Het kan u nauwelijks ontgaan zijn. Er heerst een verhitte en
zelfs agressieve discussie over de toelaatbaarheid van een zwart geschminkte
persoon die in het kader van een traditioneel kinderfeest het knechtje van een cadeautjes
uitdelende voormalige heilige zou moeten voorstellen. Deze zogenoemde Zwarte
Piet is potsierlijk uitgedost in kledij die ten tijde van Lodewijk de
Veertiende als exotisch werd aangemerkt. Zo exotisch dat modieuze Franse
hofdames het nodig vonden hun slaafjes daarin te moeten kleden tijdens het
jaarlijkse Sinterklaas feest. Het feest dat ook bij de Hollandse adel in de
mode kwam en zo zijn weg vond naar het huidige traditionele kinderfeest. Een
feest dat door de opkomst van de Amerikaanse versie van de Kerstman geruime
tijd op sterven na dood leek te zijn, maar nu toch weer voor de nodige nationalistische
en populistische commotie weet te zorgen.
Deze discussie leek me aanvankelijk bij uitstek een kwestie
die een stoïcijn als totaal onverschillig en onbelangrijk ter zijde legt. Een
kwestie te kinderachtig om ook maar een woord aan vuil te maken. Wat kan het
een kind tenslotte schelen of hij snoepgoed van een zwart, blauw of geel met
rode stippen geschminkt schertsfiguur krijgt aangereikt? En als het een kind al
niets uitmaakt dan moet het voor een stoïcijn al helemaal iets zijn dat tot het
immense rijk van de niet alleen onbelangrijke maar zelfs onbenullige dingen
behoort. Maar nu dit ‘kinderfeest’ aanleiding geeft voor een gewelddadige
confrontatie tussen ‘goede’, pro Zwarte Piet, en ‘foute’ anti Zwarte Piet
Nederlanders kan het dienen als een illustratie voor de stoïcijnse gedachten
over groepsvorming en groepsdwang.
Aan de bron van de controverse lijkt een doorgeschoten
groepsgevoel te liggen. Een traditioneel ritueel feest van belang voor de
groepsband lijkt door ‘buitenstaanders’ te worden aangevallen. Er bestaat weinig
twijfel aan dat de mens een groepsdier is. Al in de prehistorie leefden mensen
in kleine groepjes. Door samen te werken konden ze meer voedsel verzamelen en
in tijden van schaarste voedsel delen. Ook konden roofdieren en concurrerende
groepen mensen beter op een afstand worden gehouden. Door samen te werken
konden de toen nog kleine groepjes zich te midden van allerlei bedreigende
omstandigheden handhaven. De vorming van een hechte groep was dus van
levensbelang voor de mensen. Alles wat het groepsverband kon versterken, was
dan ook uiterst belangrijk: herkenning van elkaars gevoelens en wensen, het
vertonen van betrouwbaar gedrag, het op elkaar afstemmen van gedrag, de
ontwikkeling van taal, het vertellen van verhalen, het maken van muziek, het
opstellen van regels, het gezamenlijk geloof in voorouders en goden, gezamenlijke
rituelen en feesten, etc. etc.
Groepen zijn essentieel voor het voortbestaan, andere
groepen en groepsleden die zich tegen de gangbare ideeën verzetten vormen een
gevaar. Het handhaven van de groepsorde en de strijd tegen andere concurrerende
groepen is zo een tweede natuur van de mens geworden. Zonder zich ervan bewust
te zijn zet hij allerlei middelen in om die samenhang te bevorderen. Men zou
kunnen zeggen dat de natuur een mens heeft voortgebracht die voorgeprogrammeerd
is om gedragsregels en rituelen te ontwikkelen. Hij heeft een intuïtie die
maakt dat hij zijn eigen groep ten alle tijden steunt en verdedigt. Dit ingebakken
groepsgevoel leidt zo echter al gauw tot een soort bekrompen eenkennigheid:
eigen stam eerst.
Zoals we nu in de onderhavige discussie zo mooi
geïllustreerd zien ontgroeien de meeste mensen deze intuïtieve fase van hun
ethisch besef nooit. Van een stoïcijn wordt echter meer verwacht. Een stoïcijn
weet dat een mens zich met behulp van zijn rede aan zijn intuïtie kan en ook
moet onttrekken. Hij kan tot de conclusie komen dat onze biologische moraal
niet onder alle omstandigheden optimaal functioneert. De stoïcijnen stimuleren
hun leerlingen juist om met inzet van hun rationele vermogens door die barrière
van kleinzieligheid heen te breken en de stamgroep steeds verder uit te breiden
tot die uiteindelijk de gehele mensheid omvat. Als hij daarbij merkt dat
sommige van de rituelen en tradities van zijn groep contraproductief of kwetsend zijn voor andere
mensen, dan zou dat voor hem aanleiding moeten geven om die rituelen en
tradities aan te passen.
Hij zal daarbij wel merken dat dat sterk tegen zijn gevoel
in gaat. Tegelijkertijd zal hij een sterke en agressieve groepsdruk ervaren om
zich aan de biologische groepsmoraal te onderwerpen. Het is haast ondoenlijk om
je tegen die groepsmoraal te verzetten. Toch is dat wel wat het stoïcisme van u
eist. Het is weliswaar heel natuurlijk om de biologische moraal te volgen, maar
ook uw rede is een onderdeel van de menselijke natuur. Uw denkvermogen wijst u erop
dat er omstandigheden bestaan die u noodzaken om van de biologische moraal af
te wijken. Zo is het niet alleen uw eigen groep die eerlijk en goed behandeld
moet worden. Op grond van uw vermogen tot redelijk denken hebben ook andere
groepen recht op een dergelijke behandeling. Hoe zeer dat misschien ook in gaat
tegen het biologische gevoel van eigen groep eerst. Eigenlijk bestaat er voor een stoïcijn maar één groep, namelijk de groep van alle rationele wezens. Maar ja een dergelijk groepsgevoel is dan weer vooral iets voor de imaginaire stoïcijnse wijze en voor een leerling misschien wat te veel gevraagd.
Het is bepaald niet eenvoudig om uw intuïtieve groepsethiek
opzij te zetten voor een meer rationeel standpunt. Mensen zullen uw goede
bedoelingen niet altijd begrijpen, en begrijpen vaak al evenmin welk gedrag
echt in hun voordeel werkt. U moet dan ook niet verbaasd zijn als uw goede
bedoelingen met een kwaadaardige tegenreactie worden beloond. Bedenk daarbij
wel dat het gedrag van een ander hoe dom, vijandig of zelfs gruwelijk ook u als
stoïcijn er niet toe mag verleiden uw gemoedsrust en vriendelijke houding te
verliezen. U heeft controle over uw eigen gedrag en houding, op het gedrag en
de houding van anderen heeft u nauwelijks of geen invloed.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten