De meeste mensen hebben grote moeite met hun eigen
sterfelijkheid. Ze praten en denken niet graag over de dood. Het wordt ver
weggestopt en zoveel mogelijk genegeerd. Sterven, maar ook levensbedreigende
ziektes zijn eng. Het is zelfs vaak een taboe onderwerp waarom je het niet
hebt. Stoïcijnen zijn juist veel met de dood bezig. Dat betekent niet dat ze
zich er zorgen over maken. Ze hebben een misschien wel wat vreemde en
afwijkende, maar toch vooral heel gezonde visie over het onvermijdelijke einde
van ieder levend wezen. Wat de meeste mensen het ergste vinden dat je kan
overkomen was voor Epictetus iets luchtigs. Hij nam de dood niet al te zwaar
op:
“Eens moet ik sterven: moet het nu
direct al? Dan sterf ik nu meteen. Moet het straks pas? Dan eet ik nog even een
hapje. Het is nu immers etenstijd. Ik sterf dan wel na het eten.” (Epictetus,
Colleges, boek I hoofdstuk 1).
Waarom neemt Epictetus de dood zo luchthartig op? Zo leuk is
het toch niet om te moeten sterven? De stoïcijnen hadden zo hun redenen om zich
niet al te druk te maken over hun sterfelijkheid:
·
In de eerste plaats is de dood iets natuurlijks.
Voor de stoïcijnen is sterven de normaalste zaak van de wereld. Het is nu
eenmaal de natuurlijke biologische gang van zaken. We zijn een sterfelijke
diersoort. Als we een bacterie of een virus waren geweest hadden we
vermoedelijk het eeuwige leven gehad, maar in dat geval waren we ons niet
bewust geweest van onszelf en onze omgeving. Gelukkig zijn we geen virus, maar
een bewust en rationeel wezen. Doodsangst komt voort uit onwetendheid, als we
echt doordrongen zouden zijn van de menselijke conditie zou die angst van zelf
verdwijnen. Een mens die eeuwig wil blijven leven heeft niet begrepen wat het
betekent om een mens te zijn. Wie niet oud wil worden en wil sterven snapt niet dat
een mensenleven een bepaalt patroon volgt, waar de dood een onlosmakelijk
onderdeel van vormt. Wie niet wil sterven wil ook niet echt leven.
·
In de tweede plaats is het niet de dood zelf
waar we zo bang voor zijn. Dat het vooruitzicht van onze eigen dood ons zo
ontzettend angstig maakt komt vooral doordat we over ons eigen einde kunnen
nadenken. We zijn misschien wel de enige soort op Aarde die zich bewust is van
zijn eigen sterfelijkheid. Dit bewustzijn verandert natuurlijk niets aan die
sterfelijkheid, maar maakt de dood wel een stuk akeliger. Het akelige aan onze
doodsangst is niet de dood zelf, maar onze houding tegenover de dood. Het zijn
dus uw eigen gedachten en gevoelens die de dood zo erg maken. Hier komt weer de
stoïcijnse tweedeling over dingen waar we geen en dingen waar we wel invloed op
hebben om de hoek kijken. Op uw sterfelijkheid heeft u geen invloed, maar op de
manier waarop u er mee omgaat wel. Dat is het stoïcijnse handvat waaraan u de
dood moet aanpakken.
Het zogenaamde afschuwelijke kwaad van de dood kan ons niet
raken. Zolang wij bestaan is de dood er niet en zodra de dood komt, zijn wij er
niet. Doodsangst wordt niet veroorzaakt door de dood zelf, maar door onze
mening dat het om iets verschrikkelijks gaat. Iets wat hoe dan ook vermeden
moet worden. Het gaat om een natuurlijke angst gericht op het zo goed mogelijk
beschermen en in stand houden van uw lichaam. Het is heel rationeel en dus
stoïcijns om dat te willen doen, maar het is niet rationeel om te verwachten
dat u het eeuwige leven hebt en daar dan ook nog eens die niet aflatende
angstgevoelens bij te hebben. Pas op het moment dat u zich er van doordrongen
hebt dat de dood niets vreeswekkends heeft kunt u echt volledig vrij leven. De
aanvaarding van uw eigen sterfelijkheid opent voor u de weg om echt met leven
te beginnen. Zonder doodsangst kan niemand u echt bedreigen. U kunt dan
vrijelijk uw eigen keuzes maken, zonder nog voor iets of iemand bang te hoeven
zijn.
Maar, zult u misschien wel tegenwerpen, het is niet zozeer
de dood zelf waar ik bang voor ben. Het is de pijn en het stervensproces waar
ik bang voor ben. Ik kan ziek worden en er kan me een lange lijdensweg te
wachten staan. Een leerling van Epictetus kwam met dezelfde bezwaren:
“Maar wat als ik ernstig ziek word?
Dan zul je die ziekte goed verdragen. Maar wie zal er dan voor me zorgen? Je
vrienden of anders de natuur zelf. Dan lig ik misschien wel ergens op de grond
te creperen. Maar wel als een virtuoos mens. Ik heb niet eens een goed huis.
Dan ben je ziek in een lekkend krot.” (Epictetus, Colleges boek 3, hoofdstuk
26)
Epictetus laat het daar niet bij. Hij gaat zelfs nog een
stap verder:
“Waarom heb je het toch steeds zo
omzichtig over ‘heen gaan’ en ‘overlijden’. Man, maak er niet zo’n drama van en
noem de dingen bij hun naam. De dood is het moment waarop je lichaam verrot en
in stukken uit elkaar valt. Wat is daar eng aan? Vergaat de wereld? Wat voor
bijzonders gebeurt er? Niets dat in strijd is met de natuur.” (Epictetus,
Colleges boek 4, hoofdstuk 7).
Behoorlijk hardvochtig niet waar? Toch past een dergelijke
strenge reactie perfect binnen de stoïcijnse filosofie. Ziektes en dood horen
nu eenmaal bij het leven. Je kunt niet verzekerd zijn van liefhebbende vrienden
om je te verzorgen, van een comfortabel huis en een zacht bed op het moment dat
je ziek wordt en je leven zijn einde bereikt. Dat zijn allemaal dingen die
verkieselijk zijn, maar waar je geen zekerheid over kunt hebben. Het enige waar
u zeker van kan zijn is de manier waarop u reageert. Dat is het enige waar u
volkomen zeker en vrij in bent. Dat is dan ook waar u zich op moet richten.
Oefen uw wilskracht, uw oordeelsvermogen en uw daadkracht en leidt een virtuoos
leven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten