Hoofdstuk 48 van het
Handboekje van Epictetus
De toestand en het
karakter van een leek: goede en slechte dingen komen volgens hem van buiten. De
toestand en het karakter van een filosoof: goede en slechte dingen komen
uitsluitend uit hemzelf.
Aanwijzingen dat iemand vooruitgang boekt: hij beschuldigt en prijst niemand en hij ziet zichzelf niet als iemand die iets voorstelt of iets weet. Als iets hem dwars zit of als iemand hem hindert, geeft hij alleen zichzelf de schuld. Als iemand hem prijst lacht hij in zichzelf over degene die dat doet. Als iemand hem beschimpt verdedigt hij zich niet. Hij loopt rond als iemand die net hersteld is van een ziekte, voorzichtig om te voorkomen dat hij weer ziek wordt voor hij helemaal genezen is. Hij heeft afstand gedaan van al zijn verlangens en verwachtingen, en hij probeert alleen nog maar de onnatuurlijke dingen die hij niet in zijn macht heeft te ontlopen. Hij is overal matig in. Het kan hem niet schelen of hij dom en onnozel overkomt. Kortom; hij is op zijn hoede voor zichzelf als voor een vijand die in een hinderlaag ligt.
Epictetus maakt een onderscheid tussen leken: niet opgeleide
mensen die door de stoïcijnen ook wel de dwazen of idioten worden genoemd, en filosofen:
mensen die bezig zijn met hun filosofiestudie en vooruitgang boeken, maar in
stoïcijnse ogen nog steeds dwaas zijn. Epictetus en de andere stoïcijnse
filosofen rekenen zichzelf tot deze categorie. Dat betekent dat ze zich zelf
nog steeds als dwazen beschouwen, maar dan wel dwazen die tenminste van
zichzelf weten dat ze niet helemaal goed bij hun hoofd zijn. Dat maakt ze niet
minder gestoord, de stoïcijnen zeggen dat het niet uitmaakt of je maar twee
centimeter onder water ligt of tweehonderd meter, verdrinken doe je toch wel.
Tenslotte heb je nog de categorie van de wijzen: mensen die in de oosterse
traditie als verlichten worden gezien. Onfeilbaar in hun verlangen, oordelen en
handelen. Volgens de stoïcijnen zijn dit soort mensen net zo zeldzaam als de
Ethiopische feniks, zelfs Socrates voldeed niet aan de criteria.
Leken maken de fout dat ze menen dat alle goede en slechte
dingen van buiten komen. Dingen als geld, gezondheid, een mooie partner en
populariteit zijn in hun ogen onontbeerlijk voor een goed en gelukkig leven. En
het ontbreken van dit soort externe zaken leidt volgens een leek onvermijdelijk
tot een slecht en ongelukkig leven. Ze leveren zo hun leven met huid en haar
over aan het noodlot en het handelen van andere mensen. Als de wereld en
anderen zich niet aan hun wensen willen aanpassen voelen ze zich ellendig en
verongelijkt. Volgens Epicetus zijn leken hierdoor gedoemd ongelukkig te
worden.
Filosofen weten dat de criteria voor goed en kwaad in hen
zelf liggen. Ze proberen zo veel mogelijk de stoïcijnse principes in hun
dagelijks leven toe te passen en leiden daardoor een wat prettiger leven dan de
gemiddelde leek. Ze beseffen dat hun geluk helemaal niet afhankelijk is van
externe dingen en gebeurtenissen, maar dat hun geluk afhangt van de wijze
waarop ze met al die externe zaken omgaan. En de manier waarop ze daarmee
omgaan is weer het gevolg van hun karakter en zelfbewustzijn. En daar hebben ze
in principe de volledig controle over. Door dat te weten zullen ze het noodlot
dat hen treft niet vervloeken en zullen ze andere mensen geen verwijten maken.
Ze weten dat alleen hun eigen persoonlijke kijk op het leven bepaalt hoe ze
zich voelen. Ze zullen anderen er dan ook nooit de schuld van geven als ze zich
rot voelen, maar alleen zich zelf.
Beledigingen en standjes laten een filosoof net zo koud als
complimentjes. Ook kan het hen niets schelen als anderen hen dom of raar
vinden. Ze weten dat dit soort oordelen externe zaken betreffen en dus
onbelangrijk zijn voor een goed en gelukkig leven. Ze zijn gestopt dingen te
wensen of ergens op te hopen. Ook zijn ze gestopt ergens bang voor te zijn. Dit
omdat ze weten dat de wereld zich toch niets van hun verlangens zal aantrekken.
Ze willen en verlangen niets anders dan dat er gebeurt wat er gebeurt. Volgens
de stoïcijnen kan je pas echt met leven beginnen op het moment dat je alle hoop
hebt opgegeven. Een heel raar standpunt in een wereld waar iedereen je maar
blijft vertellen dat je de hoop nooit mag opgeven.
Epictetus weet ook wel dat dat allemaal niet vanzelf gaat.
Zijn leerlingen zullen niet zo maar ophouden dingen te wensen en vrezen.
Sterker nog hij besefte dat ze, net als hijzelf trouwens, regelmatig aan
allerlei verlangens en angsten zou bloot staan. Hij maant ze dan ook
voorzichtig te zijn als een patiënt die nog bezig is te herstellen van een
ernstige ziekte. Het is onvermijdelijk dat ze zo nu en dan een terugslag zullen
ervaren en zich weer even rot zullen voelen. Maar door consequent aan hun
geestelijke gezondheid te werken en door zichzelf in de gaten te houden als een
vijand die altijd ergens op de loer ligt kunnen ze toch stapje voor stapje
gezonder worden. In de ogen van Epictetus ben je dus zelf je grootste vijand.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten