezin, genoemd. Een systeem
waarbij het ethisch besef groeit en de kring van ‘gezinsleden’ langzaam maar
zeker wordt uitgebreid tot het uiteindelijk de gehele mensheid omvat. Deze intuïtieve,
empirische en rationele redenering zal een verstokte scepticus waarschijnlijk
niet weten te overtuigen. Toch denk ik dat het een prima rechtvaardiging vormt
van de stoïcijnse overtuiging dat het de menselijke natuur is die de grondslag
vormt voor zijn moraal.