Hoofdstuk 24 van het
Hanboekje van Epictetus
Laat je niet
dwarszitten door dit soort gedachten: ‘Ik zal nooit succes hebben, ik zal
altijd een loser blijven, een absolute nul.’ Gebrek aan virtuositeit dat is pas
echt iets slechts, maar bedenk dat dat niet van iemand anders afhangt, niemand
kan je dwingen je virtuositeit op te geven. Jij bepaalt toch niet zelf of je
een goede baan krijgt aangeboden of dat je op een belangrijke receptie wordt
uitgenodigd? Absoluut niet. Hoe kan zoiets een tekort aan virtuositeit zijn?
Hoezo zal je een loser zijn, iemand die niets voorstelt? Je hoeft je toch
alleen maar bezig te houden met de dingen die in je macht liggen? Alleen daarmee
kun je laten zien wat je echt waard bent.
‘Maar ik kan mijn vrienden niet helpen om rijk te worden en carrière te maken.’ Wat bedoel je daarmee? Ze zullen geen kruiwagen hebben? Ze zullen geen geld van je krijgen, ze zullen door jou geen carrière maken. Wie heeft je dan verteld dat dat dingen zijn waar je controle over hebt en dat dat niet andermans zaken zijn? Wie kan een ander geven wat hij zelf niet heeft? ‘Zorg dan dat je carrière maakt en rijk wordt’, zegt iemand, ‘dan kan je ons helpen.’ Als ik dat kan bereiken zonder mijn zelfrespect, betrouwbaarheid en virtuositeit te verliezen, laat me dan maar zien hoe dat kan en ik zal er voor zorgen dat ik carrière maak. Maar als jullie willen dat ik mijn virtuositeit opgeef om er voor te zorgen dat jullie rijk en succesvol worden, bedenk dan eens hoe onredelijk en dwaas jullie zijn. Wat hebben jullie nu liever, geld of een betrouwbare vriend met zelfrespect? Help me dan liever met dat laatste en vraag me niet om dingen te doen waardoor ik mijn virtuositeit kwijt raak.
Dan zegt iemand: ‘Maar ik zal dan niets bijdragen aan mijn land en de maatschappij.’ Ook hier geldt weer: Om wat voor bijdrage gaat het dan? Nee de gemeenschap zal door jouw inspanningen geen winkelcentra en zwemparadijzen krijgen. En wat zou dat? Je krijgt toch ook geen schoenen van de smid of wapens van de schoenmaker? Het is genoeg als iedereen zijn eigen ding doet. Als jij er nu voor zou zorgen dat je een virtuoos burger met zelfvertrouwen wordt, zou je je gemeenschap dan geen dienst bewijzen? ‘Zeker’. Dan ben je dus helemaal niet nutteloos voor je gemeenschap. ‘Maar’, zegt hij, ‘wat voor werk zou ik dan moeten gaan doen?’ Dat maakt niets uit. Zolang je in je werk je virtuositeit en zelfrespect maar kunt behouden. Wat voor dienst bewijs je je gemeenschap nog als je door je werk vals en onbetrouwbaar zou worden?
‘Maar ik kan mijn vrienden niet helpen om rijk te worden en carrière te maken.’ Wat bedoel je daarmee? Ze zullen geen kruiwagen hebben? Ze zullen geen geld van je krijgen, ze zullen door jou geen carrière maken. Wie heeft je dan verteld dat dat dingen zijn waar je controle over hebt en dat dat niet andermans zaken zijn? Wie kan een ander geven wat hij zelf niet heeft? ‘Zorg dan dat je carrière maakt en rijk wordt’, zegt iemand, ‘dan kan je ons helpen.’ Als ik dat kan bereiken zonder mijn zelfrespect, betrouwbaarheid en virtuositeit te verliezen, laat me dan maar zien hoe dat kan en ik zal er voor zorgen dat ik carrière maak. Maar als jullie willen dat ik mijn virtuositeit opgeef om er voor te zorgen dat jullie rijk en succesvol worden, bedenk dan eens hoe onredelijk en dwaas jullie zijn. Wat hebben jullie nu liever, geld of een betrouwbare vriend met zelfrespect? Help me dan liever met dat laatste en vraag me niet om dingen te doen waardoor ik mijn virtuositeit kwijt raak.
Dan zegt iemand: ‘Maar ik zal dan niets bijdragen aan mijn land en de maatschappij.’ Ook hier geldt weer: Om wat voor bijdrage gaat het dan? Nee de gemeenschap zal door jouw inspanningen geen winkelcentra en zwemparadijzen krijgen. En wat zou dat? Je krijgt toch ook geen schoenen van de smid of wapens van de schoenmaker? Het is genoeg als iedereen zijn eigen ding doet. Als jij er nu voor zou zorgen dat je een virtuoos burger met zelfvertrouwen wordt, zou je je gemeenschap dan geen dienst bewijzen? ‘Zeker’. Dan ben je dus helemaal niet nutteloos voor je gemeenschap. ‘Maar’, zegt hij, ‘wat voor werk zou ik dan moeten gaan doen?’ Dat maakt niets uit. Zolang je in je werk je virtuositeit en zelfrespect maar kunt behouden. Wat voor dienst bewijs je je gemeenschap nog als je door je werk vals en onbetrouwbaar zou worden?
Epictetus is hier in gesprek met een leerling die de les uit
het vorige hoofdstuk nog niet helemaal tot zich heeft laten doordringen. Hij is
bang als een totale mislukkeling te worden gezien als hij niet probeert
carrière te maken en rijk te worden. Ook is hij bang dat zijn vrienden zich van
hem zullen afkeren als blijkt dat mooie leaseauto’s, het nieuwste model iPhone,
hippe barbershops en vakanties met exotische bestemmingen hem voortaan koud
laten. Wat heb je aan zo’n loser? Je kunt niet meer normaal met hem praten of
feesten en als kruiwagen voor een mooie positie heb je ook al niets meer aan
hem.
Epictetus wijst zijn leerling er op dat het daar helemaal
niet om gaat. Al die materiële ballast waar de maatschappij van verwacht dat je
er gek op bent valt niet te verwerven zonder andere mensen te vleien en smerige
trucjes uit te halen. Stoïcijnen propageren niet een leven van armoede en
onthouding, maar weten dondersgoed dat de welvaart en rijkdom, de populariteit
en status waar iedereen zo naar lijkt te verlangen wel ten koste moeten gaan
van anderen. Je moet concurreren met je collega’s en komt alleen vooruit door
naar boven te likken en naar beneden te trappen. En alsof dat nog niet erg genoeg
is verlies je als carrièretijger bovendien ook nog eens je vrijheid,
zelfrespect en betrouwbaarheid. Dit zijn deugden waar een virtuoos stoïcijn
onder geen beding afstand van wil doen. Dan maar geen carrière, status en
macht.
De leerling sputtert nog tegen dat hij dan ook geen bijdrage
aan de gemeenschap kan leveren en van een stoïcijn wordt toch ook een sociale
instelling verwacht. In het oude Rome waren het vooral rijke en machtige mensen
die publieke gebouwen als luxe markthallen en prachte badhuizen aanlegden. Epictetus
vraagt hem of hij door een eerlijk en rechtschapen burger te zijn al niet
genoeg aan de maatschappij bijdraagt. Volgens hem heeft de gemeenschap meer aan
een virtuoos maar arm en vrij mens dan aan een rijke aan consumptie verslaafde
carrièretijger.
Wanhopig vraagt de leerling wat hij dan wel met zijn leven
moet gaan doen. Hij volgt een dure opleiding aan de eliteschool van Epictetus
en die vertelt hem dan doodleuk dat hij geen carrière mag maken. Onze arme
leerling raakt helemaal van slag. Toch is daar geen reden voor. Epictetus
vertelt hem dat hij in principe iedere carrière mag kiezen die hij maar wil,
zolang hij er maar voor zorgt dat dat niet ten koste gaat van zijn vrijheid,
betrouwbaarheid en zelfrespect. Kortom van zijn virtuositeit. Zonder de
gebruikelijke vleierij en onderdanigheid naar meerderen betekent dat dan natuurlijk
wel dat die carrière heel wat stroever zal verlopen dan bij zijn niet
stoïcijnse collega’s. Bovendien loopt onze leerling daarbij ook nog eens een
goede kans om als klokkenluider in de goot te eindigen. Maar Epictetus leert
hem dat dat allemaal dingen zijn die buiten zijn macht liggen en die voor een
virtuoos en gelukkig leven geen rol spelen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten